• No results found

Afdoening op het niveau van de politie

In document Criminaliteit en rechtshandhaving 2006 (pagina 164-169)

5.2 Vervolging en berechting van minderjarigen

5.2.1 Afdoening op het niveau van de politie

In 2006 hebben de politie en de Koninklijke Marechaussee ruim 10.000 minderjarigen gehoord omdat ze verdacht werden van een strafbaar feit (zie hoofdstuk 4 en tabel 4.24 in bijlage 4). Een strafbaar feit dat ter ken-nis van de politie komt, leidt niet vanzelfsprekend in alle gevallen tot een opname in het justitiële documentatieregister. Al op het niveau van de politie kunnen zaken worden afgedaan. Een afdoening op het niveau van de politie betekent dat er geen proces-verbaal wordt opgemaakt. Ook kan onder voorwaarden een opgemaakt proces-verbaal niet aan de officier van justitie worden gestuurd. Hiermee wordt opname in het justitiële docu-mentatieregister voorkomen. De volgende afdoeningen op het niveau van de politie worden hier onderscheiden: een politiesepot, een politietrans-actie, een Halt-afdoening of een Stop-reactie.

Politiesepot

Een eerste mogelijkheid is het politiesepot. De politie kan een jongere bijvoorbeeld ernstig vermanend toespreken waarna de jongere weer vrij-uit gaat. Deze vermaning kan plaatsvinden op het politiebureau, maar ook daarbuiten. Ook kan de politie besluiten de ouders van de minderja-rige te informeren. Deze handelwijze staat in de praktijk al jaren bekend als een ‘politiesepot’, hoewel dat wettelijk als zodanig niet bestaat. Een politiesepot heeft voor de jongere geen strafrechtelijke consequenties. Er komt geen proces-verbaal en het feit wordt niet vervolgd. Het enige dat kan gebeuren, is dat de politie een aantekening in het bedrijfsproces-sensysteem van het korps maakt. Die aantekening zou hoogstens een rol kunnen spelen in de besluitvorming betreffende een nieuw politiecontact. Van de toepassing van het politiesepot bestaat geen landelijke registratie. Het is dan ook onduidelijk hoe vaak deze afdoening wordt toegepast.

Politietransactie

Wanneer iemand een overtreding heeft begaan, kan de politie ter voorko-ming van strafvervolging een transactie aanbieden. Deze transactie is een geldsom die binnen twee tot zes weken na de overtreding moet worden betaald (Bartels, 2003: p. 43).

WODC_CenR_9esther2.indd Sec6:164

Halt

Een andere mogelijkheid is dat de politie een jeugdige dader verwijst naar een Halt-bureau. De afdoening via Halt heeft een wettelijke basis (art. 77e Sr). In feite is het een voorwaardelijk politiesepot, maar toegepast onder de verantwoordelijkheid van het OM. Een door de officier van justitie aangewezen opsporingsambtenaar stelt aan een jeugdige bekennende verdachte10 voor om deel te nemen aan een Halt-project.

Figuur 5.16 Halt-verwijzingen en Halt-afdoeningen, 2000-2006

0 5.000 10.000 15.000 20.000 25.000 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 Halt-verwijzingen Halt-afdoeningen

Voor corresponderende cijfers, zie tabel 5.21 in bijlage 4. Bron: Halt Nederland

De strafbare feiten die voor een Halt-project in aanmerking komen, zijn vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur. Grofweg gaat het hierbij om delicten als vernieling, baldadigheid (tot een maximum schadebedrag van 700 euro), eenvoudige lichte vermogensdelicten zoals winkeldiefstal tot een bedrag van maximaal 115 euro en vuurwerkover-tredingen.

Deelname aan een Halt-project mag maximaal twintig uren bedragen. Als uitgangspunt bij de afdoening via Halt wordt gesteld dat de jeugdige dader de schade moet herstellen die hij heeft aangericht, bijvoorbeeld door het vernielde te herstellen en/of de schade te betalen. De afdoening

10 Het is ook mogelijk een ontkennende verdachte naar Halt te verwijzen. Daarbij moet worden gedacht aan jeugdigen die in eerste instantie op het bureau ontkennen, maar later wel ‘bijdraaien’ als ze alleen zijn met een verbalisant of rechercheur (Bac e.a., 2000: 35). In een vergadering van de Procureurs-generaal van het OM in mei 1995 is vastgesteld dat ‘jeugdigen die op grond van geloof en culturele achtergrond principieel (moeten) ontkennen’ ook in aanmerking kunnen komen voor Halt.

is geslaagd wanneer de jongere alle afspraken nakomt die zijn gemaakt met Halt. Dit wordt doorgegeven aan de politie en daar wordt de zaak geseponeerd. Wanneer de jongere zich niet aan de afspraken houdt, stuurt de politie het proces-verbaal naar de officier van justitie. Deze beslist over de verdere afhandeling van de zaak.

De Halt-afdoening bestaat sinds het begin van de jaren tachtig.11 Het aantal Halt-verwijzingen is vanaf het begin enorm toegenomen, tot bijna 23.000 verwijzingen in 2006 (zie figuur 5.16). Het gaat hierbij zowel om overtredingen als om misdrijven.

