• No results found

10.1 GLOBALE REFERENTIEBESCHRIJVING TYPOLOGIE

De abiotische karakteristieken van het type M31 zijn weergegeven in tabel 10.1a. De samen-hang met typen uit het Handboek Natuurdoeltypen (Bal et al., 2001) is vermeld in bijlage 1. Daarnaast vertoont het type overeenkomst met typen 114 (Brakke wateren), 125 (Brakke sloten), 134 (Brakke kanalen) en 142 (Brakke zand-, grind- en kleigaten) van het STOWA beoordelingssysteem.

TABEL 10.1A KARAKTERISERING VAN HET TYPE VOLGENS ELBERSEN ET AL. (2003)

Eenheid Range Zoutgehalte gCl/l >3 Vorm - variabel Geologie >50% nvt Diepte m nvt Oppervlak km2 <5 Rivierinvloed - nvt Buffercapaciteit meq/l nvt GEOGRAFIE

Deze stilstaand binnenwateren met een matig hoog tot hoog, redelijk constant tot sterk wis-selend chloridegehalte, komen vooral voor in het zeekleigebied, maar lokaal ook in het laag-veengebied. Vormen en dimensies zijn zeer verschillend: kreekrestanten, inlagen, poelen en welen, plassen, sloten en kanalen. Sommige wateren kunnen als natuurlijk worden aange-merkt, maar voor andere wateren geeft de ontstaanswijze aanleiding tot aanwijzing als sterk veranderd of kunstmatig. Omdat de invloed van het zout dominant is over andere factoren, zijn al deze morfologisch verschillende typen tot één KRW watertype gerekend.

HYDROLOGIE

De hydrologie wordt bepaald door een wisselwerking van brakke kwel of incidentele overstro-ming met zee- of getijdenwater enerzijds en neerslag anderzijds, waarbij met name in de zo-mer ook verdamping een rol speelt. Matig brakke drinkpoelen en sloten worden gevoed door neerslag en soms ook door zoete of brakke kwel. In de ondiepe matig brakke wateren kun-nen sterke schommelingen in het zoutgehalte optreden onder invloed van neerslag en ver-damping. Sommige poelen en sloten kunnen in de zomer droogvallen. De gemeenschap van geïsoleerde, grote, stagnante, matig brakke wateren betreft inlagen, welen en oude kreken. De gemeenschap van matig brakke, lijnvormige wateren betreft sloten, vaarten en kanalen.

130 131

M31

KLEINE, BRAKKE TOT ZOUTE WATEREN

DE KLEINE, BRAKKE TOT ZOUTE WATEREN BEHOREN NOCH TOT DE ZOETE WATEREN NOCH TOT HET MARIENE MILIEU. DOOR DE SEIZOENEN HEEN KAN HET ZOUTGEHALTE STERK WISSELEN. DEZE INTERMEDIAIRE POSITIE LEIDT TOT EEN VERARMDE GEMEENSCHAP, EENVOUDIG OMDAT MAAR EEN BEPERKTE GROEP VAN SOORTEN AANGEPAST IS AAN DEZE OMSTANDIGHEDEN. IN DIT ZOUTE MILIEU KOMEN VEEL KREEFTACHTIGEN (EVOLUTIONAIR GEZIEN EEN MARIENE GROEP) VOOR (LINKS ONDER) OF ZOUTRESISTENTE PLANTEN ZOALS DE ZILTE WATERRANONKEL (RECHTS ONDER). FOTO’S P.F.M. VERDONSCHOT

81

M31

KLEINE, BRAKKE TOT ZOUTE WATEREN

DE KLEINE, BRAKKE TOT ZOUTE WATEREN BEHOREN NOCH TOT DE ZOETE WATEREN NOCH TOT HET MARIENE MILIEU. DOOR DE SEIZOENEN HEEN KAN HET ZOUTGEHALTE STERK WISSELEN. DEZE INTERMEDIAIRE POSITIE LEIDT TOT EEN VERARMDE GEMEENSCHAP, EENVOUDIG OMDAT MAAR EEN BEPERKTE GROEP VAN SOORTEN AANGEPAST IS AAN DEZE OMSTANDIGHEDEN. IN DIT ZOUTE MILIEU KOMEN VEEL KREEFTACHTIGEN (EVOLUTIONAIR GEZIEN EEN MARIENE GROEP) VOOR (LINKS ONDER) OF ZOUTRESISTENTE PLANTEN ZOALS DE ZILTE WATERRANONKEL (RECHTS ONDER). FOTO’S P.F.M. VERDONSCHOT.

