• No results found

Kenmerken van amateurfilm als (historische) representatie

In document Friese culturele identiteit en (pagina 42-45)

2. Kenmerken van film als representatie

2.6. Kenmerken van amateurfilm als (historische) representatie

Amateurfilm zou om deze reden als antropologisch bewijs gezien kunnen worden.127 Dit idee is door verschillende onderzoekers, waaronder historici en filmwetenschappers, uitgewerkt. Het lijkt voor de hand te liggen om te beargumenteren dat archiefmateriaal, in tegenstelling tot de geconstrueerde fictiefilm, gezien kan worden als een registratie van het dagelijks leven. Anders dan beroepsfilmers, zijn amateurfilmers er niet noodzakelijkerwijze op uit om een verhaal te vertellen. Vaak leggen ze voor hen betekenisvolle dingen of gebeurtenissen vast op celluloid 'voor later'. Hierdoor kan aan de amateurfilm een sterke indexicale functie toegekend worden. Amateurfilms zijn doorgaans geschoten met een onvaste camera die veel pans maakt en worden gekenmerkt door een zekere willekeurigheid door de afwezigheid van een script. Niet zelden zijn ze ongemonteerd.128 Deze 'ongekunsteldheid' heeft er toe geleid dat men amateurfilm zag als een manier om “de gewone werkelijkheid” te kunnen bestuderen. Amateurfilms maken niet alleen het dagelijkse leven zichtbaar, maar laten door de keuze van het onderwerp bovendien zien welke onderwerpen voor de amateurfilmer, iemand die volgens filmhistoricus Susan Aasman sterk betrokken is bij zijn eigen omgeving, zijn geschiedenis en bewoners129, een belangrijke meerwaarde hebben. Alhoewel dit objectieve karakter van amateurfilm bekritiseerd is, door filmspecifieke eigenschappen zoals montage en cameravoering wordt de kijker immers zeer eenvoudig gemanipuleerd130, rechtvaardigt deze beredenering het gebruik van amateurfilm als antropologische en historische bron. In de volgende paragraaf wordt daarom onderzocht op welke manieren amateurfilm als historische bron bestudeerd kan worden.

2.6. Kenmerken van amateurfilm als (historische) representatie

Wat zijn de kenmerken van amateurfilm als historische representatie? Amateurfilms maken vaak geen gebruik van een filmische (representatie)taal die ontcijferd of vertaald kan worden zoals het

125 Patricia Zimmermann, “Democracy and cinema: a history of amateur film”, 74.

126 Ibid.

127

Ibid., 78.

128 Susan Aasman. Van de camera en de ploeg. Een studie naar (amateur)film als regionaal historische bron. (Groningen: Geschiedeniswinkel Rijksuniversiteit Groningen, 1993), 25.

129 Ibid., 6.

130

41 geval is met de stijl van klassieke Hollywood cinema, de verschillende soorten realisme in documentaires of zelfs de vorm die experimentele films ter discussie stellen.131 Vaker dan niet ontbreekt het amateurfilms aan vorm, structuur, stijl en coherentie. Dat komt volgens Zimmermann juist doordat “they occupy psychic realms and psychic fantasies that are themselves unformed and forming.”132

Het ontbreken van een samenhangende filmische taal impliceert dat de filmtekst alleen niet voldoende is om tot een zinvolle interpretatie te komen. Daarom zal de amateurfilm op een andere wijze geanalyseerd moeten worden dan de speelfilm.

Er bestaan verschillende analysemodellen die naar meer aspecten dan alleen de filmtekst kijken. Voorbeelden hiervan worden besproken in Aasmans studie naar amateurfilm als regionaal historische bron. Zij vergelijkt hierin de analysemodellen van Fledelius, Vos en O'Connor. Fledelius' model bestaat uit twaalf velden die in te delen zijn in vier kwarten, te weten: de context waarbinnen de film tot stand komt, de constructie van de film, de inhoud van de film en de receptie van de film. Aasman concludeert dat het model van Fledelius te uitgebreid is voor de analyse die ze wil uitvoeren en daarnaast te weinig aandacht heeft voor de algemene maatschappelijke context van het tijdvak waarin de film geproduceerd is. Het ideaalmodel van Vos is een variant van het net besproken model. Hij onderscheidt vijf fasen: de algemene maatschappelijke context, de filmhistorische context, de productie, het product en de werking. Volgens Aasman zou Vos echter een te beperkte invulling geven aan filmhistorisch onderzoek omdat hij zich voornamelijk concentreert op verschuivingen die plaatsgevonden hebben binnen normen en waarden.133

Alhoewel Aasman ook kritiek heeft op O'Connors model, namelijk dat bepaalde onderdelen van zijn model niet zo uitgewerkt zijn als die van de eerder genoemde onderzoekers en dat hij geen duidelijke methode biedt voor inhoudsanalyse, heeft ze ervoor gekozen om zijn theorie als uitgangspunt te nemen. Haar belangrijkste argument is zijn opzet om gegevens te verbinden met vier verschillende vraagstellingen: film als verbeelding, film als bron voor studie naar sociale en culturele waarden, filmopnamen als bewijs voor historische feiten en film als industrie en kunstvorm. Per vraagstelling is het onderzoek gesplitst in twee fasen. In de eerste fase dient de onderzoeker gegevens te verzamelen over productie (in wat voor historische context vond de productie plaats, wie is de maker en wat zijn zijn motieven?), inhoud (de structuur en thema's van de film) en receptie (de vertoningsgeschiedenis en de reactie van het publiek) van de film. Daarna kunnen de gevonden gegevens geanalyseerd worden aan de hand van een gekozen vraagstelling. 'Film als verbeelding van het verleden' draait om de vraag welke interpretatie van het verleden wordt gegeven en hoe dat verleden wordt verbeeld. Voor het raamwerk 'film als bron voor studie

131 Patricia Zimmermann, “Democracy and cinema: a history of amateur film”, 78.

132 Ibid., 79.

133

42 naar sociale en culturele waarden' zijn andere vragen van belang zoals: zijn er verborgen boodschappen in de film en wat was het doel van de productie? Wanneer men 'filmopnamen als bewijs voor historische feiten' als uitgangspunt neemt, wordt gekeken naar de vraag of het getoonde overeenkomt met de werkelijkheid. De authenticiteit van de beelden zijn hier dus van belang. Ten slotte draait het laatste raamwerk, 'geschiedenis van de film als industrie en kunstvorm', niet alleen om wat de naam al aangeeft, maar vooral om de invloed van de media op samenleving.134 In hoofdstuk vier zal dit model gebruikt worden voor de analyse van de archiefbeelden. Maar voordat overgegaan kan worden tot het tweede deel van dit onderzoek, zal in het volgende hoofdstuk de cognitieve ontwikkeling van het kind beschreven worden.

134

43

In document Friese culturele identiteit en (pagina 42-45)