Er zijn diverse ontwikkelingen die de sterke toename van het aantal Halt-verwijzingen in de jaren negentig kunnen verklaren. In de eerste plaats was Halt aanvankelijk nog niet in het hele land beschikbaar. Begin jaren negentig is de dekkingsgraad van Halt flink uitgebreid. In de tweede plaats is in de loop der tijd het aantal ‘Halt-waardige’ feiten sterk uitge-breid. Aanvankelijk werden uitsluitend feiten in de sfeer van vandalisme (vernielingen, graffiti) en baldadigheid naar Halt verwezen. Het aantal Halt-waardige feiten is in de loop der jaren uitgebreid, onder meer met winkeldiefstal, andere kleine vermogensdelicten en vuurwerkovertredin-gen. In de derde plaats kan het beleid van Justitie ten aanzien van Halt samenhangen met de groei in het aantal verwijzingen. In richtlijnen van het College van Procureurs-generaal, uitgevaardigd in 1996, is aangegeven dat de politie alleen bij heel geringe feiten mag volstaan met het waar-schuwen (lees: seponeren) van jeugdige verdachten (zie hiervoor). In de overige gevallen moet direct tot verwijzing naar Halt worden overgegaan. Bovendien mag, volgens de richtlijnen, maar eenmaal worden volstaan met een waarschuwing. Bij een tweede confrontatie volgt zonder meer een verwijzing naar Halt.

Een ander verschijnsel dat om commentaar vraagt, is de lichte terugval in het aantal Halt-verwijzingen in de jaren 2000-2002. In een eerdere editie van Criminaliteit en Rechtshandhaving werd erop gewezen dat dit moge-lijk te maken had met de daling die in de politiestatistiek te zien was met betrekking tot vernieling en eenvoudige diefstal. Een andere optie wordt geopperd door Halt zelf. In persberichten van Halt Nederland uit deze periode wordt erop gewezen dat de daling in het aantal verwijzingen gere-lateerd is aan prioriteitstelling en reorganisaties bij de politie. Het aantal Halt-verwijzingen is direct gekoppeld aan het aantal jeugdigen dat door de politie voor Halt-waardige feiten wordt gehoord. Wanneer de politie haar prioriteiten (tijdelijk) op een ander vlak moet leggen, zoals bij een grote publieke gebeurtenis als het EK, zal naar alle waarschijnlijkheid het

11 In 1979 is voor het eerst een experiment uitgevoerd om jeugdige delinquenten op een alternatieve wijze aan te pakken. In 1981 werd het eerste Halt-bureau in Rotterdam opgericht (Kruissink & Verwers, 1989).

WODC_CenR_9esther2.indd Sec6:166

aantal verwijzingen naar Halt dalen. In een inventarisatie van Halt Neder-land naar de redenen voor de daling in het aantal Halt-verwijzingen wordt de politie-inzet bij grote evenementen en calamiteiten genoemd, zoals het Europees Kampioenschap dat in 2000 in Nederland werd gehouden, de ramp in Enschede, rellen in Den Bosch (Halt Nederland, 7 november 2001) de MKZ-crisis of de eurotransporten (Halt Nederland, 10 september 2002). Een derde optie is dat de afname in het aantal Halt-verwijzingen in 2001 en 2002 ten opzichte van eerdere jaren, gerelateerd is aan de registratie. De cijfers uit 2001 hebben betrekking op 56 van de 62 Halt-bureaus en in 2002 op 60 van de 62 bureaus. Hoewel is gecorrigeerd om een landelijk beeld te krijgen, is niet uit te sluiten dat de dip in het aantal Halt-verwij-zingen in deze jaren hiermee samenhangt.

Het merendeel van de Halt-verwijzingen eindigt in een Halt-afdoening (zie tabel 5.22). Het aantal Halt-afdoeningen loopt gestaag op tot ruim 22.000 in 2006.

Een vermogensdelict is het meest voorkomende delicttype bij jeugdigen die een Halt-afdoening krijgen. In 2006 was in 35% van de 21.361 (geslaag-de) afdoeningen de aanleiding een vermogensdelict. De daarop volgende delicttypen zijn vernieling (21% van het aantal Halt-afdoeningen) en vuurwerk (18% van het aantal Halt-afdoeningen) (zie verder figuur 5.21 en tabel 5.23 in bijlage 4). Eén op de tien geslaagde Halt-afdoeningen heeft betrekking op niet-Haltwaardige delicten. Het betreft hier afdoeningen wegens delicten die niet door de minister als Halt-waardig zijn aangewe-zen, maar waarbij de toestemming voor een Halt-verwijzing is gegeven door de officier van justitie. Het merendeel van de jeugdigen die in 2006 een Halt-afdoening hebben opgelegd gekregen, is mannelijk (Halt Neder-land, 2006).

