• No results found

De economische groei was tot aan 1860 zeer zuinig. De mechanisering binnen de industrie kwam nauwelijks van de grond, een paar bedrijfstakken uitgezonderd. Bovendien was de binnenlandse vraag naar industriële producten relatief laag. In economische mindere tijden was het reële inkomen van de bevolking relatief laag en daarmee was het grootste deel van het inkomen bestemd voor de aankoop van primaire levensbehoeften. Daarmee was de bestedingsruimte voor andere producten gering. Dit waren juist luxere voedingsmiddelen of andere nijverheidsproducten die zich meer leenden voor een industriële productiewijze. In deze periode ging het de landbouw wel voor de wind en was er sprake van een comparatief voordeel. De productie lag relatief hoog en deze sector kende een hoge mate van specialisatie. De groei in de agrarische sector werd nog eens versterkt door de uitvoer van deze producten naar het buitenland.158

Halverwege de jaren zestig van de negentiende eeuw vond er echter vrij plots een economische groeispurt plaats. Bij benadering kunnen we drie stuwende factoren benoemen die verantwoordelijk waren voor de economische groei tot aan de Eerste Wereldoorlog. In de eerste plaats vond er een versnelde integratie van de nationale en internationale markten plaats door de innovaties binnen de transport- en communicatiesector. Ten tweede was er sprake van een gestage groei van het reële inkomen, waardoor de koopkracht in deze periode toenam. Ten derde kwam de mechanisering van het productieproces binnen allerlei nijverheidssectoren in een stroomversnelling en dat resulteerde in een explosieve stijging van de arbeidsproductiviteit.159

De versnelde integratie van de markten kwam onder andere tot stand door innovaties binnen de communicatie en de transportsector. De telegraaf maakte het mogelijk om over lange afstanden in korte tijd productinformatie en informatie over vraag en aanbod te vergaren. De invoering van de nieuwe Postwet in 1850 zorgde voor een verlaging van de tarieven, hetgeen een toename in correspondentie teweegbracht. De verschillende markten kwamen nader tot elkaar en door de snellere manier van transport werden de handelsnetwerken in reikwijdte aanzienlijk groter. De vergroting van het gebruik van de stoomvaart en het treinvervoer kwam mede tot stand door de verlaging van de steenkolenprijs in Nederland. Echter hadden deze transportmiddelen juist ook

157 Van Zanden en Van Riel, Nederland 1780-1914, 336-338; Van der Valk, Amsterdam in aanleg, 83-84. 158 Van Zanden en Van Riel, Nederland 1780-1914, 239-249.

82

gezorgd voor de verlaging van de steenkoolprijs, vanwege de mogelijkheid tot bulkvervoer. Het ontbrak Nederland aan steenkolen en deze moesten vanuit Duitsland worden aangevoerd.160

De achtergestelde positie van de Nederlandse industrie zou op den duur in haar voordeel gaan werken. De internationale concurrentiepositie verbeterde gaandeweg, aangezien de lonen relatief laag waren ten opzichte van de meer industrieel ontwikkelde landen, met name door de trage industriële en economische ontwikkelingsgang in de eerste helft van de negentiende eeuw. Vanaf 1870 begon de industriële productie aanzienlijk toe te nemen. Dit was vooral te danken aan de wisselwerking tussen de stijging tussen het reële inkomen en de toenemende mate van

arbeidsproductiviteit. Daarmee steeg zowel de vraag als het aanbod naar de Nederlandse

nijverheidsproducten. De expansie van de Nederlandse industrie was in deze periode voornamelijk te verklaren vanuit de toenemende vraag binnen de binnenlandse markt.161

De vermeerdering van de industriële productie had onder andere als gevolg dat er hogere lonen werden uitbetaald. De stijgende lonen had als gevolg dat de werkgevers sneller waren geneigd tot het investeren in nieuwe (machinale) productietechnieken. Daarmee werden de gemiddelde loonkosten juist gedrukt. Mechanisering resulteerde eveneens in de toename van de

arbeidsproductiviteit. Bovendien mondde de stijging van het inkomen uit in een vergroting van de koopkracht. Daarenboven had de schaalvergroting en de toename van de arbeidsproductiviteit binnen de industrie en de verlaging van de transportkosten als gevolg dat de productiekosten aanzienlijk lager kwamen te liggen en dat werkte door in de consumentenprijs. Bij een verdubbeling van het stoomvermogen, nam de kostprijs gemiddeld met vijftig procent af. Daarnaast gingen de gemiddelde variabele stook- en onderhoudskosten omlaag. Dit betekende wel dat het bedrijf op één plek geconcentreerd moest zijn en deed het industrieel grootbedrijf definitief zijn intrede. Er was dus sprake van een stijging van de koopkracht aan twee zijden, hetgeen weer leidde tot een toename in de vraag naar industriële goederen.162

Eén van de noodzakelijke voorwaarden voor de groei van de industriële sector en

daarbinnen de voortgaande mechanisering en de opkomst van het industrieel grootbedrijf was deze te voorzien van het nodige kapitaal. In de eerste plaats waren de overheidsfinanciën weer redelijk op orde, waardoor grootschalige investeringsprojecten mogelijk werden. De eerste spoorwegen werden op particulier initiatief aangelegd, zoals de lijn tussen Amsterdam en Haarlem in 1839. Deze werd aangelegd en geëxploiteerd door de Hollandsche IJzeren Spoorweg-Maatschappij. Echter vanaf de jaren zestig begon de overheid zich in te laten met de aanleg en exploitatie van spoorwegen. Bovendien stegen de particuliere investeringen sterk door kapitaalverstrekking van de vermogende

160 Ibidem, 259-272; Wagenaar, Amsterdam, 1876-1914, 32-34. 161 Van Zanden en Van Riel, Nederland 1780-1914, 241-256. 162 Ibidem, 353-359.

83

Hollandse burgerij. Er werd onder andere geïnvesteerd in spoorwegen, grote scheepvaartwegen, droogmakingen en een telegraafnet.163

De dienstensector was gedurende de negentiende eeuw van groot belang voor de Nederlandse economie. Innovaties op het gebied van snellere transport- en

communicatiemogelijkheden zorgden voor een versnelde integratie van de nationale economie en betere aansluiting op de internationale markten. De handel met het Duitse achterland nam sterk toe door wegvallende tolheffingen en ook de sterke (economische) expansie van Duitsland, dat zich terug vertaalde in een sterke groei van de Rijnvaart. Daarnaast nam de transportsector zelf ook een hoge vlucht. Zo werden er meerdere grote spoorwegmaatschappijen opgericht en zag de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot Maatschappij (KNSM) het levenslicht in 1856. De liberalisering had ook als gevolg dat de monopoliepositie van de NHM langzaam onhoudbaar werd. De koloniale baten namen hierdoor af. Echter stond daar tegenover dat er veel meer privaat kapitaal vanuit

Nederlandse handelshuizen en andere particulieren werd geïnvesteerd in allerlei cultuurmaatschappijen en vervoersmaatschappijen in Nederlands-Indië zelf.164