• No results found

Curriculum van de BSA

2. Praten naar aanleiding van de tekst: zorg voor een interessant inhoudelijk gesprek Je kunt hier twee kanten op gaan: verdieping of discussie

2.6 Kern dag 1, bijlage 3:

Activerende, uitdagende werkvormen

Uitgangspunten voor activerende, uitdagende werkvormen:

• De opdracht activeert alle leerlingen tegelijk (simultane actie)

Verbinden van het thema van de tekst aan bestaande kennis en ervaring:

• Schrijf op: welke hulpmiddelen ken je die gehandicapte sporters op de Paralympics gebruiken?

• Zeg tegen je buurmens in één zin/woord: waarom kan het belangrijk zijn om de Paralympics te organiseren?

• Ping pong (noem om de beurt met je schoudermaatje): minimaal 10 sporten die op de Paralympics worden beoefend

Nabesprekingsopdrachten:

Bij de leesopdracht “Maak de alinea’s die volgens jou niets met de teksttitel “Uitgestorven” te maken hebben rood.”

• Tweetal check: Vergelijk één voor één de alinea’s met je schoudermaatje. Om de beurt leg je uit waarom hij volgens jou rood/niet rood moet zijn. Als jullie het niet met elkaar eens zijn, probeer el-kaar dan te overtuigen.

• Voor of tegen: je loopt alle alinea’s in de groep af en laat steeds met rood/groen blaadje aangeven of je wel/niet vindt dat het kopje bij de titel past.

Bij de leesopdracht “Welke van de genoemde organisaties die in de tekst genoemd worden kende je al wel en welke nog niet?”

• Groepsschema: op flap in het midden met namen van alle organisaties erop je rode/groene briefje neerleggen. Vraag stellen over iets wat opvalt aan het schema: welke organisatie is het minst bekend?

Waarom zou dat zijn? Overleg met je schoudermaatje.

• Gebruik elkaars kennis: bekijk met je schoudermaatje of er een organisatie is die jij wel kent en de ander niet. Na 1 minuut signaal: dan vertelt de een iets over 1 van de organisaties (liefst een die de ander niet kent en jij wel). Na 1 minuut signaal en wisselt de beurt.

Bij de leesopdracht “Bij welke van de genoemde organisaties ter bescherming van dieren zou jij zelf aangesloten willen zijn en waarom?”

• Buzz group: bespreek samen met je schoudermaatje je antwoord. Eerst de linkerbuur 1 minuut, na 1 minuut hoor je signaal, daarna vertelt de ander.

• Interview: je schoudermaatje krijgt 2 minuten om jou te interviewen over wat jij zou willen doen voor de dieren als jij bij die organisatie aangesloten zou zijn. Vragen zijn: bij welke organisatie wil je aange-sloten zijn? Wat zou je als eerste willen aanpakken? Hoe zou je dat doen? Na signaal wissel je om.

Bij LA ge Bij LA ge

Voorbeeldzin

Je kunt in de spits haast niet meer opschieten in de Randstad.

(= uitspraak/bewering)

Zo kost het je vaak twee uur om van Den Haag naar Rotterdam te reizen, een afstand die je normaal in twintig minuten aflegt.

(= voorbeeld)

Mijn vrije tijd gebruik ik voor leuke dingen. (= uitspraak/

bewering)

In de eerste plaats sport ik graag. Verder houd ik van televisiekijken. Ook vind ik het heerlijk om een spannend boek te lezen. (= opsomming van drie zaken)

Evert is een ontzettend avontuurlijke vent. (=

uitspraak) Zijn vriend daaren tegen is een enorme huismus In een tekst staat een

uitspraak of een bewering.

Daarna volgen een of meer voorbeelden.

Na een uitspraak of bewering worden verschillende dingen achter elkaar

opgenoemd.

Er wordt iets gezegd en daarna wordt het

inventariseert de leerkracht de onderzoeksvragen van de leerlingen, ten behoeve van het onderzoek tij-dens de volgende les.

