• No results found

3.3 De sprong over de Singelgracht: stadsuitbreidingen vanaf ca

3.3.1 Een exclusieve elitewijk?

Uit de residentiële spreiding van de elite in 1910 blijkt dat de Oude Binnenstad niet meer fungeerde als woonwijk voor de elite.187 Deze constatering sluit aan bij de eerdere bevindingen van Wagenaar.

Hij constateerde eveneens dat de Oude Binnenstad zijn woonfunctie gaandeweg verloor en dat deze wijk relatief heterogeen in samenstelling bleef. Echter de keerden de welgestelde Amsterdammers de wijk steeds vaker de rug toe. Wagenaar hanteerde een ruimere maat voor de elite.188 Voor de

topinkomens had de Oude Binnenstad definitief afgedaan als woonwijk. De Grachtengordel daarentegen zeker niet. Een aanzienlijk deel van de economische elite was woonachtig in de Grachtengordel, namelijk maar liefst 101 van de 250 heren. Zij waren vrijwel allemaal aan de Heren- of Keizersgracht gevestigd (94 van de 101). De Grachtengordel werd zelfs iets sociaal homogener. Hoewel er nauwelijks armlastigen in deze wijk woonden, was er in de tweede helft van de

negentiende eeuw zelfs een afname van minvermogenden, aan de hand van het relatieve aandeel van haveloze kinderen. Het getuigt in ieder geval van het feit dat de Grachtengordel nog steeds aantrekkingskracht uitoefende op de maatschappelijke elite, terwijl in andere grote steden door processen van cityvorming de stedelijke kernen hun woonfunctie begonnen te verliezen.189

Aan de hand van figuur 3.3 op bladzijde 95 kunnen we nog drie woonconcentraties onderscheiden. In de eerste plaats vinden we enkele heren rond het Frederiksplein. Het

Frederiksplein zelf, de Sarphatistraat en de Sarphatikade waren onder de welgestelde heren in trek. In mindere mate waren zij eveneens woonachtig in de Plantage. Echter vinden we een groot

gedeelte van de gefortuneerde heren rond het Vondelpark en het Museumplein. Rond het Vondelpark waren de meeste heren woonachtig in deftige herenhuizen in de Vondelstraat of zelfs vrijstaande of grote 2-onder-1-kap woningen aan het Vondelpark zelf in de Van Eeghenstraat of

186 Ibidem, 383-385; Wagenaar, Amsterdam 1876-1914, 173-179. 187 Zie figuur 3.3 op blz. 95.

188 Wagenaar hanteerde een aanslag van 5000 fl. of hoger als criterium in 1915. In dit onderzoek is de laagste aanslag 29.300 fl.

94

Koningslaan. Verder vinden we sommige heren om het Museumplein in de Paulus Potterstraat en Honthorststraat. Waren deze wijken uitsluitend aangelegd voor de Amsterdamse bovenlaag?

Toen eenmaal bevolkingsgroei serieuzere vormen aan begon te nemen halverwege de negentiende eeuw, werd steeds meer de noodzaak gevoeld om over te gaan op nieuwbouw. Logischerwijs werd er eerst gekeken naar de mogelijkheden binnen de stadsgrenzen en al snel kwam de gemeente uit bij de Plantage. Dit was grotendeels onbebouwd terrein, vol met

pleziertuinen en andere vermakelijkheden, zoals Artis, de Hortus Botanicus en een rijk theaterleven. De gemeente wilde in eerste instantie overgaan tot bebouwing voor de gegoede burgerij. De stad ging vanaf 1857 over tot het verkoop van grond en de pleziertuinen moesten plaats gaan maken voor nieuwbouw. Vrijwel meteen was de vraag naar deze grond groot, getuige ook de stijging van de grondprijs, een vertienvoudiging tussen 1860 en 1870. Hier troffen we vooral riante boven- en benedenwoningen en enkele herenhuizen aan.190

