• No results found

Een aantal jaar geleden moest een inspecteur, als slachtofferbejegenaar en slechtnieuwsmelder, ter plaatse gaan op een boerderij waar een kind heel jammerlijk onder de tractor terecht was gekomen van zijn vader. De agent kwam ter plaatse om de dichtstbijzijnde slachtoffers op te vangen terwijl zijn collega’s de overige operationele taken op zich namen. De agent kwam op de binnenkoer van de boerderij en zag de vader huilend het lichaam van zijn kind vasthouden.

De rest van de aanwezige familieleden hadden zich ondertussen verspreid in de boerderij. De één overmand door verdriet, de ander kwaad of in zichzelf gekeerd. Toen de slachtofferbejegenaar zich tot de vader wendde wist hij niet hoe hij zich moest gedragen.

Informatie geven over de exacte gebeurtenis of de uiterlijke verwondingen van het kind was hier niet aan de orde, de vader was er bij en zijn kind lag overleden in zijn armen. Hem naar een verklaring vragen is in deze omstandigheden altijd gewenst maar als slachtofferbejegenaar van politie laat je dat eerder aan andere collega’s over, want je bent in de eerste plaats aanwezig om de slachtoffers en nabestaande tijdens de eerste cruciale momenten op te vangen. De slechtnieuwsmelder wist niet hoe hij contact moest zoeken met de vader. Hoe hij deze man, van wie zijn wereld ingestort was, nog van hulp kon zijn. Na afloop, had deze gebeurtenis een sterke indruk nagelaten op de inspecteur in kwestie en dat was ook zijn collega’s ter plaatse en op het commissariaat niet ontgaan. Woorden als “hij kon het niet aan” galmden door de wandelgangen van het commissariaat. Bovendien was er ook geen aandacht van de toenmalige oversten voor de impact dat deze gebeurtenis op medewerkers ter plaatse had gehad. De inspecteur in kwestie eindigde bovenstaand verhaal met de woorden; “Ik heb het er nog moeilijk mee”.

De getuigenis, en in het bijzonder het laatste citaat, is blijven nazinderen en hebben er onder andere voor gezorgd dat de hoofdrol van deze masterproef aan de slechtnieuwsmelder van lokale politie werd toegekend. Al hebben uiteraard nog andere redenen de keuze voor dit thema bepaald.

Deze masterproef kadert binnen de studie van de slechtnieuwsmelder van lokale politie. Het is een job die ondergebracht is in één van de zeven basisfunctionaliteiten van lokale politie, namelijk de functionaliteit slachtofferbejegening (Creten 2004). Definitie van de slechtnieuwsmelding luidt als volgt;“Een slechtnieuwsmelding is een onheilspellend bericht met betrekking tot een tragische gebeurtenissen (zoals een misdaad, (verkeers)ongeluk met doden of zwaar gewonden, zelfdoding of situaties waarin de fysieke of psychische integriteit worden aangetast) mee te delen aan dierbaren, nabestaande(n) en/of slachtoffer(s). De slechtnieuwsmelder is de persoon die de exacte omstandigheden meedeelt aan bovengenoemde actoren (omdat zij eerst ter plaatse gaan en hoogte nemen van de exacte feiten, gebeurtenis of situatie), de slachtoffer(s) en/of nabestaande(n) bejegenen en indien nodig doorverwijst naar andere instanties.”

Het melden van slecht nieuws wordt mogelijks beschouwd als één van de minst benijdenswaardige taken (Buckman 1984). Het kan aanzien worden als een moeilijke taak die toch wel enige sociale vaardigheid en gevoeligheid van de boodschapper vereist (Orlander, Greame Fincke et al. 2002). Zheng (2011) beschrijft het als het noodzakelijke kwaad. Misschien is geen enkele andere interactie tussen een hulpverlener en een burger zo stressvol als de slechtnieuwsmelding (Orlander, Greame Fincke et al. 2002).

Zonder enige afbreuk te doen aan het leed van de slachtoffers en nabestaanden van tragische gebeurtenissen, hebben talrijke studies aangetoond dat het brengen slecht nieuws ook bijzonder

emotioneel belastend kan zijn voor de boodschapper zelf (Buckman 1984, Orlander, Greame Fincke et al. 2002, Collins and Gibbs 2003, Fallowfield and Jenkens 2004). Doch kan vastgesteld worden dat er, tot op heden en ondanks de bevindingen van bovenstaande studies, op nationaal niveau nog geen extra aandacht gesignaleerd is aan het adres van de slechtnieuwsmelder van lokale politie. Bovenstaande studies hebben namelijk steeds betrekking op het slechtnieuwsgesprek binnen de medische sector. Hoewel er ongetwijfeld gelijkenissen zullen zijn, mag de specifieke context van politie niet uit het oog verloren worden.