Materialen

• De weektekst van de methode Nieuwsbegrip2 is digitaal beschikbaar. Deze tekst is het uitgangspunt voor het kiezen van de BSA-tekst van de week.

• De BSA-tekst wordt gezocht op internet. Geschikte bronnen vind je in bijlage 4 na dit hoofdstuk.

• De BSA-tekst in digitale versie is tijdens de les zichtbaar op het scherm.

• De BSA-tekst in print is beschikbaar voor iedere leerling. Ze wordt door de leerlingen bewaard in hun BSA-multomap. Zo nodig kan de activerende leesopdracht ook onderaan de tekst worden geplaatst.

• Het schema van ‘Stappenplan lezen’ en de ‘Woordhulp’ van de methode Nieuwsbegrip2 vind je op internet.

Bijlagen

Bijlage 1: Voorbeeld modelen

Bijlage 2: Modelen en verbanden leggen Bijlage 3: Activerende, uitdagende werkvormen

Bijlage 4: Websites om lees- en onderzoeksteksten te selecteren

2.6 Kern dag 1, bijlage 1

Voorbeeld modelen

Voorbeeld titel: ‘Cobra-schilder Corneille overleden’.

Je zegt dan: “O, het gaat over iemand die overleden is, die is doodgegaan. En dat is een schilder, zo te zien.

Corneille zal wel zijn naam zijn. Ik ken die naam niet, maar daar zullen we straks wel over lezen. Dat Cobra hier vind ik een beetje gek. Een cobra is toch een soort slang? Zou hij soms slangen geschilderd hebben? Ik ben benieuwd wat ik daarover ga lezen straks.”

N.B. Je doet dus alsof je even weinig weet van het onderwerp als de kinderen.

Voorbeeld kopje: ‘Waterschade in Nederland’

Dit is een mooi soort kopje om even interactief te benutten. Je zegt: “Waterschade in Nederland. Ah, waterschade, schade door het water, dus het water maakt dingen kapot. Wat zou dat kunnen zijn, wat voor schade zou het water kunnen aanrichten in Nederland?” De kinderen geven wat suggesties, je vraagt even door (“Hoe bedoel je precies?”) en speelt soms een opmerking door (“Amr, Yakup zegt dat je je huis helemaal in plastic moet inpakken. Zou dat helpen?”)

Voorbeeld afbeelding: landkaartje bij kopje ‘Ring van vuur’

Je legt verband tussen het kaartje, het kopje en de titel. Je zegt: “Ring van vuur, nou wat dat met die rampen in Indonesië heeft te maken? Ik heb nog nergens iets over brand gezien. Ja, die vulkanen, daar kan natuurlijk wel brand bij ontstaan, maar een ring van vuur? Wacht eens, op dit landkaartje staat ‘Ring of fire’, dat is Engels voor ‘ring van vuur’. O, dus heeft die ring van vuur misschien te maken hebben met dat gebied op dit kaartje. Kijk maar, want hier ligt Indonesië, in dit gebied.”

Voorbeeld onbekend woord:

Als je een ‘onbekend woord’ tegenkomt, zeg je “hé, wacht even, dit woord ken ik niet. Wat kan ik dan ook weer doen? (Kinderen: “Woordhulp gebruiken”) O ja, even kijken, eerst even een stukje verder le-zen… OF: even kijken of ik al een stukje van dit woord ken… etc.

Je kunt bij een onbekend woord verschillende dingen doen:

1. Benoemen, maar laten zitten: “Nou, dat woord ken ik niet. Misschien wordt het straks duidelijk als ik wat verder in de tekst heb gelezen.”

