• No results found

Joint Caribbean Lion

In document Teamleren bij de Nederlandse krijgsmacht (pagina 181-199)

teamleren 7.1 Achtergrond

8.3 Joint Caribbean Lion

De eerste helft van 2006 was de Hr Ms van Nes, een M-fregat, het stationsschip in de ‘West’. Deze Multipurpose-fregatten hebben detectie- en wapensystemen om dreigingen uit alle dimensies (lucht, oppervlakte en onderwater) aan te kunnen. Een M-fregat is 122 meter lang, is in de jaren negentig van de vorige eeuw gebouwd, telt standaard 154 bemanningsleden en heeft een helikopterdek en –

hangar. De Marine heeft per toerbeurt een schip voor een half jaar in het Caribisch gebied varen. Binnen het Koninkrijk der Nederlanden (dat bestaat uit Nederland, Nederlandse Antillen en Aruba) is Nederland verantwoordelijk voor de defensietaken. Daarom zijn er militairen in de West gelegerd en is er sinds 1929 een stationsschip aanwezig. Hier zijn vier taken aan gekoppeld: (1) verdediging van het Koninkrijk; ofwel de Nederlandse Antillen en Aruba, (2) verlenen van militaire bijstand, (3) uitvoeren van Kustwachttaken en (4) uitvoeren van internationale drugsbestrijdingoperaties.

Voor de opdracht in de West was de Van Nes eind januari 2006 uitgevaren met een gereduceerde bemanning van 115 in plaats van de reguliere 154 opvarenden. Als bezuinigingsmaatregel was het schip aangewezen om als eerste te ervaren of de taken in de West ook met minder mensen aan boord uitgevoerd kon worden. Ook zijn opwerkperiode in de tweede helft van 2005 heeft het schip met gereduceerde bemanning gedaan. Voor de taak in de West kreeg het schip bij afvaart eind januari een Lynx helikopter mee bestaande uit de ‘crew’ van drie personen en de boordvliegtuigploeg (onderhoudsgroep) van zes functionarissen. Om verdachte schepen te kunnen doorzoeken, werd het schip op Curaçao versterkt met een ‘boardingeenheid’ van zes mariniers en een evenzo grote Amerikaanse LEDET-team (Law Enforcement Detachment) van de US Coast Guard. De Amerikanen ‘boarden’ in principe in internationale wateren, dat wil zeggen buiten de twaalfmijl zone. Nederlandse mariniers mogen buiten deze zone niet zonder toestemming van het land van registratie (de ‘vlaggestaat’) aan boord van een vreemd schip komen. De VS hebben dat in internationale verdragen met bijna alle landen kortgesloten.

In de periode van 23 mei tot en met 16 juni 2006 speelde de oefening Joint Caribbean Lion zich af rondom Curaçao. Het woord ‘joint’ geeft aan dat er meerdere krijgsmachtdelen van Nederland aan deelnamen, in dit geval alle vier. Het was tevens een ‘combined’ oefening: schepen van diverse andere landen oefenden ook mee. De Van Nes was deelnemer aan deze oefening. Ik kon in deze periode twee weken meevaren met het schip om zelf observaties te doen, interviews af te nemen en nieuwe vragenlijsten aan de drie teams aan boord uit te delen. De helikoptercrew die dit half jaar meevoer met de Van Nes was toevallig ook het heliteam van 860 Vliegend Squadron dat aan mijn onderzoek meedeed. Aan boord werd op diverse werkplekken met ploegendiensten gedraaid om 24 uur inzetbaar te zijn. Dit was veelal verdeeld over twee divisies, stuur- en bakboord. De diensten liepen van 00.00 uur tot 07.00 uur, van 07.00 uur tot 12.00 uur, van 12.00 uur tot 17.00 uur, van 17.00 uur tot 24.00 uur. Dit gold voor de brug, de technische centrale en de commandocentrale. Omdat het fregat als eerste Nederlandse schip met een gereduceerde bemanning voer, moest men veel uitproberen of uitvinden. Het bleek een zware wissel te trekken op de bemanning. Men wijzigde de divisies regelmatig van samenstelling. Dit om ongewenste competitie en afscheiding te voorkomen.

