• No results found

Interview met Marieke Spijkerman en Marga Goudbeek op 22-11-2017 te Kampen

Bijlage 1, A t/m G: Interviewverslagen

D. Interview met Marieke Spijkerman en Marga Goudbeek op 22-11-2017 te Kampen

S: “Ik zal me even voorstellen. Ik ben Marieke Spijkerman. Ik ben wethouder Wonen in deze gemeente. Dat ben ik nog niet zo lang, ik zit hier sinds vijf maanden, maar Wonen is wel een hele mooie portefeuille, want het gaat over hoe aantrekkelijk jouw gemeente is voor mensen om zich te vestigen. En voor Kampen speelt dan ook mee hoe aantrekkelijk we zijn voor jonge mensen om te blijven.” G: “Ik ben Marga Goudbeek; beleidsmedewerker Wonen. Ik ben ook nog niet zo lang begonnen, maar zoals Marieke ook al zei, wel een leuk beleidsveld met veel raakvlakken. Iedereen wil prettig wonen natuurlijk.”

We hadden het net al even over de andere gemeenten. Waarom hebben Zwolle en Kampen wel conflicten, over Reeve bijvoorbeeld, maar zijn die conflicten er tussen Zwolle en Raalte bijvoorbeeld niet?

S: “Nou ja, conflict. Je kan het ook omkeren, het is een punt waarop we samenwerken. We hebben in de regio afspraken gemaakt over de woningbehoefte en Reeve voorziet in een deel daarvan.”

Waren alle gemeenten dan gelijk enthousiast om die woonafspraken te maken?

S: “Ieder zijn rol. De provincie pakte hier op de juiste manier zijn rol. Dan doen gemeenten hun best om er voor zichzelf het meeste uit te halen. Zo moet je het zien. Het heeft ertoe geleid dat op basis van je groei de afgelopen jaren, de behoefte wordt vastgesteld en wordt bepaald hoeveel je mag bouwen. En iedere gemeente wil natuurlijk zoveel mogelijk goede voorraad toevoegen. Iedere gemeente gaat voor kwaliteit, want je wil aantrekkelijk blijven. Niet alleen omdat je huizen wil verkopen, maar ook omdat je je voorzieningen op peil wilt houden. Krimp heeft consequenties vo or heel veel zaken. Dat wil je als gemeentebestuur niet. Toen die cijfers voor Kampen bekend werden, bleek dat wij te hoog zaten in de plancapaciteit. Dus dat hebben we moeten terugbrengen. Dat deed best pijn; we hebben veel moeten afboeken. Anderzijds heeft het er ook toe geleid dat het meer duidelijkheid heeft gegeven in de plannen. We weten nu veel duidelijker welke plannen we willen ontwikkelen.”

G: “We zijn als gemeente veel kritischer gaan kijken wat we nu eigenlijk willen. Er is ook meer ruimte gekomen voor andere, meer kleinschalige, projecten; wat ook weer bijdraagt aan de kwaliteit van de gemeente.”

En dat was ook wel nodig, want veel plannen sneuvelden bij de Raad van State, omdat ze niet pasten binnen de Ladder voor duurzame verstedelijking.

G: “Ja. Dus aan de ene kant is er de sturing vanuit de provincie, maar aan de andere biedt het ook weer nieuwe mogelijkheden.”

S: “We hebben nu ook een woonvisie, waarin we ook heel duidelijk richtlijnen hebben aangegeven van hoe we willen omgaan met de groei en met de verdeling daarvan. We hebben ook een aantal kleine kernen in het buitengebied en die willen we ook vitaal houden. Als je ons vergelijkt met Zwolle, zijn we een hele afwijkende gemeente. Een gedeelte is stedelijk gebied en een groot deel is een dorpse

88 gemeenschap. 70% van de woningvoorraad die we toevoegen moet in Kampen zijn, 25% in IJsselmuiden en 5% in de kleine kernen. Reeve hoort dan bij Kampen.”

Over Reeve gesproken; wat bleek nu zo moeilijk aan deze kwestie dat er aparte afspraken buiten de woonafspraken om voor zijn gemaakt? Wat was het grootste twistpunt?

S: “Het belangrijkste twistpunt was het aantal woningen. Procentueel groeien wij harder dan Zwolle. Dus eigenlijk is Kampen net wat aantrekkelijker [gekscherend]. Het was de vraag hoe en hoeveel van die bovenregionale woningbehoefte dan in Reeve terechtkomt? Het zat er met name in dat we een deel van die bovenregionale behoefte daar wilden neerzetten. En daaronder gaat het natuurlijk ook over geld en grondaankopen. De Ladder voor duurzame verstedelijking kwam daar ook bij. De bypass is een project van Rijkswaterstaat. Toen duidelijk werd dat Rijkswaterstaat voornemens was deze geul te graven, wilden wij ook deze kansen benutten. Wij hebben hier wel een stad en kade aan het water, maar geen woningen met een tuin aan het water. Die kans, die zag men daar.”

Waarom zijn die plannen voor Reeve in de loop der tijd bijgesteld en is het aantal woningen teruggebracht?

S: “Het is nu zo dat je nog maar tien jaar vooruit mag plannen. Dus voor de komende tien jaar hebben we 600 woningen gepland, maar het kan natuurlijk heel goed dat we later gaan doorplannen. Er zijn verschillende fases en dat wil je als gemeente natuurlijk ook, omdat je wel die verdeling in de gaten wilt houden. Als je heel veel gaat bouwen op één plek, dan heeft natuurlijk consequenties voor andere plekken. Die evenwichtige groei waar we net over spraken is wel van belang.”

Is het niet ook van belang om bij de woonafspraken niet alleen aantallen overeen te stemmen, maar ook te kijken naar de doelgroep waarvoor gebouwd wordt, zodat niet alle gemeente hetzelfde type woningen bouwen?

G: “We doen natuurlijk ook woningmarktonderzoek en dan kijken we ook naar de demografie. Er is nu natuurlijk vergrijzing, dus veel vraag naar nultredenwoningen en levensbestendige woningen. Maar bij de afstemming met andere gemeenten gaat het eigenlijk alleen om aantallen.”

Wordt er ook niet gesproken over locaties? Ik heb namelijk veel gelezen over de Scholtensteeg waar Zwolle tijdelijke woningen wil neerzetten. Hoe staat de gemeente Kampen hierin?

S: “Dat is nog steeds onderwerp van gesprek; echt een gevoelig onderwerp. Aan de ene kant wil je begrip hebben voor je buurgemeente, omdat zij ook aan een bepaalde woningbehoefte moeten voldoen. Zwolle is centrumgemeente, die krijgen extra middelen van de overheid om in bepaalde woonbehoefte te voorzien, dus dat moeten ze wel realiseren. Aan de andere kant sta je ook voor de belangen van zo’n kern, die de openheid en groen willen behouden. Dat is een continue afw eging die je maakt.”

Stel dat Kampen die plannen wel zou willen tegenhouden; wat voor mogelijkheden heeft het hier dan toe?

S: “Ja, dan kom je in allerlei RO-procedures. Dat kunnen de inwoners van ’s-Heerenbroek zelf doen. En uiteindelijk kom je bij de Raad van State terecht, maar eerst ga je naar de gemeente Zwolle toe natuurlijk. Die verantwoordelijkheid heb je, maar als dat niet lukt, kun je een procedure tegen je buurgemeente starten. Maar dat doe je natuurlijk liever niet. Dat is voor de verhoudingen niet bevorderlijk. Je moet wel met elkaar verder. We gaan ook wel praten met Zwolle, met als insteek dat

89 we onze zorgen uiten over de openheid van het gebied. Daar zijn nooit harde afspraken over gemaakt, hoor; maar Stadshagen komt natuurlijk wel dichtbij. Er wonen inmiddels meer dan 25.000 mensen in Stadshagen; dat is echt veel. ’s-Heerenbroekers willen natuurlijk ook hun identiteit behouden.”

Hoe kon het dat Kampen zoveel moest schrappen en dus zoveel overcapaciteit had ten tijde van de woonafspraken? Was dat een bewuste keuze?

S: “Ik weet niet of het een bewuste keuze is. Als het gaat om woningbouwplannen is de gemeenten continue met allerlei partijen in gesprek. We hebben hier ook veel particuliere initiatieven. Bedrijfspanden die worden omgebouwd naar woonbestemming. Soms zie je als gemeente ook de kansen van zo’n ontwikkeling. Dan past het bijvoorbeeld in de wens om in te breiden, zij het op een iets andere manier, want het is al bebouwd gebied.”

G: “Het aandeel van particuliere initiatieven is hier echt vrij hoog.”

Maar als je dat weet, had je dan niet als gemeentebestuur zelf minder bouwplannen moeten maken?

S: “Dat hebben we nu dus ook gedaan. Die ruimte voor particuliere initiatieven hebben we nu ook heel bewust in de visie gezet. Wat ook meespeelt is dat in de tijden dat het slecht ging, wij ook nog veel woonvoorraad hebben toegevoegd en hier ook nog veel gebouwd is. In Zwolle is het bijvoorbeeld veel verder teruggevallen, waardoor de krapte op de woningmarkt in Zwolle nu veel groter is dan bij ons. Dus het heeft ook te maken met de economie.”

Was dat toentertijd dan geen risico om veel te blijven bouwen?

S: “Nee. Ten eerste bouwt de gemeente niet, dat doen marktpartijen. Neem van mij aan dat er geen ontwikkelaar is die huizen gaat bouwen die die niet kan verkopen.”