2. Benoemen en zelf de betekenis geven: “O, dat woord ken ik. Dat betekent vloedgolf. Dat is zo’n enorme golf die uit de zee komt, hoger dan een huis, en die dan alles op het land wegspoelt.” OF

“Ja, dat heb ik gezien op televisie / daar heb ik wel eens iets over gelezen / dat stond in de krant gisteren. Dat is een soort apparaat waarmee je…”

3. Benoemen en betekenis achterhalen met woordhulp (zie eerder genoemd voorbeeld).

4. Niet benoemen, zelf terloops een synoniem geven en doorgaan.

Bij LA ge

2.6 Kern dag 1: de tekst 2.6 Kern dag 1: de tekst

De stichting Wakker Dier komt op voor de dieren.

(= doel) Door middel van reclamespotjes op de tele visie vraagt die club aandacht voor het ellendige leven van kippen en varkens in de bio-industrie (= middel) Het heeft de afgelopen winter nauwelijks gevroren.

(= oorzaak) Hierdoor zijn er dit voorjaar erg veel insecten.

(= gevolg)

In Nederland zijn de snelwegen overvol.

(= uitspraak)

Hetzelfde zie je in alle landen van West-Europa.

(= vergelijking)

Overeenkomst Op mijn school zijn de regels dit jaar een stuk strenger geworden. (=

uitspraak) Hetzelfde is gebeurd op de school van mijn zus. (=

overeenkomst) Verschil Kaar tjes voor popconcerten zijn de laatste jaren enorm gestegen. (=

uitspraak) Maar (= signaalwoord) de tickets voor de bioscoop of het theater zijn nauwelijks duurder geworden. (= verschil) Ik heb besloten meer aan sport te gaan doen (= uitspraak),

omdat ik me de laatste tijd slap en futloos voel. (= reden)

Het lijkt me niet verstandig die cd nieuw te kopen. (=

uitspraak) Je zou bijvoorbeeld eens op Marktplaats kunnen kijken, waar ontzettend veel cd’s voor heel lage prijzen worden aangeboden. Iemand noemt een doel

en daarbij een middel waarmee dat doel kan worden bereikt.

Iemand doet een

uitspraak die een oorzaak bevat. Daarna wordt het gevolg genoemd.

Er worden twee of meer dingen met elkaar vergeleken.

Als je iets met elkaar vergelijkt, kunnen er overeenkomsten, maar ook verschillen zijn. Het verband overeenkomst verschil is dus een

verdere uitwerking van het verband

vergelijking.

Er wordt een uitspraak gedaan en daarvan een reden genoemd. Een reden geeft aan waarom iemand iets wel of niet doet.

Iemand doet een uitspraak en legt die uit of licht die toe. Vaak

2.6 Kern dag 1, bijlage 2

Modelen en verbanden leggen

Modelen van het lezen van een alinea

Modelen per alinea gaat ongeveer volgens de volgende stappen:

• Lees het kopje (hardop).

• Voorspel waar de alinea over zal gaan.

• Lees de tekst (hardop) door.

• Pas het principe van Stappenplan lezen en Woordhulp van Nieuwsbegrip toe als je een woord niet kent.

• Verwoord verbanden die je ontdekt tussen woorden, tekstdelen, andere alinea’s, kopjes, etc.

Vat de alinea voor jezelf samen. In de hogere groepen vraag je: wat is de hoofdgedachte van deze alinea?

“Wacht even, wat heb ik nu precies gelezen?”

Leg verband met het kopje van de alinea: “Het ging over Gaudí, maar wat zeggen ze nu eigenlijk pre-cies over die man?”

En leg verband met de hoofdtitel van de tekst: “Hij was dus de architect van die kerk in Barcelona, de Sagrada Familia, hij heeft die kathedraal bedacht.”