De belangrijkste plaats voor de officieren aan boord om formele en informele zaken te regelen is de ‘longroom’. Tijdens de maaltijden en het koffiedrinken (09.45 uur, met versgebakken koekje) praatte men veel met elkaar over serieuze en minder serieuze onderwerpen. De ongeveer vijftien officieren aan boord kenden elkaar redelijk goed. Ik heb aan tafel meegemaakt dat er persoonlijke vragen en dito antwoorden kwamen. Hierbij werd geen onderscheid gemaakt tussen vrouwen of mannen. Ook ging bij elke maaltijd waar ik aan tafel zat het gesprek wel over het fregat of de activiteiten van die dag: de wapensystemen, de gehouden oefeningen, de uitgevoerde wapensysteemtesten of opleidingen. De onderofficieren hebben hun eigen ruimte voor eten en ontspanning, het Gouden Bal.

Om sleur aan boord te voorkomen, heeft men uit Den Helder een kist met attributen van de OS&O-afdeling (Ontwikkeling, Sport & Ontspanning) meegekregen. Deze bevatte een uitgebreide set met spellen. Daarnaast was er een OS&O-groep aan boord. Zij organiseerde elke week wel iets. Ik heb zelf een casinoavond meegemaakt. Hierbij konden in de vier verblijven (van de officieren, onderofficieren, korporaals en manschappen) blackjack en roulette gespeeld worden. De fiches kostten twintig eurocent en de maximale inzet was vijf fiches. De casinomedewerkers, kaderleden, waren in passend casinotenue gekleed. De winst ging bij dit soort activiteiten die geld genereerden overigens naar een, voor deze reis, geadopteerd vogelasiel in Den Helder. Er werd ook dagelijks een radio-uitzending op het interne net van het schip van 17.00 tot 18.00 uur verzorgd door een opvarende. Verzoekplaatjes en nieuwtjes vormden de inhoud. Gemiddeld eenmaal per week was er de mogelijkheid om met anderen te sporten. Er werd dan een heel circuit met diverse stations op het helidek klaargezet. Maar ook een barbecue op het helidek, met aansluitend een film in de ‘openluchtbioscoop’, een scheepsquiz, kleiduivenschieten op het helidek en het zwemmen midden in de Caribische Zee, heb ik in mijn twee weken meegemaakt. Men was echt actief om constant iets naast het werk te organiseren en mensen er bij te betrekken.

Daarnaast vonden per categorie activiteiten plaats. Zo hadden op een vrijdagavond drie officieren het ‘snelle-bel-spel’ georganiseerd voor de ‘longroom’. Men moest zich per duo inschrijven (alle officieren die geen dienst hadden deden mee). De voorbereiding en de uitvoering waren weer tot in de puntjes geregeld: passende kleding voor de showmaster, het jurylid en de ‘scorebordmiss’, lege blikjes als bellen en mooie naamkaartjes van de teams. De prijs was een geplastificeerde onderscheiding.

Tijdens de koffie sprak ik op een ochtend met een commandocentraleofficier over lessons learned. Zij was vast begonnen zich te oriënteren op het reisverslag dat elk schip na een reis of operatie moet maken. Ze wilde ook iets schrijven over de lessons identified en - learned. Volgens haar houdt de marine zich sinds kort bezig met het onderwerp lessons learned. Alleen is dit nog vaag, op hoog niveau. Den Helder beloofde om in het begin van de reis al een macro toe te sturen hoe de

lessons identified moeten worden aangeleverd. Maar tot nu toe hadden ze nog niets ontvangen.

Op een ochtend werd de oefening ‘Fleet Protection Force’ gehouden. Hierbij moest samen met een Amerikaans en Belgisch fregat een zogenaamde ‘ring of steel’ gelegd worden om een tweetal andere schepen zodat deze verdedigd werden tegen elke mogelijke dreiging. De RHIB’s (Rigid Hull Inflatable Boat, motorboot) van de Van Nes werden hierbij ingezet als oefenvijand in de rol van subversieve elementen die met snelle boten de vloot bedreigden. Tijdens deze oefening heb ik veel met de commandant gesproken omdat we de diverse locaties aan boord bezochten om te kijken hoe de acties van de diverse teams en functionarissen verliepen. Toen ik met hem besprak dat het mij opviel dat de briefings en debriefings die de officieren regelmatig gaven, niet altijd even krachtdadig overkwamen, beaamde hij het. “Dat is veelal het zwakke. Die mannen kunnen zich niet goed presenteren: luide stem, iedereen dichterbij opstellen, strikt regelen. Dit bepaalt al de toon van de oefening.”