Daarnaast lijkt ook de aandacht die de slechtnieuwsmelder op zonaal niveau krijgt erg schaars.

Zo blijkt de aandacht en bijgevolg ook de tijd, ruimte en financiële middelen omtrent de slachtofferbejegening, enorm afhankelijk te zijn van het bewustzijn van de lokale korpschef.

OOP15ter1, de omzendbrief omtrent de politionele slachtofferbejegening, besteedde nochtans uitgebreid aandacht voor de rol van de korpschef en de leidinggevende omtrent politionele slachtofferbejegening.

De wetgever tracht met dergelijke omzendbrieven lokale politiezones in de juiste richting te duwen, maar de ruimte voor interpretatie lijkt te resulteren in grote variaties in de praktijk. De verschillende invullingen van de functie slachtofferbejegening zijn bij diverse politiezones, veelal binnen eenzelfde arrondissement, op z’n minst merkwaardig te noemen. De variaties lijken vanop het eerste zicht enorm uiteenlopend te zijn. Zo zijn er verschillen merkbaar op gebied van competenties, uitoefening, evaluatie en ondersteuning. Met de nodige voorzichtigheid kan er gesteld worden dat dit mogelijks problemen in de praktijk teweeg kan brengen.

1 Ministeriële Omzendbrief OOP 15ter van 9 juli 1999 betreffende politiële slachtofferbejegening, B.S. 28 juli

Verder kunnen de ondersteuningsvormen voor slechtnieuwsmelders in vraag gesteld worden.

Studies van (Bruggeman, De Brouxer et al. 1997, De Soir 1997, Hetherington, Munro et al.

1997, De Soir, Van Den Steene et al. 2007) hebben namelijk uitgewezen dat de beleving van bepaalde tragische gebeurtenissen, waaronder het brengen van slecht nieuws, uiteenlopende gevolgen met zich kan meebrengen. Namelijk de ontwikkeling van operationele stressoren, het ontstaan van traumatische stress en in verregaande gevallen zou het zelfs kunnen leiden tot het ontstaan van een post traumatisch stresssyndroom (Bruggeman, De Brouxer et al. 1997, De Soir 1997, Hetherington, Munro et al. 1997, De Soir, Van Den Steene et al. 2007). Zijn er lokale structuren aanwezig die het hoofd bieden aan de mogelijke gevolgen van tragische slechtnieuwsmeldingen? Slechtnieuwsmelder fungeren namelijk veelal zelf als steunfiguur voor collega’s, maar welke vorm van ondersteuning is er voor hun aanwezig?

Hoewel er niet mag verondersteld worden dat de slechtnieuwsmelder meteen crasht, mag er ook niet verondersteld worden dat men alles zonder gevolgen kan blijven incasseren.Recente publicaties omtrent het stressteam in termen van burn-out, stress en zelfmoord bij politie zijn alleszins opmerkelijk.

Het stressteam van de federale politie blijkt in de periode van mei 2017 tot april 2018 meer dan 3500 consultaties gehad te hebben waarvan 504 gevallen in het kader van burn-out (PVM 2018). Bij deze cijfers werd er echter geen onderverdeling gemaakt tussen het lokale en federale niveau of de verschillende politionele functionaliteiten, waardoor enige voorzichtigheid noodzakelijk is. In de recent, door CD&V-kamerlid Demon, opgevraagde cijfers bij het federale stressteam kan er echter wel een onderverdeling gemaakt worden. Zo werden een 70tal tussenkomsten in de vorm van psychologische debriefings bij lokale politiediensten uitgevoerd in de periode tussen juni 2017 en juni 2018 (TTR 2018). Schokkende gebeurtenissen zoals

schietpartijen maar ook dodelijke verkeersongelukken en familiedrama’s kunnen aanleiding geven tot zo’n tussenkomst van het federale stressteam op het lokale politie niveau. Tot slot, wordt er vermoed dat politieagenten een verhoogde kans hebben op suïcide (Govaert and Lemmens 2004, Cuvelier, Heuskin et al. 2008, Van Beek, Taris et al. 2013).