Verbanden laten zien tijdens het modelen

Om schooltaalwoorden te verduidelijken en de leerlingen verbanden in de tekst te laten zien, is onder-staand schema nuttig. Je vindt het op www.nieuwsbegrip.nl:

Signaalwoord Verband/relatie

Oorzaak of reden door(dat), daardoor, zodat, vanwege, omdat, want, immers, wegens, namelijk, dan ook

Gevolg zodat, daardoor, daarom, dus, dit leidt tot, waardoor

Opsomming ook, en, verder, bovendien, daarnaast, tevens, voorts, niet alleen… maar ook …, zowel… als..., vervolgens, enzovoort

Doel om… te, opdat, daartoe, voor, met de bedoeling te

Middel door te, door middel van, met behulp van, met, daarmee, op die/deze manier Tegenstelling maar, daarentegen, toch, hoewel…, toch…, desondanks, echter, integendeel,

enerzijds…anderzijds, desalniettemin

Voorbeeld zoals…, (als …,) wat blijkt uit…, bijvoorbeeld, onder wie, onder meer Voorwaarde als, indien, op voorwaarde dat, mits, tenzij

Samenvatting of conclusie

dus, kortom, samenvattend

Tijdsaanduiding Sinds, na, ondertussen, intussen, terwijl

2.6 Kern dag 1, bijlage 3:

Activerende, uitdagende werkvormen

Uitgangspunten voor activerende, uitdagende werkvormen:

• De opdracht activeert alle leerlingen tegelijk (simultane actie)

Verbinden van het thema van de tekst aan bestaande kennis en ervaring:

• Schrijf op: welke hulpmiddelen ken je die gehandicapte sporters op de Paralympics gebruiken?

• Zeg tegen je buurmens in één zin/woord: waarom kan het belangrijk zijn om de Paralympics te organiseren?

• Ping pong (noem om de beurt met je schoudermaatje): minimaal 10 sporten die op de Paralympics worden beoefend

Nabesprekingsopdrachten:

Bij de leesopdracht “Maak de alinea’s die volgens jou niets met de teksttitel “Uitgestorven” te maken hebben rood.”

• Tweetal check: Vergelijk één voor één de alinea’s met je schoudermaatje. Om de beurt leg je uit waarom hij volgens jou rood/niet rood moet zijn. Als jullie het niet met elkaar eens zijn, probeer el-kaar dan te overtuigen.

• Voor of tegen: je loopt alle alinea’s in de groep af en laat steeds met rood/groen blaadje aangeven of je wel/niet vindt dat het kopje bij de titel past.

Bij de leesopdracht “Welke van de genoemde organisaties die in de tekst genoemd worden kende je al wel en welke nog niet?”

• Groepsschema: op flap in het midden met namen van alle organisaties erop je rode/groene briefje neerleggen. Vraag stellen over iets wat opvalt aan het schema: welke organisatie is het minst bekend?

Waarom zou dat zijn? Overleg met je schoudermaatje.

• Gebruik elkaars kennis: bekijk met je schoudermaatje of er een organisatie is die jij wel kent en de ander niet. Na 1 minuut signaal: dan vertelt de een iets over 1 van de organisaties (liefst een die de ander niet kent en jij wel). Na 1 minuut signaal en wisselt de beurt.

Bij de leesopdracht “Bij welke van de genoemde organisaties ter bescherming van dieren zou jij zelf aangesloten willen zijn en waarom?”

• Buzz group: bespreek samen met je schoudermaatje je antwoord. Eerst de linkerbuur 1 minuut, na 1 minuut hoor je signaal, daarna vertelt de ander.

• Interview: je schoudermaatje krijgt 2 minuten om jou te interviewen over wat jij zou willen doen voor de dieren als jij bij die organisatie aangesloten zou zijn. Vragen zijn: bij welke organisatie wil je aange-sloten zijn? Wat zou je als eerste willen aanpakken? Hoe zou je dat doen? Na signaal wissel je om.

Bij LA ge Bij LA ge

Oorzaak Steeds meer mensen uit Barendrecht gaan tijdens de ochtendspits niet meer met de auto Rotterdam in.

(= uitspraak) Dit komt doordat de nieuwe sneltram je in een kwartiertje probleemloos en zonder fileleed naar het centrum van de stad brengt.

