• No results found

Justitiële jeugdinrichtingen (JJI)

In document Criminaliteit en rechtshandhaving 2006 (pagina 195-200)

6.1 Het gevangeniswezen, de FPC’s (tbs-sector) en de justitiële jeugdinrichtingen

6.1.3 Justitiële jeugdinrichtingen (JJI)

In deze paragraaf komt de tenuitvoerlegging van aan minderjarigen opge-legde sancties aan bod. Over het algemeen zal hier worden gesproken over ‘jongeren’. Immers, wanneer betrokkenen zich bevinden in de fase van tenuitvoerlegging van de sanctie is er vaak de nodige tijd verstreken sinds het plegen van het delict. Een deel van de betrokkenen is dan inmiddels meerderjarig.

De tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende straffen en maatregelen vindt bij jongeren plaats in justitiële jeugdinrichtingen. In die jeugdin-richtingen verblijven niet alleen jongeren op strafrechtelijke titel, maar ook op civielrechtelijke gronden.

Hieronder worden de instroomcategorieën van jeugdigen die in justitiële jeugdinrichtingen worden opgenomen kort omschreven (bron: DJI).

Voorlopig gehechten. Wanneer jeugdige verdachten van een (ernstig)

misdrijf door de politie zijn gearresteerd, kan de rechter op voorstel van de officier van justitie beslissen tot voorlopige hechtenis. Een minderja-rige gaat dan naar een justitiële opvanginrichting.

Zelfmelders. Deze categorie omvat jeugdigen die zich op het moment dat

de opgelegde jeugddetentiestraf onherroepelijk is geworden, niet in voor-lopige hechtenis bevinden.

Het gaat hier om de zogenoemde ‘lopende vonnissen’. Indien de jeugdige de opgelegde straf niet al eerder volledig in voorlopige hechtenis heeft uitgezeten, kan hij voor het ondergaan van de (restant)straf worden gese-lecteerd voor de zogenoemde ‘zelfmeldprocedure’. Dat wil zeggen dat hij gelegenheid krijgt zichzelf te melden aan de poort van een opvangin-richting om zijn straf uit te zitten. Uiteraard met aftrek van de dagen die eventueel in voorarrest zijn doorgebracht. Op verzoek van de jeugdige kan uitstel worden verleend in verband met bijvoorbeeld school of werk of andere (persoonlijke) omstandigheden (zoals bijvoorbeeld een huwelijk). De straf voor niet-melding is arrestatie en plaatsing in een opvanginrich-ting op enig, voor de jeugdige onbekend, moment.

Arrestanten. Dit zijn jeugdigen die zijn gearresteerd omdat ze onder de

executie van een straf probeerden uit te komen. In vergelijking met het volwassenencircuit is deze groep niet alleen absoluut, maar ook relatief erg klein. De belangrijkste subgroepen zijn:

– personen die wel voor de oproepprocedure zijn geselecteerd, maar die zich niet hebben gemeld;

– personen met een lopend vonnis die niet zijn geselecteerd voor de oproepprocedure, bijvoorbeeld omdat ze geen bekend (vast) adres hebben;

– personen die niet zijn teruggekeerd naar de inrichting die ze met toe-stemming tijdelijk mochten verlaten;

– personen die een inrichting zijn ontvlucht; – personen die hun boete(s) niet hebben betaald.

Arrestanten worden in tegenstelling tot volwassenen niet geplaatst in speciale opvanginrichtingen, maar in reguliere opvanginrichtingen. (Omdat het op basis van de beschikbare gegevens niet mogelijk is om arrestanten te onderscheiden van ‘reguliere’ jeugddetenties en tenuitvoer-leggingen van (voorwaardelijke) jeugddetenties, ontbreekt het cijfer over het aantal ingestroomde arrestanten in 2006).