Stop-reactie

Op kinderen jonger dan twaalf jaar is het strafrecht niet van toepassing. Voor deze kinderen is sinds 1999 de Stop-reactie ingesteld. De Stop-reactie is op 1 augustus 2001 landelijk ingevoerd (Halt Nederland, 2001).

De Stop-reactie is een preventieve en pedagogische handreiking voor ouders van twaalfminners die een Halt-waardig delict hebben begaan. De voorwaarden voor deelname zijn dat de kinderen vrijwillig meedoen en dat hun ouders instemmen met de deelname. De uitvoering van de reactie ligt in handen van de Halt-bureaus. De inhoud van de Stop-reactie verschilt van een Halt-afdoening. Het belangrijkste verschil is dat het kind geen arbeid mag verrichten (Bac e.a., 2000: 11). Kinderen krij-gen bijvoorbeeld een leeropdracht, waarbij aandacht wordt besteed aan regels en keuzes maken, of zij krijgen praktische oefeningen om anders te leren reageren in bepaalde situaties. Het uitgangspunt bij de inzet van maatregelen voor twaalfminners is de ouderlijke verantwoordelijkheid.

Vanuit dit principe moet de Stop-reactie dan ook vooral worden gezien als een (vrijwillig en vrijblijvend) aanbod tot ondersteuning van ouders bij de correctie van hun kinderen.

Figuur 5.17 Halt-afdoeningen en Stop-reacties naar delicttype, 2006

0 5 10 15 20 25 30 35 40

Niet Halt-waardige feiten ****** Vuurwerkdelicten ***** Vernieling **** Vermogensdelicten *** Baldadigheid ** Algemene veiligheid * % Halt-afdoeningen % Stop-reacties * Opzettelijke brandstichting met gevaar voor goederen.

** Baldadigheid, baldadigheid m.b.t. goederen, verboden toegang.

*** (Winkel)diefstal, verduistering, opzet- en schuldheling, verwisselen prijskaartjes. **** Openlijk geweld tegen goederen, vernieling, graffiti.

***** Te veel en/of buiten de toegestane periode vuurwerk hebben, buiten de toegestane periode afsteken.

****** Het betreft hier afdoeningen wegens een delict dat niet door de minister als Halt-waardig is aangewezen maar waarbij wel toestemming is van de officier van justitie voor een Halt-afdoe-ning. Het gaat om schoolverzuim, lokaalvredebreuk, openlijke geweldpleging tegen personen, mishandeling, oplichting, openbare dronkenschap, rijden onder invloed, verboden wapenbezit, diverse overtredingen.

Voor corresponderende cijfers, zie tabel 5.23 in bijlage 4. Bron: Halt Nederland

Net als de Halt-afdoening staat de Stop-reactie zoveel als mogelijk in relatie tot de aard van het gepleegde delict. De Stop-reactie is niet van toepassing als er een ernstiger feit dan een Halt-waardig delict is gepleegd, wanneer sprake is van herhaald delictgedrag, of wanneer sprake is van een serieus vermoeden van achterliggende problematiek. In die geval-len informeert de politie de Raad voor de Kinderbescherming. De Raad onderzoekt vervolgens of er aanleiding is voor civielrechtelijk ingrijpen. In het jaar 2000 zijn bijna 1.800 kinderen naar Stop verwezen, na een daling in de jaren 2001-2002 is het aantal naar Stop doorverwezen kinde-ren in 2006 gestegen tot ruim 2.000 (zie tabel 5.21 in bijlage 4). De terugval in de jaren 2001 en 2002 kan te maken hebben met het kleiner aantal Halt-bureaus waarop de gegevens betrekking hebben (zie hiervoor bij Halt).

WODC_CenR_9esther2.indd Sec6:168

Evenals bij Halt resulteert ook het merendeel van de verwijzingen naar Stop uiteindelijk in een Stop-reactie. Het aantal Stop-reacties schom-melt over de jaren. In 2000 is het aantal Stop-reacties bijna 1.800. Na een terugval in 2001-2002, is het aantal Stop-reacties in 2005 toegenomen tot ruim 2.100 (zie tabel 5.21). In 2006 is het aantal weer licht gedaald naar bijna 2.000. De daling in het aantal Stop-reacties in 2004 is, evenals bij Halt-afdoeningen, vermoedelijk voor een groot deel te verklaren door een verandering in de wijze van registratie.

Het meest voorkomende delicttype dat aanleiding geeft voor een Stop-reactie is een vermogensdelict (figuur 5.17 en zie tabel 5.23 in bijlage 4 voor de corresponderende cijfers). In 2006 was 32% van de Stop-reacties naar aanleiding van een vermogensdelict, 26% naar aanleiding van een vernieling en 22% naar aanleiding van een vuurwerkdelict. Het percen-tage jongens dat in 2006 een Stop-reactie heeft gekregen is 88%. Ruim de helft van de kinderen die met een Stop-reactie te maken krijgen, is 11 jaar (51%). In 21% van de gevallen gaat het om kinderen die jonger zijn dan 10 jaar (Halt Nederland, 2006).

In document Criminaliteit en rechtshandhaving 2006 (pagina 164-169)