(= verklaring) Reden Vanavond kan ik het niet te laat maken (= uitspraak), omdat ik morgen vroeg naar Groningen wil vertrekken.

(= reden)

Het is goed dat de Europese landen een verbod op zee hondenbont hebben ingevoerd (= uitspraak), omdat de zeehondenjacht in Canada maar blijft doorgaan.

(=argument)

De recensent van Kidsweek vindt dit een prachtig boek.

(= uitspraak) Maar in de Jeugdboekengids lees ik een heel negatieve bespreking.

(= uitspraak) De meningen zijn dus nogal verdeeld. (= conclusie)

Kortom, al is er heel wat aan te merken op de

geloofwaardigheid van het verhaal, op de manier waarop de personages zijn neergezet, op de speciale effecten en op het slot, toch zullen veel kijkers van deze bijzondere film kunnen genieten.

(= samenvatting)

Als je nu eerst je huiswerk afmaakt (= voorwaarde), gaan we straks naar de film.

een verklaring

uitspraak en verklaart die daarna. Een verklaring kan een reden of een oorzaak zijn. Een

oorzaak ligt buiten de wil van de mens. Een reden is iets wat mensen doen.

Iemand doet een

uitspraak en ondersteunt die met een argument.

Een argument kan een reden of een voorbeeld zijn.

In een tekst staan enkele uitspraken en vervolgens wordt daaruit een conclusie getrokken. Een conclusie is een

gevolgtrekking uit wat eerder is gezegd. Vaak kun je bij een conclusie het woord ‘dus’ toevoegen.

De tekst bespreekt het onderwerp uitvoerig en het belangrijkste wordt nog eens kort

samengevat. Het is ook mogelijk dat het belangrijkste in de inleiding van een tekst wordt samengevat.

In de tekst staat dat er eerst iets moet gebeuren, voordat iets anders kan plaatsvinden. Het eerste is dan de voorwaarde.

Uitspraak

2.6 Kern dag 1, bijlage 2

Modelen en verbanden leggen

Modelen van het lezen van een alinea

Modelen per alinea gaat ongeveer volgens de volgende stappen:

• Lees het kopje (hardop).

• Voorspel waar de alinea over zal gaan.

• Lees de tekst (hardop) door.

• Pas het principe van Stappenplan lezen en Woordhulp van Nieuwsbegrip toe als je een woord niet kent.

• Verwoord verbanden die je ontdekt tussen woorden, tekstdelen, andere alinea’s, kopjes, etc.

Vat de alinea voor jezelf samen. In de hogere groepen vraag je: wat is de hoofdgedachte van deze alinea?

“Wacht even, wat heb ik nu precies gelezen?”

Leg verband met het kopje van de alinea: “Het ging over Gaudí, maar wat zeggen ze nu eigenlijk pre-cies over die man?”

En leg verband met de hoofdtitel van de tekst: “Hij was dus de architect van die kerk in Barcelona, de Sagrada Familia, hij heeft die kathedraal bedacht.”

Verbanden laten zien tijdens het modelen

Om schooltaalwoorden te verduidelijken en de leerlingen verbanden in de tekst te laten zien, is onder-staand schema nuttig. Je vindt het op www.nieuwsbegrip.nl:

Signaalwoord Verband/relatie

Oorzaak of reden door(dat), daardoor, zodat, vanwege, omdat, want, immers, wegens, namelijk, dan ook

Gevolg zodat, daardoor, daarom, dus, dit leidt tot, waardoor

Opsomming ook, en, verder, bovendien, daarnaast, tevens, voorts, niet alleen… maar ook …, zowel… als..., vervolgens, enzovoort

Doel om… te, opdat, daartoe, voor, met de bedoeling te

Middel door te, door middel van, met behulp van, met, daarmee, op die/deze manier Tegenstelling maar, daarentegen, toch, hoewel…, toch…, desondanks, echter, integendeel,

enerzijds…anderzijds, desalniettemin

Voorbeeld zoals…, (als …,) wat blijkt uit…, bijvoorbeeld, onder wie, onder meer Voorwaarde als, indien, op voorwaarde dat, mits, tenzij