Illegale vreemdelingen. Dit zijn buitenlandse jeugdigen zonder geldige

verblijfstitel die op grond van de Vreemdelingenwet zijn gearresteerd. Weliswaar wordt geen strafrecht toegepast, maar de directe aanlei-ding voor de aanhouaanlei-ding van de illegale vreemdeling is niet zelden een (minder ernstig) misdrijf. Ook deze categorie is in vergelijking met het volwassenencircuit absoluut en relatief erg klein, en ook deze groep wordt in reguliere opvanginrichtingen geplaatst. Als de politie tijdens het verblijf op het politiebureau niet genoeg informatie kan verzamelen om uitzetting binnen enkele dagen mogelijk te maken, wordt de vreemdelingenbewa-ring beëindigd of volgt overplaatsing naar een opvanginrichting. Daarna wordt verder gewerkt aan de zaak. Maar ook dan is de uitkomst lang niet altijd uitzetting.

OTS’ers of voogdij. Deze categorie omvat jeugdigen die onder toezicht zijn

gesteld of onder voogdij staan en voor wie de rechter civielrechtelijk en op verzoek van de (gezins)voogd een machtiging heeft verleend tot plaatsing in een (gesloten) justitiële jeugdinrichting. In een crisissituatie wordt de jeugdige geplaatst in een opvanginrichting. Directe plaatsing in een justi-tiële behandelinrichting is mogelijk als op grond van rapportages duide-lijk is dat alleen een langdurige behandeling in een dergeduide-lijke inrichting nog een wending in het leven van de jeugdige kan bewerkstelligen. De oplegging van een (civielrechtelijke) ondertoezichtstelling, die het gezag van de ouders beperkt, wordt uitgesproken wanneer de jeugdige zodanig opgroeit, dat hij met zedelijke of lichamelijke ondergang wordt bedreigd (bijvoorbeeld als gevolg van een zeer problematische thuis-situatie).

PIJ’ers. Dit zijn jeugdigen die veroordeeld zijn tot de strafrechtelijke

maat-regel PIJ (plaatsing inrichting voor jeugdigen).

WODC_CenR_9esther2.indd Sec7:196

Voor het opleggen van de maatregel dient aan drie voorwaarden te zijn voldaan:

– er moet sprake zijn van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan;

– de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist het opleggen van de maatregel;

– de maatregel dient in het belang te zijn van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de jeugdige veroordeelde.

De behandelmaatregel geldt voor de tijd van twee jaar. Verlenging met maximaal twee jaar is mogelijk als een misdrijf is begaan dat gericht is tegen, of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Een tweede verlenging met nog eens maximaal twee jaar is mogelijk indien bij de verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestesvermo-gens bestond. De maximale looptijd van de maatregel is dus zes jaar. Een scholings- en trainingsprogramma (STP) is een manier om jongeren al in de samenleving te plaatsen, terwijl hun straf of maatregel nog niet is afgelopen. Het doel hiervan is de overgang van de inrichting naar de samenleving minder groot te maken, zodat de kans op een succesvolle re-integratie toeneemt. De jongeren kunnen buiten de inrichting bijvoor-beeld een opleiding volgen. Een tweede doelstelling is het verminderen van de druk op de capaciteit (Jaarbericht DJI, 2006).

Opvanginrichtingen versus behandelinrichtingen

Ons land kent twee soorten justitiële jeugdinrichtingen: opvanginrich-tingen en (open)behandelinrichopvanginrich-tingen. Betrokkenen worden in een opvanginrichting geplaatst voor de tenuitvoerlegging van jeugddetentie4

en voor het ondergaan van voorlopige hechtenis. Ook kunnen minder-jarigen die zijn veroordeeld tot de maatregel ‘plaatsing in een inrichting voor jeugdigen’ (PIJ-maatregel) tijdelijk in een opvanginrichting ver-blijven, in afwachting van een plaats in een behandelinrichting. Naast deze strafrechtelijke plaatsingen dienen de opvanginrichtingen ook voor (minder jarigen)vreemdelingenbewaring en voor de crisisopvang van civielrechtelijk ondertoezichtgestelden.

