• No results found

De longitudinale stijging van Teamsensation en Distal learning

In document Teamleren bij de Nederlandse krijgsmacht (pagina 135-138)

analyses Inleiding

6.5 De longitudinale stijging van Teamsensation en Distal learning

Uit de analyses van de zesde hypothese bleek dat Teamsensation en Distal learning in de loop van het onderzoek stegen. Op teamniveau stegen Vertrouwen van T0 naar T2, Betrokkenheid van T0 naar T1, Beoordelen van zowel T0 naar T1 als van T0 naar T2 en Distal learning van T1 naar T2 en van T0 naar T2. Deze resultaten vragen om een diepgaander onderzoek. Het gemiddelde over alle teams stijgt wel maar in hoeverre is er sprake van een samenhang tussen één of meer variabelen en Teamsensation? Bovendien, in hoeverre zijn er bepaalde teams die meer stijgen op Teamsensation dan anderen en daardoor het significante verschil maken? Daarnaast blijken de teams over het jaar gemeten (de onderzoeksduur) en over de tweede helft van het jaar een hogere mate van Distal

learning aan de dag te leggen. De teams gaan dus meer externe hulp zoeken (voor feedback of hulp en advies). Ook hier kunnen de twee bovenstaande vragen gesteld worden.

Teamsensation

Voor wat betreft de toename bij Teamsensation bestaat de mogelijkheid dat nieuw geplaatste teamleden voor de positieve ontwikkeling zorgdragen. Zij zullen op T0 zich misschien nog niet helemaal thuis voelen in het team en pas later hier hoger op scoren omdat ze een goed teamgevoel hebben gekregen. De te toetsen veronderstelling is: de toename bij Teamsensation wordt veroorzaakt door jonge teamleden. De nulhypothese hierbij is dat er geen relatie is tussen jonge en oude teamleden (qua lengte van teamlidmaatschap) en de stijging van het teamgevoel. De splitsing wordt gelegd bij de lengte van het teamlidmaatschap kleiner of gelijk aan een half jaar. Op teamlidniveau wordt de gepaarde t-toets uitgevoerd voor de drie variabelen van Teamsensation. Uiteraard zijn de teamleden die in deze groep zitten maar gedurende het onderzoek naar een ander deelnemend team zijn overgeplaatst, hieruit verwijderd.

De resultaten staan in bijlage K, tabel K.1. Hieruit blijkt dat er een aantal significante waarden uitkomt voor de jonge teamleden op T0: Betrokkenheid stijgt van T0 naar T1, Beoordelen stijgt van T0 naar T1 en Beoordelen van T0 naar T2 stijgt. Dit is conform het resultaat uit de analyses van de zesde hypothese, op de stijging van Vertrouwen tussen T0 en T2 na. Bij deze analyse daalt Vertrouwen juist, weliswaar zeer miniem en zeker niet significant. De stijging van Beoordelen lijkt op een positieve trend te duiden over het jaar.

Bij dezelfde analyse voor deze drie variabelen voor alle teamleden waarbij als selectie geldt dat men langer dan een half jaar bij het team werkt, blijken er geen significante verschillen tussen de gemiddelden te zijn (tabel K.2). Vier van de zes verschillen geven wel een stijging te zien en de twee verschillen voor Betrokkenheid juist een daling.

De resultaten van de zesde hypothese (onder andere de stijging van Teamsensation) waren op teamniveau berekend. Het team is tenslotte het object van onderzoek. De bovenstaande analyses vonden plaats op teamlidniveau op grond van de veronderstelde relatie ten aanzien van de duur van het teamlidmaatschap. Om de analyse compleet te maken, vindt nu een gepaarde t-toets plaats met alle (in aanmerking komende) teamleden.

Zoals uit tabel K.3 blijkt, stijgen alle gemiddelden van de drie variabelen. Maar ook bij een eenzijdige significantiegrens (zeer valide gezien de (uitkomsten van de) zesde hypothese en de hier te toetsen veronderstelling) blijken alleen de twee uitkomsten van Beoordelen significante stijgers te zijn.

Uit de bovenstaande analyses mag men concluderen dat net geplaatste teamleden (korter dan een half jaar bij het team) verantwoordelijk zijn voor de significante stijging van Beoordelen op teamniveau na een half en heel jaar. Daar bij de

teamleden die op T0 langer lid zijn, het gemiddelde op T1 van Betrokkenheid lager uitvalt dan die op T0, en die van de jonge teamleden juist significant stijgt, mag ook hier gesteld worden dat de jonge teamleden verantwoordelijk zijn voor de significante stijging van Betrokkenheid op teamniveau na een half jaar. Een eerder resultaat met betrekking tot de factor Teamsensation (de eerste hypothese) gaf aan dat Vertrouwen en Beoordelen de belangrijkste indicatoren zijn. Over Vertrouwen valt bij deze analyses niets te concluderen.

De gestelde nulhypothese (er is geen relatie tussen ‘jonge’ en ‘oude’ teamleden (qua lengte van teamlidmaatschap) en de stijging van het teamgevoel) dient verworpen te worden. ‘Jonge’ teamleden zijn verantwoordelijk voor de stijging van twee van de drie variabelen van Teamsensation.