Samenvatting of conclusie

dus, kortom, samenvattend

Tijdsaanduiding Sinds, na, ondertussen, intussen, terwijl

2.6 Kern dag 1, bijlage 3:

Activerende, uitdagende werkvormen

Uitgangspunten voor activerende, uitdagende werkvormen:

• De opdracht activeert alle leerlingen tegelijk (simultane actie)

• De opdracht vraagt om een concreet resultaat

• De opdracht is afgebakend in omvang/tijd

• De leerkracht kan snel zien / horen of en hoe leerlingen de opdracht uitvoeren

• De opdracht dwingt een hoog denkniveau af

• De opdracht laat een verbinding leggen met de eigen kennis/ervaring/mening

• De opdracht vormt een routine: wordt altijd op dezelfde manier uitgevoerd

• Sluit aan bij technieken: ‘rekken’ en ‘goed is goed’ en ‘weet niet bestaat niet’ uit het boek ‘Teach Like a Champion’.

Verbinden van het thema van de tekst aan bestaande kennis en ervaring:

• Schrijf op: welke hulpmiddelen ken je die gehandicapte sporters op de Paralympics gebruiken?

• Zeg tegen je buurmens in één zin/woord: waarom kan het belangrijk zijn om de Paralympics te organiseren?

• Ping pong (noem om de beurt met je schoudermaatje): minimaal 10 sporten die op de Paralympics worden beoefend

Nabesprekingsopdrachten:

Bij de leesopdracht “Maak de alinea’s die volgens jou niets met de teksttitel “Uitgestorven” te maken hebben rood.”

• Tweetal check: Vergelijk één voor één de alinea’s met je schoudermaatje. Om de beurt leg je uit waarom hij volgens jou rood/niet rood moet zijn. Als jullie het niet met elkaar eens zijn, probeer el-kaar dan te overtuigen.

• Voor of tegen: je loopt alle alinea’s in de groep af en laat steeds met rood/groen blaadje aangeven of je wel/niet vindt dat het kopje bij de titel past.

Bij de leesopdracht “Welke van de genoemde organisaties die in de tekst genoemd worden kende je al wel en welke nog niet?”

• Groepsschema: op flap in het midden met namen van alle organisaties erop je rode/groene briefje neerleggen. Vraag stellen over iets wat opvalt aan het schema: welke organisatie is het minst bekend?

Waarom zou dat zijn? Overleg met je schoudermaatje.

• Gebruik elkaars kennis: bekijk met je schoudermaatje of er een organisatie is die jij wel kent en de ander niet. Na 1 minuut signaal: dan vertelt de een iets over 1 van de organisaties (liefst een die de ander niet kent en jij wel). Na 1 minuut signaal en wisselt de beurt.

Bij de leesopdracht “Bij welke van de genoemde organisaties ter bescherming van dieren zou jij zelf aangesloten willen zijn en waarom?”

• Buzz group: bespreek samen met je schoudermaatje je antwoord. Eerst de linkerbuur 1 minuut, na 1 minuut hoor je signaal, daarna vertelt de ander.

• Interview: je schoudermaatje krijgt 2 minuten om jou te interviewen over wat jij zou willen doen voor de dieren als jij bij die organisatie aangesloten zou zijn. Vragen zijn: bij welke organisatie wil je aange-sloten zijn? Wat zou je als eerste willen aanpakken? Hoe zou je dat doen? Na signaal wissel je om.

• Interview: je schoudermaatje krijgt 2 minuten om jou te interviewen over wat jij zou willen doen voor de dieren als jij bij die organisatie aangesloten zou zijn. Vragen zijn: bij welke organisatie wil je aange-sloten zijn? Wat zou je als eerste willen aanpakken? Hoe zou je dat doen? Na signaal wissel je om.