• No results found

Interactie tussen groepsleden .1 Achtergrond

Monique Bekker en Els Loeb

5.3 Interactie tussen groepsleden .1 Achtergrond

5.3.1.1 Algemeen

Een groep kun je definiëren als een samenstelling van twee of meer van elkaar afhankelijke individuen die elkaar

beïnvloeden door sociale interactie. Wanneer er interactie tussen groepsleden is, observeert men elkaar, praat en doet men met elkaar en leert men van elkaar. Deze interactie kan lichamelijk, verbaal, non-verbaal, emotioneel of zakelijk zijn.

Een groep functioneert pas als er sprake is van regelmatige interactie tussen de groepsleden, als twee of meer groepsleden zich verenigen om een doel te bereiken.

Daarbij is het voor het goed functioneren van een groep wel van belang, dat de interactie vrijwillig is en zelfsturend verloopt.

5.3.1.2 Interactie en de invloed van de individuele ontwikkelingsgeschiedenis van de groepsleden

Groepsleden reageren niet op wat er objectief in de interactie gebeurt, maar op de betekenis die ze er aan geven. Deze is subjectief. In de loop van het leven ontstaat een intern werkmodel (Bowlby, 1969), schema (Young, 2005), een blauwdruk waar vanuit iemand de wereld om hem heen, en dus ook de interacties, interpreteert. Verschillende groepsleden ervaren dezelfde gebeurtenis op verschillende manieren op grond van hun eigen blauwdrukken. Daarbij heeft ieder groepslid in de jeugd een eigen interactiestijl of hechtingsstijl ontwikkeld (Bowlby, 1969; Main, 1988). Deze is ontwikkeld in relatie met de belangrijkste hechtingsfiguren, zoals ouders, broers en zussen, of andere opvoeders, waarin het zelfbeeld en het beeld van de ander, de sociale wereld, wordt gevormd. Iemand met een veilige hechtingsstijl is beter in staat contact aan te gaan met anderen en zichzelf gerust te stellen bij oplopende spanningen dan iemand met een onveilige hechtingsstijl.

5.3.1.3 Interactie-modellen

Gedragingen, automatisch of niet, ontstaan als reactie op het gedrag van een ander. De specifieke interacties die ontstaan, kunnen een vast patroon hebben, waarbij gedrag van persoon A een reactie bij persoon B uitlokt. De interactie tussen de groepsleden, en de groepsleden en de groepsbehandelaar kan op verschillende manieren worden geobserveerd, geanalyseerd en beïnvloed. Hiervoor zijn verschillende interactie- of interpersoonlijke

modellen beschreven, zoals bijvoorbeeld Bales’ Interactie Proces Analyse, de Transactionele

Analyse (TA) of de Defensieve communicatiepatronen van Gibb (Oomkes, 2006). In deze richtlijnen wordt gekozen voor beschrijving van het model van de Roos van Leary (1959). Het model is goed uitgewerkt, in de loop van de tijd ook verder ontwikkeld, en sluit goed aan bij het doel van deze richtlijnen. Het model is direct toepasbaar bij hetgeen een

groepsbehandelaar in de begeleiding van zijn groepen tegenkomt.

Meer recente uitwerkingen van de Roos van Leary zijn te vinden bij de Interpersoonlijke Theorie van Kiesler (1996; Hafkenscheid, 2004a en 2004b), en Interpersoonlijke Cirkel (Wubbels & Creton, 1993). Hiervoor verwijzen wij naar de aanbevolen literatuur.

De Amerikaanse psycholoog Timothy Leary ontwikkelde het model van een windroos met acht interpersoonlijke gedragsbeschrijvingen om sociaal gedrag in kaart te brengen (Leary, 1959). De indeling is gebaseerd op twee onderliggende gedragsdimensies: enerzijds invloed:

dominant-submissief (boven-onder) en anderzijds nabijheid: haat-liefde (tegen-samen).

Figuur 1. Roos van Leary

Het model bleek goed bruikbaar om interactieverschijnselen te verklaren en te voorspellen.

In onderstaande tabel worden achtereenvolgens de verschillende posities beschreven, daarnaast toegelicht in concreet en functioneel (leiderschaps-)gedrag, en vervolgens de valkuil of disfunctionele variant van deze positie.

