• No results found

2.4 De sociale structuur van de fiscale elite en hun ruimtelijke spreidingspatroon

2.4.1 De rijkste en deftigste heren in de stadspaleizen?

2.4.2.1 Joodse elite in de Jodenbuurt?

In 1813 waren de joden afwezig binnen de fiscale elite. In 1853 maakten zij echter wel degelijk deel uit van de economische elite. De joodse gemeenschap kent een lange geschiedenis in Nederland met Amsterdam als middelpunt. Amsterdam was geliefd als emigratieoord voor Franse hugenoten, andersdenkende intellectuelen en joden. Vanaf het einde van de zestiende eeuw werden de

sefardische joden in Spanje en Portugal actief vervolgd en vele weken uit naar de Nederlanden. Deze relatief welgestelde groep vormde in de negentiende eeuw een klein gedeelte van de gehele joodse gemeenschap, maar was van wezenlijk belang voor het welvaren van Amsterdam en de Republiek, vanwege hun uitgebreide kennis van financiële zaken en hun uitgebreide handelsnetwerk. De vervolgingen van de joden hadden als gevolg dat zij veelal waren verspreid waren over het Europese continent. Hun afwijkende sociale status in de verschillende steden heeft er mede voor gezorgd dat zij bovenal contact hielden met elkaar. Vanaf de achttiende eeuw zou de emigratie van

65

asjkenazische joden vanuit Duitsland gestaag toenemen en deze groep was in de negentiende eeuw groter dan de sefardim en over het algemeen ook armlastiger.128

In de stedelijke politiek waren de joden gedurende de eerste helft van de negentiende eeuw vrijwel afwezig. Enkele uitzonderingen waren Samuel Texeira de Mattos (raadslid, 1845-1857), Abraham (raadslid, 1814-1818) en Jacob (raadslid, 1828-1842) Mendes de Leon. Deze heren waren vooraanstaande leden van de Portugees-Israëlitische gemeenschap, maar het is zeer

onwaarschijnlijk dat zij werden geaccepteerd onder de beau monde van Amsterdam als zodanig. Met de invoering van de gemeentewet in 1851 verscheen het eerste Hoogduitse joodse raadslid, mr. Karel Daniel Asser, waarna hun vertegenwoordiging alleen maar zou toenemen. In 1884 bezitten zij 15,3% van de raadszetels. Het is tekenend voor de veranderende sociale positie van de joden in de Amsterdamse samenleving. Ze werden nog altijd met enige mate van minachting aangekeken, maar het zijn de eerste tekenen van een beginnend proces van hun sociale emancipatie en integratie.129

Het toenemen van het aantal joden binnen de financiële elite in de eerste helft van de negentiende eeuw kan onder meer worden toegeschreven aan de groei van de geldhandel in deze periode. Aan het einde van de achttiende en het begin van de negentiende eeuw kregen vele handelshuizen het zwaar te verduren. Het centrum van de goederenmarkt had zich definitief naar Londen verplaatst en vele handelshuizen gingen failliet. Sommige financiële ondernemingen van Sefardische origine kregen het eveneens zwaar. Echter een nieuw aantal filialen van grote joodse firma’s gezeteld in Duitsland en gespecialiseerd in bankzaken, openden haar deuren in de eerste helft van de negentiende eeuw in Amsterdam, zoals Julius Königswärter, gebroeders Sichel en L.R. Bisschoffsheim.130 In 1853 was Julius Bernard Sichel nog actief in het bankwezen en hetzelfde gold

voor de zoon van Julius Königswärter, Hendrik (Heinrich). Verder vinden we ook kooplieden en advocaten onder hen.

De sefardische joden vestigen zich vanaf het begin rond de (Joden)breestraat en

Vlooienburg, daar deze wijk rond 1590 werd aangelegd en nieuwe huizen werden opgeleverd. Deze wijk groeide uit tot wat al snel bekend ging staan als de Jodenbuurt. In andere Europese steden kwam het voor dat er voor minder gewenste bevolkingsgroepen strikte vestigingsrestricties golden. In Amsterdam werd het de joden verboden om zich bij een gilde aan te sluiten en ook mochten zij tot aan 1795 niet trouwen met niet-joden, maar er golden geen residentiële voorschriften voor hen.131 In de contemporaine en wetenschappelijke literatuur worden de erbarmelijke

128 B. Wallet, Nieuwe Nederlanders. De integratie van de joden in Nederland (1814-1851) (Amsterdam 2007) 15; Jonker, Bankers, merchants, middlemen, 249-252.