STOWA 2018-49 REFERENTIES EN MAATLATTEN VOOR NATUURLIJKE WATERTYPEN VOOR DE KADERRICHTLIJN WATER 2021-2027

STRUCTUREN

De bodem bestaat uit zand, klei of veen. Flauwe oevers en geleidelijke overgangen bevor deren de gradiënt waarover water- en oeverplanten zich kunnen ontwikkelen. Er zijn migratie-mogelijkheden voor de fauna (bijvoorbeeld via slotenstelsels of complexen van poelen).

CHEMIE

In veel brakke wateren (met name diepere kreekrestanten) treedt zoutstratificatie op en in de diepere wateren ook temperatuur- en zuurstofstratificatie. Het water is basisch en (matig) eutroof. In deze wateren zijn het sulfaat en fosfaatgehalte vaak hoog. De vegetatie in deze wateren is niet gelimiteerd door fosfor maar door stikstof. Op basis van de koppeling met de natuurdoeltypen kan het type verder als volgt worden gekarakteriseerd:

Waterregime: open water droogvallend zeer nat nat matig nat vochtig matig droog droog

Zuurgraad: zuur matig zuur zwak zuur Neutral basisch

Voedselrijkdom: oligotroof mesotroof zwak eutroof matig eutroof eutroof

BIOLOGIE

Het zoutgehalte is de overheersende factor, die bepalend is voor de vrij soortenarme samen-stelling van de levensgemeenschappen in dit watertype. De voedselrijkdom, die ook meestal vrij hoog is in brakke wateren, is minder belangrijk voor de soortensamenstelling. In de matig brakke wateren is de soortenrijkdom lager ten opzichte van de zwak brakke wateren (figuur 7.1a). Veel tolerante zoetwatersoorten zijn verdwenen, het aantal plantensoorten is beperkt. Het lichtklimaat in grotere, diepere wateren kan als gevolg van de slibrijkdom beperkend zijn zodat dieper dan 2 meter geen waterplanten meer worden verwacht. Algen vormen in de bovenste waterlagen de belangrijkste primaire producenten. De algen populatie bestaat uit brakwatersoorten en, afhankelijk van de afstand tot zee, daarnaast meer zoutwater- dan wel zoetwatersoorten. De hoogte van de biomassa is afhankelijk van de voedselrijkdom, de beschikbaarheid van licht en de verblijftijd van het water.

FYTOPLANKTON EN FYTOBENTHOS

Nog sterker dan bij licht brakke wateren geldt dat de nutriëntengehaltes en daarmee de chlorofylgehaltes sterk uiteen lopen. Zomergemiddelde chlorofylgehaltes kunnen oplopen tot 70 mg/l. Het fytoplankton wordt (op aantalsbasis) gedomineerd door diatomeeën en groen-wieren (met name m-algen). Incidenteel treedt dominantie op van eutrafente flagellaten (cryp-tophyceae en euglenofyten). Cyanobacteriën spelen een ondergeschikte rol. Het fytobenthos bevat een aantal kenmerkende brakwater-diatomeeën.

MACROFYTEN

De vegetatie in matig brakke wateren is zeer soortenarm en bestaat uit karakteristieke, on-dergedoken waterplanten zoals Snavelruppia (Ruppia maritima), Spiraalruppia (R. cirrhosa) en Gesteelde zannichellia (Zannichellia palustris ssp. pedicellata). Drijfbladsoorten en emer-gen ten ontbreken geheel. Vanwege de vrij extreme (brakke) condities in deze relatief grote wateren, treedt er geen tot nauwelijks doordringing op van (soorten uit) gemeenschappen van zoete wateren.

MACROFAUNA

Boven de 2 gCl/l neemt het aandeel van de insecten in de macrofauna sterk af. Enkele soor-ten wantsen en waterkevers komen ook in de matig brakke wateren nog voor. Kenmerkende soorten zijn de waterwants Sigara stagnalis en de vedermug Chironomus gr. salinarius. Verder

132 133

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN