• No results found

2. THEORETISCH LUIK

2.2. S LACHTOFFER CENTRAAL : DE POLITIONELE SLACHTOFFERBEJEGENING IN B ELGIË

2.2.1. Historiek politionele slachtofferbejegening

2.2.1.1. Introductie van de Victimologie

De ontwikkeling van de studie van het slachtoffer, ook wel de victimologie genoemd, vindt zijn oorsprong rond de periode van de tweede wereldoorlog (Van Dijk 1999). Von Hentig en Mendelsohn publiceerden namelijk in de vroege jaren ’40 als eersten, een aantal werken

2 Ministeriële Omzendbrief PLP 10 van 9 oktober 2001 inzake de organisatie- en werkingsnormen van de lokale politie met het oog op het waarborgen van een minimale gelijkwaardige dienstverlening aan de bevolking, B.S. 16

omtrent slachtofferschap. Doch, werd de victimologie slechts een dertigtal jaar later aanzien als een afzonderlijke wetenschapsdiscipline (Van Dijk 1999). Sinds toen namen de wetenschappelijke publicaties omtrent slachtofferschap exponentieel toe (Fattah 2000).

2.2.1.2. Wetgevende initiatieven

- Internationaal

De toenemende aandacht voor slachtoffers in onderzoek leidde, op zowel nationaal als internationaal vlak, tot een aantal wetgevende acties. Zo aanvaarde de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in 1985 de “Declaration of basic principles of justice for victims of crime and abuse of power3”. Hoewel het nog niet om een afdwingbare wetgevende bepalingen ging werd deze verklaring aanzien als een belangrijke stimulans. Zo werd onder andere expliciet de nadruk gelegd op het belang van een goede houding van een politieambtenaar bij de opvang van slachtoffers. Rond deze periode werden er bovendien ook een aantal aanbevelingen uitgevaardigd door de Raad van Europa. Een eerste aanbeveling behandelde de positie van het slachtoffer in het strafrecht en de strafprocedure4. Hiermee werden voor het eerst wetgevende richtlijnen en adviezen geformuleerd voor politie. Een belangrijke onderdeel hiervan was de vereiste dat politieambtenaren getraind dienen te worden om op een begripvolle en constructieve manier met slachtoffers (Aertssen 2002). Een tweede aanbeveling focuste zich voornamelijk op de hulpverlening aan slachtoffers en de preventie van secundaire victimisering5. Hierbij werd het belang van adequate doorverwijzing naar gespecialiseerde hulpverlening door politie benadrukt (Aertssen 2002).

3 General Assembly (1985) Declaration of Basic Principles of Justice for Victims of Crime and Abuse of Power A/RES/40/34

4 Council of Europe Committee of Ministers Recommendation No. R (85) 11

Daarnaast nam het Europees forum voor Diensten aan Slachtoffers in ’93 het initiatief om de basisrechten voor slachtoffers van criminaliteit te kaderen (Aertssen 2002). Vanwege het algemeen karakter van deze basisrechten, hadden deze ook betrekking op de politionele slachtofferbejegening. Zo werden onder andere waardigheid en respect voor het slachtoffer als basisrechten naar voor geschoven. Na de eeuwwisseling werd daarenboven een kaderbesluit van de Europese Unie gelanceerd6. Ook hier was een rol voor de politionele slachtofferbejegening weggelegd. Belangen zoals erkenning, respect, recht op hulp en informatie stonden centraal en er moest aan tegemoet gekomen worden daar in tegenstelling tot voorgaande initiatieven, dit kaderbesluit wel bindend van aard was.

- Nationaal

Ook op nationaal niveau werd, onder invloed van de internationale ontwikkelingen, actie ondernomen. De wet op het politieambt is hier een mooi voorbeeld van7. Deze louter politionele wetgevende bepalingen verankerde o.a. de expliciete bevoegdheden en plichten inzake politionele slachtofferbejegening in art. 46 WPA met betrekking tot bijstand (De Raedt, Berkmoes et al. 2013). Dit artikel steunt op het gegeven de slachtoffers te informeren, het leggen van contacten en de mogelijkheid om eventueel door te verwijzen naar gespecialiseerde diensten (Bruggeman, De Brouxer et al. 1997). Bovendien stelt de Wet op het Politieambt dat slachtofferzorg tot het politionele takenpakket behoort (Creten 2004). Tevens bevestigde de wet op de geïntegreerde politie van ’988, met art. 123, de bijstandsrol van de politieambtenaar.

6 Kaderbesluit van de Raad van 15 maart 2001 inzake de status van het slachtoffer in de strafprocedure (2001/220/JBZ)

7 Wet op het politieambt van 5 augustus 1992, B.S. 22 december 1992

8 Wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus,

Volledigheidshalve kan de introductie van de politionele slachtofferbejegening niet afzonderlijk gezien worden van de invoering van de gemeenschapsgerichte politiezorg medio jaren ’90 (Verwee, Hendrickx et al. 2009) en de daarbij horende ministeriele omzendbrieven (OOP 15, OOP 15bis en OOP 15ter). De intentie van de eerste omzendbrief kaderde voornamelijk in de verbetering van doorverwijzing en dienstverlening van slachtoffers. Door onduidelijkheid en gebrek aan afbakening van de politionele taken werd daaropvolgend OOP 15bis geïntroduceerd (Aertssen 2002). Deze omzendbrief specifieerde het slachtoffer en specifieke richtlijnen voor politiediensten inzake politionele slachtofferbejegening (Verwee, Hendrickx et al. 2009). Beide omzendbrieven werden voor de eeuwwisseling geëvalueerd, wat resulteerde in OOP 15ter9. Deze omzendbrief benadrukte dat politie ertoe verplicht is, zich in te schakelen in een breder netwerk van hulp- en sociale diensten. En dat ze daarenboven als eerstelijnshulp -en opvang dient te fungeren zonder daarbij aan echte psychosociale en/of therapeutische begeleiding te doen (Aertssen 2002). Dit weerspiegelt alvast het verschil tussen politionele slachtofferbejegening en slachtofferhulp (Bruggeman, De Brouxer et al. 1997).

2.2.1.3. Politionele slachtofferbejegening als basisfunctionaliteit

Toen eind jaren ’90 politie, met het octopusakkoord, afstapte van hun traditionele structuur waarbij de gemeentepolitie, de gerechtelijke politie en de rijkwacht als drie afzonderlijke politiediensten fungeerde. Werd de geïntegreerde politie, dat gestructureerd is op 2 niveaus, geboren10.

9 Ministeriële Omzendbrief OOP 15ter van 9 juli 1999 betreffende politiële slachtofferbejegening, B.S. 28 juli 1999.

10 Wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus,

In de één van de daaropvolgende ministeriële omzendbrieven namelijk de PLP 10 en het koninklijk besluit van 17 september 2001, werd de organisatie- en werkingsnormen van de lokale politie met het oog op het waarborgen van een minimale gelijkwaardige dienstverlening aan de bevolking, neergelegd11. Hierbij werd politionele slachtofferbejegening voor het eerst als een basisfunctionaliteit van lokale politie beschouwd. Bovendien impliceerde de PLP 10 dat elke lokale politiezone over een autonome dienst of een netwerk van politionele slachtofferbejegenaars diende te beschikken12. Hoewel elke politieambtenaar bekwaam moet zijn om slachtoffers en/of nabestaande adequaat te bejegening, zoals art. 46 WPA het voorschrijft (Aertssen 2002) was er volgens de wetgever echter nood aan gespecialiseerde medewerkers waarop het korps, in geval van zeer ernstige slachtofferschappen of gebeurtenissen, beroep kan doen (Verwee, Hendrickx et al. 2009).

Hoewel de zaak Dutroux heel wat verandering binnen de Belgische politionele structuur teweeg heeft gebracht, was het besef dat er nood was aan een vorm van politionele slachtofferzorg daar geen onderdeel van. In sommige politiezones was er namelijk reeds voor het octopusakkoord sprake van een dienst of een in slachtofferzorg gespecialiseerde collega aanwezig (Cobbaut 2014). Een aantal van deze diensten hadden toen al een vorm van nationaal overleg met andere politiezones. In ’95 legde deze overlegstructuur een concreet concept op tafel omtrent de politionele slachtofferbejegening. Desalniettemin heeft de zaak Dutroux, met als hoogtepunt de witte mars, het hele proces wel versneld (Cobbaut 2014) .

11 KB van 17 september 2001 tot vaststelling van de organisatie- en werkingsnormen van de lokale politie teneinde een gelijkwaardige minimale dienstverlening aan de bevolking te verzekeren, B.S. 12 oktober 2001.

12 Ministeriële Omzendbrief PLP 10 van 9 oktober 2001 inzake de organisatie- en werkingsnormen van de lokale politie met het oog op het waarborgen van een minimale gelijkwaardige dienstverlening aan de bevolking, B.S. 16

Om dit onderdeel af te sluiten is het belangrijk te vermelden dat de omzendbrief GPI 5813 de eerdere omzendbrieven OOP15, OOP15bis en OOP15ter in 2007 verving. De politionele hervorming en de migratie naar een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, impliceerde namelijk een evaluatie en actualisatie van deze basisfunctionaliteit.

2.2.1.4. Politionele slachtofferbejegening in de praktijk

Politie is vaak de eerste officiële instantie die in contact komt met tragische gebeurtenissen en bijgevolg in contact komt met slachtoffers (Creten 2004). Om deze reden gaan we ervan uit dat een goede slachtofferbejegening tot het takenpakket van elke politieambtenaar behoort (Aertssen 2002). Desalniettemin kan de toepassing van de politionele slachtofferbejegening in de praktijk aanzien worden als een soort cascadesysteem. Elke politieambtenaar krijgt de basisopleiding slachtofferbejegening mee maar slechts een aantal van hun zijn gespecialiseerd in deze functionaliteit. Deze gespecialiseerde medewerkers of zoals er verder naar verwezen zal worden, slachtofferbejegenaars van lokale politie, hebben de eerstelijnsrol bij de opvang van slachtoffers en nabestaanden. Dit wil in eerste instantie zeggen, dat het takenpakket van de slachtofferbejegenaar gelukkig niet beperkt is tot het brengen van slecht nieuws alleen.

“Politionele slachtofferbejegening is één van de 7 basisfunctionaliteiten van lokale politie. De functionaliteit kan vertaald worden in het geven van adequate opvang en informatie aan slachtoffers of nabestaanden maar ook in de vorm van bijstand en doorverwijzing wanneer dit nodig zou zijn. Deze politionele functie wordt belichaamd door elke politieagent.” (Creten 2004)

13 Omzendbrief GPI 58 van 4 mei 2007 betreffende politionele slachtofferbejegening in de geïntegreerde politie,

Een slachtofferbejegenaar vervult algemene taken zoals het verlenen van hulp en bijstand aan slachtoffers van misdrijven, zoals slachtoffers van seksueel geweld maar evengoed slachtoffers van een woninginbraak (Creten 2004). Men zal in situaties, zoals de bovenstaande, hulp en bijstand verlenen door onder andere opvang op het commissariaat, huisbezoeken en telefonische contacten te voorzien (Bruggeman, De Brouxer et al. 1997). Daarenboven verschaffen zij slachtoffers en/of nabestaanden ook de nodige informatie, daar slachtofferbejegenaars nauwe contacten hebben met externe hulpverlenende organisaties en in kennis zijn van de lokale sociale kaart (Aertssen 2002). Bijgevolg kunnen ze slachtoffers en nabestaanden wanneer nodig ook doorverwijzen naar de meest geschikte gespecialiseerde diensten en/of hulpverleningen (Creten 2004).

Naast de algemene taken van slachtofferbejegening voeren zij ook specifieke taken uit. Beheer van opdrachten in het kader van parket jeugd en gezin, herbezoeken bij gevallen van intra-familiaal geweld, verkeersongevallen met gewonden, inbraken, slachtoffers van zedenfeiten en brand en het uitvoeren van slechtnieuwsmeldingen (Creten 2004). Bovendien richten zij zich niet enkel en alleen naar de burgers maar dikwijls ook tot collega politieambtenaren die nood hebben aan extra bijstand (Bruggeman, De Brouxer et al. 1997).

De functionaliteit slachtofferbejegening geniet een uitgebreid takenpakket, een gegeven waaraan hoogstwaarschijnlijk elke functionaliteit van lokale politie voldoet. Desondanks is het volwaardig uitvoeren van deze minimale dienstverlening zoals de ministeriële omzendbrief PLP 10 voorschrijft in de praktijk geen sinecure. Het hoeft geen betoog te zijn dat sommige politiekorpsen sneller het voortouw nemen en anderen net wat meer tijd nodige hebben en wat meer energie moeten spenderen vooraleer projecten van de grond komen (Aertssen 2002). Ook voor politionele slachtofferbejegening blijkt dit realiteit.

De minimumnormen die door de PLP10 en het K.B. van 17 september 2011 waren vastgelegd, bleken minimum minimorumte zijn. Het was namelijk niet voor elke lokale politiezone zo vanzelfsprekend om die minimumnormen op gebied van dienstverlening te voorzien (Verwee, Hendrickx et al. 2009). Voornamelijk capaciteitsproblemen lagen hier aan de oorsprong. Al blijkt het heden ten dage nog steeds geen evidentie te zijn om aan de basispolitiezorg-vereiste te voldoen. We trachten het te illustreren met een voorbeeld uit de praktijk; In de provincie Oost-Vlaanderen zijn enkel en alleen de commissariaten van politiezone Gent en Aalst 24/24 toegankelijk voor slachtoffers, die in wezen bijvoorbeeld aangifte willen doen voor aanranding of verkrachting. Het gedachtegoed, een minimale dienstverlening te waarborgen voor de bevolking wordt bij deze vaststelling tenietgedaan. Anderzijds kan hierbij in het licht van de haalbaarheidsstudie over de schaalvergroting van lokale politie door wijlen Criminoloog Brice De Ruyver, de vraag gesteld worden of de andere Oost-Vlaamse politiezones wel in staat zijn om deze dienstverlening te voorzien.

Om af te sluiten kan politionele slachtofferbejegening in het verlengde van de bestuurlijke opdrachten van lokale politie gezien worden als een elementaire en noodzakelijke vorm van dienstverlening (Aertssen 2002). Al mag er natuurlijk niet vergeten worden dat ook op gerechtelijk gebied sprake is van aanknopingspunten met slachtofferbejegening. Vanaf dit punt zal echter bijna uitsluitend nog aandacht besteed worden aan een specifieke taak van de politionele slachtofferbejegenaar namelijk, de slechtnieuwsmeldingen. Om deze reden zal de slachtofferbejegenaar ook dikwijls de slechtnieuwsmelder genoemd worden en omgekeerd.

Deze mogen bijgevolg als gelijke beschouwd worden, daar het één het ander in concreto niet uitsluit.