G: “En wat ik denk dat ook meespeelt, is dat in Zwolle gewoon veel minder ruimte is om uit te breiden. Dan moet je gewoon veel voorzichtiger zijn met wat je toevoegt. Daarom ligt de plancapaciteit daar ook veel lager denk ik. In Kampen is gewoon meer ruimte voor uitbreiding.”

U begon net al over de marktpartijen. Hoe beïnvloedt de nieuwe woningwet de totstandkoming van het woonbeleid en de rol van corporaties hierin?

S: “Het grote verschil voor de corporaties zelf is dat het grootste gedeelte van wat zij ontwikkelen sociale huur moet zijn. Voorheen deden corporaties ook heel veel buiten die kerntaak en daar verdienden ze geld mee; inclusief de uitwassen. Door de aanpassing in die woningwet, reguleert de overheid dat die corporatie weer meer gaat doen waarvoor ze is opgericht; bouwen voor mensen onderaan de woonladder.”

G: “Als gemeente maken we prestatieafspraken met de corporaties, bijvoorbeeld over het aandeel sociale huur en waar en hoe dit ontwikkeld moet worden. En elk jaar wordt dat weer geëvalueerd.” S: “Voor de gemeente ligt er dus de taak te zorgen hoe je samen zorgt dat je de juiste woningen bouwt. We laten ook samen woningmarktonderzoek uitvoeren. Om goed die sturing te kunnen geven is het belangrijk dat je samenwerkt.”

90

Welke partijen zijn, naast de corporaties, nog meer betrokken bij de totstandkoming van het woonbeleid van de gemeente Kampen?

G: “Met de provincie zijn er jaarlijks ambtelijke, maar ook bestuurlijke overleggen. Dat is wel de belangrijkste.”

S: “In de aanloop naar een woonvisie ga je natuurlijk op allerlei manieren je informatie verzamelen. Ik roep altijd: “Ik wil kwaliteit.” Maar dat heeft natuurlijk ook zijn prijskaartje, dus dan spreek je ook weer met de ontwikkelaars. En we hebben natuurlijk stakeholders bijeenkomsten. Die laten we ook meepraten. Neem bijvoorbeeld makelaars. Die weten heel goed welke woningen goed verkopen.”

Kijk je bij het opstellen van die woonvisie dan ook wat andere gemeenten doen? Of praten die zelfs mee bij die bijeenkomsten?

S: “Soms. Maar dat speelt eigenlijk meer op momenten dat het slechter gaat, dan als het weer beter gaat, zoals nu. Dan krijg je misschien zelfs een situatie dat Zwolle gaat zeggen: “wij hebben niks meer. Kunnen jullie nog iets bouwen?” Hun behoefte afstaan zullen ze niet zo snel doen, maar de wachtlijsten voor sociale huur is in Zwolle twee keer zo lang als in Kampen, dus dan zal hier de vraag naar sociale huurwoningen kunnen groeien. Dan krijg je een soort natuurlijk verloop. Je kunt als gemeente heel veel doen met betrekking tot de locaties. Daar wil je als gemeente echt het stuur in handen houden, middels bestemmingsplannen.”

G: “En ook met de woonvisie. Daarin laat je als gemeente echt zien waar je heen wil. Maar het is wel belangrijk dat het een gedragen stuk is. Niet dat de gemeente iets maakt en het een statisch stuk is, maar dat het een draagvlak heeft en burgers worden meegenomen.”

S: “Je ziet steeds meer die ontwikkeling, ook bij ontwikkelaars, dat men naar toekomstige bewoners gaat om te vragen wat zij willen. Dat is natuurlijk ook iets heel moois wat de markt doet.”

Is Kampen uiteindelijk tevreden met de uitkomsten van de provinciale woonafspraken?

S: “Ja, daar zijn we wel content mee.”

G: “Je moet als gemeente ook kijken naar de maat. Wij moeten niet hetzelfde willen als Zwolle. Elke gemeente is weer uniek op zich.”

Wat verstaan jullie onder goede afstemming en wat is hier belangrijk in?

S: “De provincie staat natuurlijk iets boven de gemeente, maar wat wel heel belangrijk is, is dat je het daar hebt over aantallen en over die Ladder. Die Ladder moet je voor jezelf in de gaten houden, anders gaat het niet goedkomen met je plannen. Die cijfers, die zijn van belang. Als je kijkt naar de prognoses en de bevolkingsgroei; die bepalen voor een groot deel hoe je verder gaat. Maar neem nou van deze wethouder aan; niemand bouwt alleen op basis van die cijfers. Uiteindelijk is er de markt. Je bouwt niet voor leegstand. Het gaat er gewoon om dat je het juiste bouwt, dat is die kwaliteit waar ik het steeds over heb.”

G: “Je moet kijken naar de behoefte. Dat is wel belangrijk.”

91