Geen van deze cijfers vernoemen de slechtnieuwsmelder van lokale politie, gelukkig! Maar dit komt omdat er steeds in algemeenheden word gerapporteerd. Waardoor het vanuit wetenschappelijk oogpunt, verkeerd zou zijn de slechtnieuwsmelder in deze cijfers te weerspiegelen. Om deze reden wordt de veerkracht van slechtnieuwsmelders in vraag gesteld.

Beschikt men over een hogere veerkracht en/of gebruikt men bepaalde copingstrategieën, om de dagdagelijkse confrontatie met tragische gebeurtenissen te kunnen plaatsen? Een copingstrategie is een aanpassingsstrategie dat een persoon aanwendt om de impact van een aanval op zijn of haar fysieke en psychologische welzijn te beheersen of te reduceren (De Soir, Van Den Steene et al. 2007).

Slechtnieuwsmelders, en agenten in het algemeen, dienen idealiter over een snelle (emotionele) recuperatie te beschikken. Na het behandelen van een tragische slechtnieuwsmelding, kan namelijk een paar uur later op de dag opnieuw een tragische melding plaatsvinden. Hoe dan ook, dient een kwaliteitsvolle slachtofferbejegening steeds op de eerste plaats staan. Op dagen waar er dergelijke tragische gebeurtenissen plaatsvinden, kan het uniform van agenten als een bepantsering tegen iedere persoonlijke implicatie fungeren (De Soir, Van Den Steene et al.

2007). Wegens het ontbreken van voorgaand onderzoek omtrent de slechtnieuwsmelder van lokale politie ontstaat de opportuniteit om de gehanteerde coping strategieën en de mate van veerkracht van de slechtnieuwsmelders in de masterproef in vraag te stellen.

Bovenstaande alinea’s vervullen de rol van centrale probleemstellingen binnen deze masterproef. Vanuit deze formuleringen durven we te veronderstellen dat er noch op wetenschappelijke gebied, noch op nationaal of zonaal politieniveau er de laatste jaren aandacht is geweest met betrekking tot de slechtnieuwsmelder van lokale politie. Daarnaast zijn de grote verschillen tussen politiezones, het gissen naar de mogelijke impact en gevolgen van slechtnieuwsmeldingen maar ook de eventueel aangewende copingstijlen van slechtnieuwsmelders redenen om de functie van de slechtnieuwsmelder onder de loep te nemen.

Om bovenstaande probleemstellingen tegemoet te komen werden volgende onderzoeksvragen geformuleerd. Deze werden onderverdeeld in vier centrale delen en zijn ieder voorzien van bijhorende deelvragen. Op deze manier wordt er getracht aan elk van de gestelde probleemstellingen een bescheiden bijdrage te leveren.

De eerste onderzoeksvraag “Hoe is de slechtnieuwsmelder van lokale politie gepositioneerd binnen de politionele structuur?” is een beschrijvende onderzoekvraag die het mogelijk probeert te maken om de slechtnieuwsmelder én politionele slachtofferbejegening, binnen de Belgische politionele structuur, op een consequente manier te kaderen. Bijhorende deelvragen dragen bij aan de centrale onderzoekvraag; “Hoe is de slachtofferbejegening binnen lokale politie gestructureerd?” en “ Op welke wijze staat de slechtnieuwsmelding in verhouding tot de slachtofferbejegening en andere politionele taken?”. Deze onderzoeksvragen lijken noodzakelijk om de slechtnieuwsmelder en zijn taken binnen de politionele structuur te kaderen. Op deze manier kunnen bovendien mogelijke variaties tussen politiezones aan de oppervlakte komen.

De tweede onderzoeksvraag “Hoe beleven slechtnieuwsmelders tragische slechtnieuwsmeldingen?” tracht te achterhalen hoe slechtnieuwsmelders tragische slechtnieuwsmeldingen ervaren en wat de achterliggende factoren ervan zijn. De deelvragen

helpen opnieuw de centrale onderzoeksvraag te onderbouwen. Wat zijn de gevolgen van tragische slechtnieuwsmeldingen op de slechtnieuwsmelder?, In hoeverre is er een persoonlijke impact van tragische slechtnieuwsmeldingen?, In hoeverre beïnvloeden tragische slechtnieuwsmeldingen het politionele werk?

De derde en voorlaatste onderzoeksvraag heeft betrekking op het verwerken en evalueren van bepaalde slechtnieuwsmeldingen; “Hoe gaan slechtnieuwsmelders om met tragische slechtnieuwsmeldingen?” De twee bijhorende deelvragen proberen opnieuw ieder op zich bij te dragen tot de overkoepelende centrale onderzoeksvraag; “Welke coping strategieën worden aangewend door slechtnieuwsmelders?”, “In welk opzicht onderscheidt een slechtnieuwsmelder zich van een niet-slechtnieuwsmelder?.