Vrijwel tegelijkertijd met de bouw van nieuwe woningen in de Plantage waren bouwondernemers ook begonnen met de huizenbouw in een elders gelegen omvangrijke onontgonnen gebied binnen de oude stad nabij de Utrechtsepoort. Samuel Sarphati had in deze buurt al concessies verkregen tot het bouwen van Paleis voor Volksvlijt en het aanleggen van het Frederiksplein. Sarphati beoogde dat de nieuwe wijken ruimer opgezet moesten zijn met groen, boulevards en pleinen. De eerste stap daartoe was het Frederiksplein. Dit was voor de aanleg van het plein een veemarkt en al met al gold deze wijk ook niet als begeerlijk woonoord, met name de woningen aan de Schans en in de zijstraten lieten nogal wat te wensen over en de aanwezigheid van allerlei bedrijfjes en ook de barakken zullen niet daaraan hebben bijgedragen, hetgeen ook duidelijk wordt uit de huurwaarden in 1832. Het wegbreken van de Utrechtsepoort, de ontmanteling van de stadsmuur en het verplaatsen van de veemarkt moesten de benodigde ruimte gaan maken voor de renovatie van het gebied. Eveneens werd een deel van de Singelgracht in 1858 geplempt. Naast het ontbreken van een fraaie wijk, was de weinig innovatieve industriële sector van Amsterdam Sarphati een doorn in het oog. Het bezoek aan de wereldtentoonstelling 1851 in Londen gaf hem de inspiratie tot het verwezenlijken van een gebouw dat de industriële vernieuwingen moest vieren en

stimuleren. Het Paleis voor de Volksvlijt moest deze tekortkoming wegnemen en de bouw werd tussen 1859 en 1864 gerealiseerd en was tot op zekere hoogte een kopie van het Crystal Palace in Londen. In 1882 werd om het Paleis een galerij aangelegd met winkels en uitgaansgelegenheden. Vanaf 1865 werd er aangevangen met de huizenbouw voor de gegoede burgerij aan weerszijden van het Paleis. Op het West- en Oosteinde vinden we dus herenhuizen met enige allure terug, evenals tegenover het in 1867 gerealiseerde Amstel Hotel en ook bijvoorbeeld in de Spinozastraat, echter tot

95

villabouw kwam het nooit. Overwegend vinden we vele boven- en benedenwoningen aan bijvoorbeeld de Sarphatistraat.191

Figuur 3.3 Residentiële spreiding van de hoogstaangeslagenen in Amsterdam in 1910

Bron: Dataset BRS 1910.

De aanleg van het Vondelpark is vanuit particulier initiatief tot stand gekomen. In 1864 werd de vereniging tot Aanleg van een Rij- en Wandelpark opgericht door enkele leden van de gegoede burgerij, onder leiding van de alom gerespecteerde heer Christiaan Pieter van Eeghen. De vereniging had zich ten doel gesteld tot het aanleggen van een recreatiepark buiten de Singelgracht. De directe aanleiding was het besluit van de gemeenteraad om over te gaan van de verkoop van de gronden in

96

de Plantage ten behoeve van woningbouw in 1858. Daarmee zou de stad een groot deel van zijn groenvoorziening en recreatieterrein prijs moeten geven. Onder de gegoede burgerij werd er eveneens de behoefte gevoeld aan een groots park en eventueel omringd door luxueuze woningen.192

De vereniging had dan ook van meet af aan succes. Het animo onder de gegoede burgerij was groot en de vereniging had snel een aanzienlijk kapitaal bij elkaar door particuliere bijdragen, waarmee de grond aangekocht kon worden aan de zuidwestelijke kant van de stad. De reden voor deze locatie was mede ingegeven door de ligging nabij de Grachtengordel en dat de vooraanstaande heren niet de armoedige wijken hoefden te kruisen, eer zij naar het park wilden gaan. De aanleg van het park zou tot 1877 in beslag nemen, maar werd tussentijds in 1865 al geopend. In 1867 werd de dichter Joost Vondel geëerd door de plaatsing van een standbeeld in het park en werd het Nieuwe Park omgedoopt tot het Vondel(s)park. Zeker tot aan 1876 bleef de vraag naar grond groot in dit gebied en was het vrijwel meteen duidelijk dat de elite graag nabij dit lustoord wilde wonen.193