Een behandelinrichting is bestemd voor de opvoeding, verzorging en/of behandeling van jongeren aan wie een maatregel is opgelegd. Dat kan de via het strafrecht opgelegde PIJ-maatregel5 zijn, of een civielrechtelijke ondertoezichtstelling of voogdijmaatregel. In 2006 zijn er 628 PIJ-maatre-gelen opgelegd (zie tabel 6.14).

4 Deze is in 1995 in de plaats gekomen van de tuchtschoolstraf en de arreststraf uit het voormalige jeugdstrafrecht.

5 Voorheen, dat wil zeggen voor 1995, waren dit de maatregelen: plaatsing in een inrichting voor bijzondere behandeling (PIBB) en terbeschikkingstelling van de regering ( jeugd-tbr).

In- en uitstroom en capaciteit van de justitiële jeugdinrichtingen

De capaciteit van de justitiële jeugdinrichtingen is in de afgelopen jaren gegroeid. Was de gemiddelde capaciteit in 1995 ruim 970 plaatsen, in 2006 was het aantal plaatsen ongeveer 2.670 (zie tabel 6.15 in de bijlage). De tabellen 6.16, 6.17 en 6.18 geven respectievelijk de instroom-, door-stroom- en uitstroomgegevens weer van de justitiële jeugdinrichtingen. In het jaar 2006 zijn in totaal 4.751 jeugdigen ingestroomd in een JJI vanuit de vrije maatschappij of politiecel. Het aantal jeugdigden dat uitstroomde in dit jaar was 1.087.

Van de jongeren die in 2006 op basis van voorlopige hechtenis in een justi-tiële inrichting zijn geplaatst, had 21% een vermogensdelict zonder geweld gepleegd, 71% was geplaatst voor het plegen van een gewelds delict tegen personen. Opvallend is, dat het percentage vermogensdelicten zonder geweld voor deze groep sinds 1995 is afgenomen, terwijl het percentage geweldsdelicten tegen personen sinds 1995 juist is toege nomen (zie tabel 6.19).

Onderstaand worden de capaciteit en de populatie van de opvang- en behandelinrichtingen apart beschreven.

Capaciteit en populatie van de opvanginrichtingen

Figuur 6.7 en tabel 6.20 in de bijlage laten zien hoe de bevolking van de opvanginrichtingen eruitziet. Doorgaans is de meest voorkomende ver-blijfstitel in een justitiële opvanginrichting de voorlopige hechtenis. Een verdachte kan in voorlopige hechtenis worden genomen wanneer hij/zij een ernstig strafbaar feit heeft gepleegd en de officier van justitie een reële kans op herhaling en/of op onttrekking aan het strafproces aanwezig acht. De voorlopige hechtenis kan in principe ten uitvoer worden gelegd op elke plaats6 die de kinderrechter – in de hoedanigheid van rechter-commissaris – daartoe geschikt acht, maar doorgaans gebeurt dit in een justitiële opvanginrichting. In 2006 zit 40% van de pupillen in de opvang-inrichtingen op titel van voorlopige hechtenis. Het percentage jeugdigen dat is ingesloten vanwege een jeugddetentiestraf is 10% in 2006. Het per-centage jeugdigen met een strafrechtelijke maatregel is eveneens 10%. Opvallend is, dat het aantal jeugdigen met een civielrechtelijke titel in een opvanginrichting eveneens 40% is in 2006. In de periode 1995-2006 is dit aantal zelfs met 30% toegenomen. In absolute aantallen is deze stijging nog groter. Het in 2001/2002 – in samenspraak tussen het Ministerie van Justitie, de gezinsvoogdij en DJI – gemaakte ‘Convenant crisis OTS’ heeft hieraan bijgedragen. Dit convenant voorziet onder meer in snellere plaat-sing van ondertoezichtgestelden (in crisissituaties) in opvanginrichtingen (DJI, Jaarverslag 2001).