Sector in de Roos Functioneel gedrag Valkuil teveel op je schouders nemen Samen-Onder (SO)

te snel overstag gaan om de sfeer goed te houden, op sympathie uit, weinig kritisch,

laat over zich heen lopen, passief vanuit desinteresse, in discussie gaan, conflict niet uit de weg gaan

bazig, snel in conflict, arrogant, te autonoom, weinig inlevend door overheersing, geen tegenspraak duldend

Tabel 2. Interpersoonlijke gedragsbeschrijvingen Roos van Leary, naar Remmerswaal(2004) en van Dijk (2015).

5.3.2 De praktijk

Een goede groepsbehandelaar kent zichzelf en kan taakgedrag en sociaal-emotioneel gedrag binnen een groep in beweging brengen. De groep brengt zijn taak tot een goed einde en heeft het bovendien prettig met elkaar gehad. Voor het beïnvloeden van de taakkant en de proceskant maakt de groepsbehandelaar gebruik van verschillende technieken (De Haas, 2008). Met gesprekstechnieken, verbale interventies, waarmee zowel op cognitief als op affectief niveau geïntervenieerd wordt, kan de groepsbehandelaar de taakkant beïnvloeden.

Met relatietechnieken beïnvloedt de groepsbehandelaar de proceskant. Hier gaat het om de wijze waarop de groepsbehandelaar iets zegt, met welke lichamelijke houding en welke toon. In hoofdstuk 8 worden deze technieken verder besproken.

Hoe de groepsbehandelaar zich opstelt in het gesprek heeft automatisch gevolgen voor de houding van de groepsleden. Het gedrag van de groepsbehandelaar roept namelijk een specifiek passend (complementair of symmetrisch) gedrag bij de groepsleden op. In algemene zin doen zich in groepsinteracties de volgende wetmatigheden voor (De Haas, 2008):

• boven-gedrag nodigt uit tot onder-gedrag: teveel leiden, initiëren en beïnvloeden nodigt uit tot passief en afhankelijk gedrag

• onder-gedrag nodigt uit tot boven-gedrag: klagend gedrag nodigt uit tot adviserende reacties

• samen-gedrag nodigt uit tot samen-gedrag: openheid en enthousiasme nodigen uit tot delen van gelijksoortige ervaringen

• tegen-gedrag nodigt uit tot tegen-gedrag: overmatig kritiseren nodigt uit tot opstandige reacties

Om sturing te geven aan de interactie biedt de Roos van Leary goede aanknopingspunten voor de groepsbehandelaar. De groepsbehandelaar is zich bewust van de wetmatigheden en van het effect dat zijn handelen kan hebben op de groepsleden. Anderzijds kan de

groepsbehandelaar er vanuit strategische’ overwegingen voor kiezen meer of minder sturend naar de groep te zijn, en daarmee de gewenste samenwerking met de groepsleden te ontwikkelen. De leider stuurt in het begin meer in de boven-positie. Later in het

groepsproces, of bij verzet vanuit de groepsleden, kan hij er ook voor kiezen om meer samenwerking met de groep te zoeken, en stelt zich dan meer in een samen-positie op. Bij passief of vermijdend gedrag kan de groepsbehandelaar ervoor kiezen niet mee te gaan in de te verwachten leidende bovenpositie, maar meer vanuit een onder-samen-positie te reageren.

Als groepsbehandelaar en groepsleden op elkaar reageren vanuit hetzelfde kwadrant van de Roos, houden zij hetzelfde gedrag in stand en dreigt het gevaar van symmetrische escalaties.

Per kwadrant ligt het volgende effect voor de hand:

• allen in het kwadrant Boven/Samen: ieder wil een eigen plan trekken

• allen in het kwadrant Onder/Samen: men komt niet veel verder, omdat initiatief ontbreekt

• allen in het kwadrant Onder/Tegen: men blijft stagneren in het wederzijds kritiek leveren

Een meer praktische beschrijving van oefeningen met de Roos van Leary is te vinden bij Bekker (2014) en Van Dijk (2015). Naast ondersteunend materiaal in de vorm van boeken en artikelen kan het ook zinvol zijn om bijvoorbeeld te werken met audiovisuele middelen waarbij het gedrag van de groep kan worden opgenomen en vervolgens worden

geanalyseerd met behulp van de roos. Ook zijn er spelvormen en sjablonen beschikbaar om de diverse interacties in kaart te brengen.

5.4 Normen