Een paar dagen daarvoor hoorde ik wel een goed verzorgde briefing, in dit geval van de navigatieofficier ‘s avonds op een brugvleugel. De briefing ging over het herbevoorraden (‘RAS-sen’) door de Hr Ms Zuiderkruis in aankomende nacht. Het verhaal was strak en duidelijk. Toen ik dit naderhand met de commandant besprak, zei hij ook dat hij haar eerst van te voren even bij zich had geroepen opdat alles wel goed over zou komen. Het herbevoorraden op zee, en dan vooral ’s nachts, zo zei hij, is toch een exercitie waar veel commandanten slecht van kunnen slapen. “Er blijft namelijk altijd een risico aanwezig.”

Gedurende de oefening ‘Fleet Protection Force’ stelde de commandant ook dat je als commandant na vijf minuten aanwezig te zijn in de commandocentrale al weet hoe het draait, welke individuen bij de les zijn en wie niet. Sommigen zitten te veel in hun scherm gekropen, anderen zijn niet alert. Op mijn gevraagde voorbeeld hiervan zei hij: “Het is juist belangrijk dat de luchtverdedigingofficier ook zicht heeft op de voorste batterij [rij beeldschermen en apparatuur, TB] en de interne communicatie bewaakt. Juist die communicatie is heel belangrijk en daarom mag hij zich niet alleen vasthouden aan zijn scherm.” Aan de andere kant gaf hij toe dat het lastig aan boord van een schip is om ook feedback te geven. “Je leeft op elkaars lip. Niet iedereen kan er goed mee omgaan. Je ziet dan ook dat na het testen door de FOST, en het operationeel worden, het niveau langzaam inzakt tot een bepaalde hoogte. Het is heel lastig om dit weer op te krikken. Je hebt dan eigenlijk een externe partij nodig die zonder aanzien des persoon feedback kan geven.” In een volgend gesprek gaf hij ook aan dat het lastig is om feedback naar beneden te geven zodra je bij onderofficieren komt. Er zit een kloof tussen officieren en onderofficieren.

Het ‘leren met behulp van vreemden’ bracht de navigatieofficier ook te berde tijdens een gesprek dat ik met haar had. Het onderwerp betrof het eerste deel van het opwerken van een schip dat onder leiding van het Nederlandse Command Sea

Training staat. Dit duurt ongeveer vijftien weken. Daarna volgen de vijf weken FOST, en dit vormt de afsluiting van de opwerkperiode. “Een derde punt dat speelt bij Command Sea Training is het feit dat het bekenden zijn die jou als functionaris komen zeggen wat goed is en wat niet. Deze mensen ken je en je weet vaak ook hun mindere punten. Daarom is er niet altijd commitment ten aanzien van hun boodschap. ( ) Vreemde ogen dwingen echt.” Later kwam ook de FOST ter sprake. Eind 2005 hebben ze de FOST gedaan. “De seariders gaan wel echt coachend te werk. Het blijft echter wel op z’n Engels dus met wat afstand. Maar ze geven je de ruimte, geven ook positieve feedback als iets goed loopt of als er verbetering optreedt. Bovendien willen ze met je meedenken. Als ze bijvoorbeeld zeggen dat de communicatie van jou met een functionaris binnen de commandocentrale niet goed verloopt, kun je hen ook om advies vragen. Ze gaan dan met je om de tafel zitten. Je kunt dan ook zo open zijn om de afspraken die je tenslotte maakt met die functionaris aan hen te geven.”