129 Hofland, Leden van de raad, 51-52, 90-91. 130 Jonker, Bankers, merchants, middlemen, 249.

131 C. Lesger, ‘Migranten in Amsterdam in de achttiende eeuw. Residentiële spreiding en positie in de

66

woonomstandigheden van de Jodenbuurt benadrukt. De stadsarchitecten Kuinders en Outshoorn merkten in een saneringsplan uit 1866 over de Jodenbuurt op: ‘De morsigheid en onzindelijkheid die op Marken, Uilenburg en daaraan grenzende buurten, heerschen, - worden welligt in geene andere plaats ter wereld overtroffen.’132 Beschouwen we de huurwaardenkaart van 1832 dan wordt

duidelijk dat de laagste huurwaarde inderdaad daar veelal te vinden waren. Alleen de Eilanden en de Jordaan waren er nog abominabeler aan toe, hetgeen ook duidelijk wordt aan de hand van de hoeveelheid armlastigen er woonachtig waren in deze buurten. De helft van alle armlastigen woonden in de Jordaan en Jodenbuurt. In de Jodenbuurt waren vrijwel alle joden gevestigd.133 We

mogen aannemen dat de rijkste joden in staat waren om deze onaantrekkelijke woonomstandigheden te ontlopen, maar deden ze dat ook?

Van de 26 welgestelde joden in 1853 woonden er maar vier in de Jodenbuurt. Onder hen vinden we drie winkeliers, die wellicht ingegeven door hun cliëntenbestand en winkellocatie aldaar waren gevestigd. Echter vallen twee vestigingsdomeinen onder de welgestelde joden op, namelijk de Plantage en de Grachtengordel. De Plantage was tot 1860 relatief onbebouwd. De vroedschap had de economische voorspoed en de bevolkingstoename en de daaraan verbonden vraag naar bouwgrond in de zeventiende eeuw overschat. De onbebouwde percelen werden ongevormd tot tuinen voor welgestelde Amsterdammers. In 1682 opende de Hortus Botanicus zijn deuren en in 1832 het Zoölogische genootschap Artis.134 Zes welgestelde joodse heren woonden in het verlengde

van de Grachtengordel en nog iemand in de Muiderstraat. De Nieuwe Herengracht grensde aan de Jodenbuurt en daarbinnen gelegen Portugese, Grote en Nieuwe Synagoge. Het lijkt er sterk op dat de welgestelde joodse heren zich daar gingen vestigen. De nabijheid tot de eigen ‘bevolking’, het religieuze centrum en koosjere winkels werd onder hen klaarblijkelijk sterk gevoeld. Gemiddeld gezien woonde de joodse elite op circa 650 meter af van het joodse centrum in de stad, nog geen acht minuten lopen.

132 Geciteerd uit: Van Tijn, Twintig jaren Amsterdam, 115.

133 Lesger, Van Leeuwen en Vissers, ‘Residentiële segregatie’, 109; Lesger, ‘Migranten in Amsterdam’, 54-56. 134 R. Roegholt, ‘Driehonderd jaar Plantage’ in: R. Roegholt e.a ed., Wonen en wetenschap in de Plantage. De geschiedenis van een Amsterdamse buurt in driehonderd jaar (Amsterdam 1982) 9-87, aldaar 10-11, 45.

67

Figuur 2.6 Residentiële spreiding van de joodse heren onder de hoogstaangeslagenen in Amsterdam in 1853

Bron: Dataset BRS 1853.

Echter woonden de rijkste joden veelal ‘gewoon’ in de Grachtengordel. Zes van de veertien heren woonden in het meest oostelijke deel van de Grachtengordel dat grensde aan de Jodenbuurt, gescheiden door de Amstel. Alle joodse gegoede heren woonden niet in de allermooiste woningen van de stad, op twee uitzonderingen na: de al eerder genoemde heer Asser en de heer Michel Godefroi. De laatste was raadsheer bij het Provinciale Gerechtshof. De Amsterdamse bovenlaag zal ongetwijfeld ontvankelijker geweest zijn voor deze twee heren, gezien ook hun vooraanstaande functies in de maatschappij. Echter zien we de sociale positie van de joodse bovenlaag terug in hun woonlocatie. Hoewel zij de Jodenbuurt als domicilie konden vermijden, woonden zij vrijwel allemaal in de Plantage of in de minder aantrekkelijke woningen in de Grachtengordel. Konden zij geen woningen bemachtigen aan de mooiste gedeelten aan de grachten wegens ontoereikende financiële middelen of waren verhuurders/verkopers huiverig om te verhuren of verkopen aan de joodse heren? Dit is lastig na te gaan, echter lijkt het meer voor de hand te liggen dat het hun eigen keuze

68

was om vooral in nabijheid van het joodse (religieuze) centrum te wonen, wellicht ook ingegeven door het antisemitische karakter van de christenbevolking elders in de stad.