Om de analyse compleet te maken mag het teamniveau, het object van onderzoek ten slotte, niet ontbreken. In de inleiding van deze paragraaf werd al geponeerd dat de stijging (mede)veroorzaakt kon worden door een aantal teams. In lijn met het bovenstaande ligt een differentiatie naar teamleeftijd voor de hand. Teamleeftijd is dan gedefinieerd als de gemiddelde duur van teamlidmaatschap van de teamleden. De veronderstelling is dan dat de teams die op T0 jong zijn, een lage teamleeftijd hebben, verantwoordelijk zijn voor de stijging van Teamsensation. Volgens de nulhypothese is er geen verband tussen de jonge teams en de stijging.

Het gemiddelde teamlidmaatschap op T0 varieert van 0,03 jaar tot 8,84 jaar. Het gemiddelde van de duur van het teamlidmaatschap (van de respondenten) stijgt, van 1,56 jaar, naar 1,91 voor T1 en naar 2,13 jaar voor T2. Op zich zou dit gemiddelde over de drie meetmomenten min of meer hetzelfde moeten zijn daar in het onderzoek is gewerkt met een aselecte populatie teams. Een reden van de toename kan zijn dat relatief weinig tussentijds nieuw ingestroomde teamleden zich als respondent voor T1 en T2 hebben ontpopt. Waarbij het effect versterkt wordt door het feit dat de teamleden die tijdens het onderzoek uit het team zijn gegaan (door met name overplaatsing) waarschijnlijk juist teamleden waren die al enige jaren werkten in het team.

Op T0 is een selectie toegepast met alleen de teams met gemiddeld een lage duur van teamlidmaatschap (25% kwartiel). Van deze zestien teams zijn de teams 19 en 34 uitgesloten voor verdere berekening daar zij niet aan alle drie afnamen deel hebben genomen. Met een gepaarde t-toets zijn de verschillen van de gemiddelden van de drie variabelen van Teamsensation geanalyseerd. De resultaten staan in tabel K.4.

Daar het hier een alternatieve hypothese betreft die eenzijdigheid inhoudt (latere gemiddelden zijn hoger) zijn de t-toetsen voor Beoordelen en Betrokkenheid na een half jaar significant (en Beoordelen over het hele jaar). Er doen zich twee dalingen voor, de resterende stijging is niet-significant en de n, het aantal teams is slechts veertien. De drie significante resultaten van jonge teams corresponderen wel met de hierboven getoetste resultaten van alle teams waarbij gedifferentieerd

werd naar jonge teamleden. Conclusie: er is geen eenduidig verband tussen de jonge teams en de stijging bij Teamsensation.

Inzoomend op de veertien teams blijken hier drie teams bij te zitten van een bepaalde eenheid van de Marine die aan het opwerken zijn (5, 6 en 7). Juist dit opwerken ging niet geheel naar wens, zo bleek uit gehouden interviews. Ook uit de scores van de teams blijkt dit. Voor twee van de drie is het Vertrouwen en de Betrokkenheid op T2 duidelijk lager dan op T0. Ten aanzien van Beoordelen geldt dit voor één team. Bij het herhalen van de gepaarde t-toetsen met uitsluiting van deze drie teams blijken nu alle zes verschillen stijgingen te zijn, waarbij het aantal significante waarden op (en bij) dezelfde drie blijft steken.

De algehele conclusie is: de stijging van Teamsensation wordt aan ‘jonge’ teamleden (jong qua duur teamlidmaatschap) toegeschreven. In concreto geldt dit voor het eerste half jaar bij Beoordelen en Betrokkenheid en over het hele jaar bij Beoordelen. Op teamniveau worden deze resultaten bevestigd: Teamsensation stijgt bij ‘jonge’ teams (teams met een gemiddeld lage duur van teamlidmaatschap).

Distal learning

Uit de analyse van de zesde hypothese bleek ook dat de teams over het jaar gemeten (de onderzoeksduur) én over de tweede helft van het jaar een significant hogere mate van distal learning aan de dag leggen. De teams gaan dus meer externe hulp zoeken (voor feedback of hulp en advies). De vraag is ook hier of er meer relaties zijn te onderkennen en, of er bepaalde teams verantwoordelijk zijn voor de stijging.

De vijfde hypothese onderzocht al een veronderstelde samenhang tussen Distal learning en Informeel leren. Deze bleek er niet te zijn. In de voorgaande paragraaf van dit hoofdstuk is het resultaat van de vijfde hypothese nader onderzocht en hieruit bleek dat de correlaties tussen Distal learning en Verspreiden hoog zijn (respectievelijk: 0,378, 0,498 en 0,391; p< 0,01). De externe georienteerdheid kan via dezelfde teamleden (of nodes) lopen.

Verdere analyses, zoals een mogelijke samenhang tussen Distal learning en Informeel leren bij differentiatie van teams met veel en weinig Verspreiden, leveren niets op. Ook het analyseren van de scores op teamniveau brengen geen relaties aan het licht.

Conclusie: de stijging van Distal learning heeft geen significante relaties met andere variabelen en zijn ook niet naar teams terug te voeren.

6.6 De longitudinale relatie tussen Teamsensation en Teamreflection

In document Teamleren bij de Nederlandse krijgsmacht (pagina 135-138)