De luchtverdedigingofficier gaf in zijn interview ook aan dat veel procedures in de loop van de tijd al vlug op de automatische piloot gaan. “Om de normen weer omhoog te krijgen, dat kan door een onafhankelijk iemand van buiten het schip te laten kijken. Zo krijgen we nu van een afstandje feedback van andere schepen in deze oefening naar aanleiding van gehanteerde procedures en de inzet van verbindingsmiddelen.” Ook wilde het toeval dat er nu een officier meevoer die docent is bij de opleiding voor de commandocentraleofficieren. Hij pakte de zaken van de Operationele Dienst op en ontlastte zo de Eerste Officier die eigenlijk toe moest zien op de dagelijkse werkzaamheden in de commandocentrale. “Maar dit soort uitwisselingen is niet structureel belegd. Het zou wel handig zijn.”

Dat goed communiceren van belang is, bleek ook bij de oefening ‘Fleet Protection Force’. Al met al stonden er circa zestien functionarissen op de brug, van commandant tot matroos. Hierdoor was er een pandemonium aan geluid uit radio’s, telefoons, portofoons en monden. Kort en bondig communiceren is dan heel belangrijk. Het melden en terugmelden vormt een basisdiscipline. Daarnaast ervaarde ik dat het heel belangrijk is dat de diverse matrozen en korporaals meedachten met en reageerden op de gebeurtenissen. Een team met competente medewerkers is dan cruciaal.

Ik kwam er al snel achter dat het eten echt een motivator vormt aan boord. Iedereen beaamde on- en desgevraagd dat de maaltijden heel belangrijk zijn. De commandant: “Dit is vaak heel bepalend voor de sfeer aan boord. Een paar keer slecht eten en je merkt het gelijk. De kombuis is heel belangrijk.” De kombuis betreft het team van de koks en de bakker. Reden voor mij om hierover eens met de chef-kok te praten. Hij stuurde de drie koks en de bakker aan, maar het waren vrij zelfstandige mensen. De chef-kok hield alles in de kombuis in de gaten en proefde af en toe. Hij gaf ook aanwijzingen. Als er iets minder goed loopt of iemand behoeft correctie, werd het gelijk besproken. “Zo kan het wel eens zijn dat

we krap op tijd klaar zijn. Dan weten we dat we volgende keer niet vijftien minuten sigaretje moeten roken maar tien minuten.” Op mijn vraag hoe ze terugkoppeling krijgen van hun output, het product, zei hij: “Dat merken we direct. Gelijk hier bij de uitgiftebalie [voor de manschappen, TB] krijgen we al wat te horen. Dat gaat dan gelijk rondzingen. Eén keer is niet erg, maar als het een paar dagen slecht is dan heeft dat toch wel gevolgen. De sfeer daalt. Maar dat komt eigenlijk niet voor. Het kan een keer voorkomen omdat wij ook bij NBCD worden ingezet. Meestal krijgen we van te voren wel te horen als er een oefening op komst is zodat we al maatregelen kunnen treffen.” Op mijn opmerking of de klant dus de kwaliteit steeds bepaalt, zei hij: “Ik proef ook steeds en ik weet wel wat men hier aan boord wil, een beetje pittig bijvoorbeeld.”

Een voorbeeld waarbij de Plan-Do-Check-Act-cirkel minder snel of niet rond werd gemaakt, betrof een team dat ook meedeed met de vragenlijsten voor mijn onderzoek. Tijdens een interview antwoordde een sergeant op mijn vraag: hoe kan jullie team beter leren?: “Door meer tijd vrij te maken om te evalueren. We komen niet vaak als groep bij elkaar. De officieren zijn bijvoorbeeld ook vaak op de brug. We moeten ook eens met korporaals en matrozen van ons team erbij, bij elkaar komen, afwassen [een oefening of week evalueren, TB]. Nu gebeurt het afwassen alleen met de VO, NAVO, drie sergeanten ODOPS en de sergeant-majoor ODOPS. Om 16.45 uur is er wel een ops-briefing met de korporaals erbij, maar het is éénrichting. Ik merk dat ze wat op hun hart hebben maar het niet kwijt kunnen. Er wordt ook waardering gemist. Van onderaf komen frustraties; wij, de sergeanten, zijn de spil naar boven, maar ook een filter. De individuele teamleden hebben allemaal voldoende potentie, maar als team kan het meer zijn. De belangrijkste oorzaak is tijdsdruk en onervarenheid van het management. De officieren moeten inzien dat er ook met de groep wat moet worden gedaan. Niet alleen objectief en klinisch maar ook wat meer commandocentrale-breed. Ze moeten bijvoorbeeld inzien dat de korporaals en matrozen ook andere werkzaamheden hebben dan hier in de commandocentrale. Daar moeten ze ook oog voor hebben. Een stuk awareness dus voor de officieren dat het leven van korporaals en matrozen doorgaat met ‘schoon schip’ et cetera.” Met open communicatie zou al veel met de inbreng van deze onderofficier, of het nu beelden of feiten zijn, gedaan kunnen worden om het onbegrip weg te nemen. Op 1 juni stond ik laat in de middag op de brugvleugel met twee matrozen van de Operationele Dienst (OD) te praten. Toen ik na hun vraag dienaangaande uitlegde wat ik voor onderzoek deed, schoten ze een beetje in de lach. “Nou dan heeft u hier al veel gezien zeker.” Op mijn doorvragen bleek dat ze meer het leerproces op het hele schip bedoelden. Bij de Operationele Dienst heeft men zowel taken op het dek, op de brug als in de commandocentrale. Ook worden matrozen OD ingezet als TC2. Dit houdt in dat ze wachten draaien in de Technische Centrale waarbij ze alleen verantwoordelijk zijn voor de brandmeldingen en de acties die ze dan conform een procedure in gang moeten zetten. OD-ers hebben hierdoor