Vanaf het begin was het de bedoeling dat de bebouwing een gegoed karakter zou krijgen. De gemeente moedigde de aanleg en uitbreiding van het Vondelpark- en Museumkwartier aan, om de kapitaalvlucht een halt toe te roepen. De kavels waren groot opgezet en zowel de gemeente als de vereniging stelden eisen bij de verkoop van deze kavels. Er mochten expliciet geen

arbeiderswoningen worden gebouwd; de woningen moesten aangesloten worden op het riool (Liernurstelsel) en dat vergden kapitaalintensieve investeringen; in vele gevallen moesten ook de bouwtekeningen worden overhandigd en er was een verbod op werkplaatsen en overlastgevende bedrijfsvoering. De eerste villa’s waren door de vermaarde architect Cuypers ontworpen aan de zuidzijde van de Vondelstraat. Aan de noordzijde van deze straat werden riante boven- en benedenwoningen opgeleverd. Ook aan de zuidkant van het park verrezen riante villa’s. Het

woonmilieu rond het Vondelpark werd verder bevorderd door andere trekpleisters in en rondom het park. In 1873 kwam er een muziektent die veel bezoekers trok, maar ook het Paviljoen (1881), Hollandsche Manege (1881), Rijksmuseum (1885), Concertgebouw (1888) en het Stedelijk Museum (1894) droegen bij aan het luxueuze karakter van de wijk. De strenge bouweisen vanuit de gemeente en de Vondelparkvereniging waren echter geen garantie tot louter chique woningen. Meer richting de Schinkelbuurt liep de bebouwingsdichtheid al aardig op en de nu vermaarde P.C. Hooftstraat was toentertijd het eerste voorbeeld een pijpela. Rond het Museumplein waren vooral riante

herenhuizen en villablokken gebouwd. De bebouwing in zuidwestelijke richting kwam pas rond de eeuwwisseling goed op gang. De belangstelling voor deze percelen was gering, vanwege de

192 M. Heijder, ‘Het Vondelpark 125 jaar oud’ in: H. van Halm e.a. ed., 125 jaar Vondelpark: verleden, heden en de toekomst (Amsterdam 1989) 10-26, aldaar 10-12.

97

aanwezigheid van de waskaarsenfabriek. Deze fabriek was gevestigd langs de Boerenwetering ter hoogte van het huidige Roelof Hartplein. De stankoverlast was enorm en door de gangbare westenwind hadden de bewoners in de Pijp daar vooral last van. Niettemin wilde de gegoede burgerij zich lange tijd nauwelijks aan de noordzijde van de fabriek vestigen, totdat de kaarsenfabriek in 1906 definitief zijn deuren sloot.194

De Plantage, de Frederikspleinbuurt, het Vondelpark-en Museumpleinkwartier hadden weliswaar een meer elitair karakter, echter zijn het nooit exclusieve elitewijken geworden. De vraag naar woonruimte voor de elite was tamelijk overschat. Er was vooral een schrijnend tekort aan woonruimte voor de groeiende middenklasse en arbeiders. Relatief gezien had Amsterdam niet een heel groot elitesegment. Amsterdam is nooit het bestuurlijke centrum geworden van Nederland. In naam was het de hoofdstad van Nederland, echter resideerden het koningshuis en de regering in Den Haag, hetgeen de sociale structuur van Den Haag heeft beïnvloed. Naast de hofhouding waren ook de hoge ambtenaren, zoals verschillende adviseurs – in veel gevallen van adel – en de leden van de Staten-Generaal allemaal woonachtig in de hofstad. Den Haag werd hierdoor in steeds grotere mate dé woonlocatie voor de leisure class van Nederland.195 Bovendien trokken met de komst van

beter openbaar vervoer sommige deftige families weg uit Amsterdam, ten behoeve van hun buitenplaatsen.