Tot slot de laatste onderzoeksvraag “Welke bejegening bestaat er voor slechtnieuwsmelders?.

De cijfers die in de inleiding werden aangehaald met betrekking tot burn-out, stress en suïcide bij politie mochten niet gespecifieerd worden naar de slechtnieuwsmelder van lokale politie.

Echter, indien er nood zou zijn aan specifieke ondersteuning voor slechtnieuwsmelders zal dit moeten blijken uit het literatuuronderzoek en het empirisch onderzoek dat werd uitgevoerd in het kader van deze masterproef. De deelvragen zullen opnieuw trachten ondersteuning te bieden; “Welke noden hebben slechtnieuwsmelders van lokale politie?”, “Op welke manier kunnen slechtnieuwsmelders beroep doen op interne ondersteuning?”, “Wat is de verhouding tussen de lokale politiezones en het federaal stressteam”.

In een voorbereidende fase van de masterproef werd er uitgebreid exploratief literatuuronderzoek uitgevoerd. De reeds geformuleerde probleemstellingen en het theoretisch kader, dat in het volgende gedeelte van de masterproef aan bod zal komen, zijn hier een verdienste van. Daarnaast werd in de voorbereidende fase ook een selectie gehouden met

betrekking tot de politiezones die in aanmerking kwamen voor het empirisch onderzoek in de uitvoerende fase. Daar de compactheid van de masterproef het niet toe liet het volledige grondgebied te kaderen werd er geopteerd om de provincie Oost-Vlaanderen af te bakenen als onderzoeksgebied. Hierbij werden vijftien politiezones van de nu nog achtentwintig aanwezige politiezones gecontacteerd. De gekozen politiezones werden op basis van hun politietypologie en arrondissement geselecteerd. Negen van de respectievelijk vijftien gecontacteerde Oost-Vlaamse politiezones gingen in op de uitnodiging om deel te nemen aan het empirisch onderzoek.

Omdat er zelden empirisch onderzoek verricht is naar de slechtnieuwsmelders van lokale politie werd er geopteerd voor de kwalitatieve onderzoeksmethode, met name de case-study. Dit leek de meest aangewezen methode omdat de masterproef slechts over een aantal onderzoekseenheden gaat en de onderzoekgroep op een gedetailleerde wijze begrepen of

‘verstehen’ wil worden (Braster 2000). Bovendien is het een doelgroep die nog relatief onbekend was (Swanborn 2008). Hierdoor was het moeilijk om op voorhand in te schatten hoe het onderzoek zou verlopen. Daarom werd er gekozen voor de open methodologie van de case-study. Semi-gestructureerde interviews met elf slechtnieuwsmelders van lokale politie vormen de basis van het empirisch onderzoek. Door middel van de combinatie van de exploratieve literatuurstudie en de kwalitatieve case-study zal gepoogd worden om de gestelde onderzoeksvragen op een onderbouwde wijze te beantwoorden. Een bescheiden bijdrage leveren aan bepaalde lacunes omtrent deze doelgroep zou in de functie van deze masterproef een mooi resultaat zijn.

Verder zal deze masterproef onderverdeeld worden in 3 delen. Als eerste komt het theoretische luik aan bod. Hierbij zal eerst en vooral aandacht besteed worden aan het historische kader van de slachtofferbejegening en de slechtnieuwsmelder waarna de structuur zal gelijken op de

structuur van de inleiding. Zo zal er onder andere uitgebreid aandacht besteed worden aan de verschillen tussen politiezones, de beleving en mogelijke gevolgen, het omgaan met tragische slechtnieuwsmeldingen en tot slot de ondersteuning van slechtnieuwsmelders.

Het empirische luik zal, vooraleer over te gaan naar de rapportage van het kwalitatief onderzoek, uitgebreid aandacht besteden aan de gehanteerde methodologie en het voorbereidend werk van de data-verzameling. Nadien komen de onderzoeksresultaten aan bod die elk op hun beurt een antwoord zullen trachten te geven op de bij aanvang gestelde onderzoeksvragen. Ook dit luik zal afgesloten worden met een conclusie. Het laatste luik van deze masterproef zal het algemeen besluit en mogelijke aanbevelingen omvatten.