6 Voorlopige hechtenis kan ook ten uitvoer worden gelegd in een particulier opvangtehuis, in het ouderlijk huis of elders. Nieuwe vormen van voorlopige hechtenis zijn elektronisch huisarrest en nachtdetentie.

WODC_CenR_9esther2.indd Sec7:198

Figuur 6.7 Verblijfstitel van de bevolking in de opvanginrichtingen 0 200 400 600 800 1.000 1.200 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 Civielrechtelijke maatregel* Strafrechtelijke maatregel Vrijheidsstraf Voorlopige hechtenis

* De categorie civielrechtelijk omvat tevens de ‘voortgezette hulpverlening’, dat is de hulp aan ex-OTS- en ex-voogdij-jongeren die na het bereiken van de 18-jarige leeftijd kiezen voor een verlenging van hun verblijf in de inrichting.

Voor de corresponderende cijfers, zie tabel 6.20 in bijlage 4. Bron: DJI

De capaciteit van de opvanginrichtingen bedroeg in 2006 1.205 plaatsen (zie tabel 6.20 in bijlage 4). In 1995 was de capaciteit nog 348 plaatsen. Het aantal opnames in een opvanginrichting bedroeg in 1995 1.809 personen, elf jaar later is dat drie keer zoveel: 5.617 personen.

Het aandeel meisjes in de opvanginrichtingen is de laatste jaren fors gegroeid: van 8% in 1995 naar 22% in 2006.

Sinds de inwerkingtreding van het ‘nieuwe’ jeugdstrafrecht in 1995 is er een verschuiving zichtbaar in de verdeling van de leeftijdscategorieën. Met name het aandeel gedetineerden dat ouder is dan 18 jaar is gegroeid: van 6% in 1995 naar 15% in 1998. Na 1998 blijft dit aandeel redelijk stabiel op 15%. Deze toename heeft uiteraard alles te maken met het feit dat een vrijheidsstraf volgens het minderjarigenstrafrecht sinds 1995 twee jaar als maximum heeft. Voor de invoering van deze ‘jeugddetentie’ was er de ‘tuchtschoolstraf’, die voor maximaal zes maanden kon worden opgelegd.

Het aandeel allochtonen7 in de instroom in opvanginrichtingen daalt na 1998 van 70% naar 60% in 2006.

Figuur 6.8 Verblijfstitel van de bevolking in de behandelinrichtingen

0 200 400 600 800 1.000 1.200 1.400 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 Civielrechtelijke maatregel Strafrechtelijke maatregel Voor de corresponderende cijfers, zie tabel 6.21 in bijlage 4.

Bron: DJI

Capaciteit en populatie van de behandelinrichtingen

Figuur 6.8 en tabel 6.21 in de bijlage schetsen een beeld van de capaciteit en bevolking van de behandelinrichtingen. De gemiddelde gerealiseerde capaciteit blijft stijgen: in 1995 was de capaciteit nog 606 plaatsen, in 2006 is het aantal plaatsen opgelopen tot 1.469 plaatsen.

Evenals bij de opvanginrichting blijft het aantal gedetineerden de afge-lopen tien jaar gestaag groeien. In 2006 verbleef bijna twee op de drie jongeren in de behandelinrichtingen op civielrechtelijke gronden (een ondertoezichtstelling met uithuisplaatsing of een voogdijstelling).

Ruim een derde van de jongeren verbleef op strafrechtelijke gronden in de behandelinrichtingen.

7 ‘Allochtoon’ is hier gedefinieerd als een jongere die in het buitenland is geboren, of waarvan een van de ouders buiten Nederland is geboren.

WODC_CenR_9esther2.indd Sec7:200

In document Criminaliteit en rechtshandhaving 2006 (pagina 195-200)