Voor de Plantage gold bovendien dat in de tijd van de pleziertuinen een slechte naam had, het gold namelijk als een ongezond terrein met moerassige gronden, waar ziektes zich makkelijk kon verspreiden. Belangrijker nog, de ligging van de Plantage was niet optimaal. De wijk was ontsloten door het Entrepotdok aan de noordzijde en de Kadijken en aan de oostelijke zijde lag de Jodenbuurt en aan de westelijke kant lag het Roeterseiland, waar de (diamant)industrie veelal gevestigd was. De komst van Artis heeft daarentegen wel bijgedragen aan het tamelijke elitaire signatuur van de wijk.196 Evenals de Plantage geen homogeen elitewijk was geworden, gold dat ook voor het

Frederikspleinbuurt, dat geïllustreerd wordt door de woningen in de Huidekoperstraat en de Valckenierstraat. Dit waren allemaal bescheiden woonhuizen en etagewoningen. Maar bovenal beconcurreerde de wijken elkaar onderling en was de Grachtengordel eveneens een concurrent als het gaat om aantrekkelijk woondomein voor de elite en daardoor waren de woningen voor de Amsterdamse bovenlaag nogal versnipperd door de stad.

Aan de andere kant is de afwezigheid in de wijken buiten de Grachtengordel,

Frederikspleinbuurt, Plantage, Weesperbuurt en het Vondel- en Museumkwartier is eveneens

194 L. Lansink, ‘De geschiedenis van het Museumplein’, De negentiende eeuw 4 (1980) 235-272, aldaar 236- 238, 247-250; Kurpershoek, ‘de Vierde Vergroting’, 22-25; Wagenaar, Amsterdam 1876-1914, 268-273. 195 Wagenaar, Amsterdam 1876-1914, 48-52.

98

opvallend. In 1813 en 1853 vonden we enkele welgestelde heren nog in de Jodenbuurt, Jordaan en de Eilanden en meerdere heren in de Oude Binnenstad, waren zij in 1910 in het geheel afwezig in de meer povere buurten zoals de Jordaan en de Jodenbuurt. Maar ook in de Spaarndammer-,

Staatslieden-, Kinker-, en Dichtersbuurt was de elite afwezig. Slechts een enkeling had zich buiten de vier elitedomeinen gevestigd, in de Oude Binnenstad. Er waren simpelweg betere alternatieven voor de elite om te gaan wonen. Bovendien ging de woonkwaliteit in de oude stad er – behalve de

Grachtengordel - op achteruit. In de nieuwe wijken lag het bovenal aan het type woonhuis binnen de wijken waar de elite zich ging vestigen.

Tabel 3.1 Residentiële spreiding van de hoogstaangeslagenen in Amsterdam in 1813, 1853 en 1910 en de bevolking van Amsterdam in 1859 en 1910 (in procenten)

Fiscale elite Amsterdam Fiscale elite Amsterdam

Wijk 1813 1853 1859 1910 1909 Oude Binnenstad 8.0 11.6 19.0 2.4 6.4 Jodenbuurt 5.7 7.2 16.4 - 5.3 Grachtengordel Zuid 39.1 39.2 6.2 26.4 5.5 Grachtengordel West 29.9 34.0 7.4 14.0 2.6 Grachtengordel Zuid/West 3.5 - - - -

Frederiks- en Leidseplein e.o. 2.3 1.2 -197 12.4 1.0

Jordaan - 1.2 22.6 - 11.4 Plantage - 3.2 6.1 5.6 4.2 Eilanden - 2.0 10.1 - 7.3 Vondelpark- en Museumkwartier - - - 37.6 5.2 De Pijp - - - 0.4 11.9 Spaarndammer- en Staatsliedenbuurt - - - - 11.4 Kinker- en Dichtersbuurt - - - - 12.8 Nieuw-Oost - - - 1.2 14.8

Buiten de stad – Noord en Nieuw-Zuid - 0.4 2.2 - 0.2

Onbekend 11.5 - - - -

Totaal 100

N=87 N=250 100 N=239.326 100 N=250 100 N=562.017 100

Bron: Dataset BRS 1813,1853 en 1910; De Vries, Electoraat en elite, 60; Statistische mededeeling. De bevolking van Amsterdam. Deel II: De uitkomsten der tienjaarlijksche volkstellingen van 1830 tot 1930, no. 100 (Amsterdam 1934) 4.