een brede oriëntatie op allerlei processen die zich afspelen op de diverse locaties en kunnen daardoor beter anticiperen op gebeurtenissen. Volgens hen heeft de Technische Dienst niet veel weet van wat met name in de commandocentrale gebeurt. Velen willen het volgens hen ook niet weten. Een dag later kwam dit toevallig ook ter sprake toen ik in de ‘longroom’ even met een paar mensen praatte. De commandant zei toen over het hebben van inzicht in alle processen van het schip: “Sommigen aan boord zien dit schip gewoon als een taxi die hen van A naar B brengt. Sommigen weten misschien de commandocentrale niet eens te vinden.”

Aan dek raakte ik op een dag in gesprek met een sergeant-majoor van de Onderzeedienst. Hij voer mee omdat er deze weken aan boord een nieuw sonarsysteem werd getest. Na op zijn verzoek wat over mijn onderzoek te hebben gesproken, zei hij heel benieuwd te zijn naar mijn resultaten voor wat betreft verschillen tussen een onderzeeër en een fregat. Hij vertelde dat het werken en leven aan boord van een onderzeeër toch heel anders is dan op een fregat. “Een onderzeeër is één eiland. Iedereen moet weten hoe allerlei systemen werken. Je moet niet alleen je eigen vakgebied kennen maar eigenlijk het hele schip. Want pas dan ben je in staat met een kleine bemanning langdurig te varen. Je kunt elkaar aflossen. Hier op een fregat zijn diverse eilanden aanwezig. Je kunt hier langs elkaar leven. Bij een onderzeeër kun je dat zeker niet.”

Op 3 juni vond er een brandoefening plaats. Ik werd van te voren geïnformeerd en ging in de Technische Centrale (TC) zitten. Hier vindt altijd de coördinatie van het brandbestrijden plaats. Er werd brand in de wasserij gemeld. Het brandalarm werd geactiveerd en er werd ‘gepraaid’ (een melding omgeroepen). Vanaf dat moment verloopt er in het ideale geval veel volgens vaste procedures. Blusploegen worden gevormeerd, de TC bemand, verbindingen in de lucht gebracht, gewonden afgevoerd en naar een verzamelplaats gebracht, niet-ingedeelden opgevangen, et cetera. Heel belangrijk bij een brand aan boord is dat het ‘treintje’ van de ploegen brandbestrijders met perslucht en beschermende kleding goed gaat draaien. Deze mensen kunnen maar een beperkte tijd werken, gezien de voorraad perslucht en de hitte. Het is cruciaal dat ze tijdig worden afgelost, uit hun kleding en materiaal worden geholpen en dat dit weer door de nieuwe ploegen kan worden aangetrokken, met volle persluchtflessen. Vaste drills en goede communicatie binnen de ploegen en tussen de ploegen en de TC zijn

In document Teamleren bij de Nederlandse krijgsmacht (pagina 181-199)