• No results found

4. ALGEMEEN BESLUIT EN AANBEVELINGEN

4.1. B EANTWOORDING VAN DE GESTELDE ONDERZOEKSVRAGEN

De eerste onderzoeksvraag “Hoe is de slechtnieuwsmelder van lokale politie gepositioneerd binnen de politionele structuur?” is een beschrijvende onderzoeksvraag waaraan voornamelijk tegemoetgekomen werd in het theoretische luik. De functie kan aanzien worden als een cascadesysteem. Een aantal mensen zijn gespecialiseerd in deze functie, hoewel in principe iedere geüniformeerde dit zou moeten kunnen. De bijhorende deelvragen zullen de onderzoekvraag echter meer onderbouwing geven.

De deelvragen, “Hoe is de slachtofferbejegening binnen lokale politie gestructureerd?” en “Op welke wijze staat de slechtnieuwsmelding in verhouding tot de slachtofferbejegening en andere politionele taken?”, werden deels beantwoordt in het theoretische maar deels ook in het empirische luik. Bij het beantwoorden van de eerste deelvraag zijn er grote verschillen tussen politiezones vastgesteld. Hoewel het ergens vanzelfsprekend is dat kleine politiezones verschillen van grote politiezones, zijn er in het geval van de slachtofferbejegenaar toch wel een aantal nadelen aan verbonden. Het onvermogen om mobiliteit aan te vragen naar een andere zone is hier een voorbeeld van. De functieprofielen van de respondenten beantwoorden

daarenboven de tweede deelvraag. Zowel burgerpersoneelsleden als geüniformeerde vervullen de taak van slechtnieuwsmelder. Sommige van hun zijn hierbij voltijds slachtofferbejegenaar terwijl andere deze functie slechts deeltijds uitoefenen. In veel gevallen is men namelijk nog werkzaam in andere politionele functionaliteiten of diensten.

De tweede onderzoeksvraag “Hoe beleven slechtnieuwsmelders tragische slechtnieuwsmeldingen?” trachtte te achterhalen hoe slechtnieuwsmelders tragische slechtnieuwsmeldingen ervaren en wat de achterliggende factoren ervan zijn. De driehoek van impact van De Soir (2006) verduidelijkte in het theoretische luik, hoe het komt dat de ene slechtnieuwsmelder een bepaalde impact ervaart van een melding en de andere niet. Alles hangt namelijk af van het persoonlijke draagvlak van de hulpverlener. Dit vond ook bevestiging in het empirisch onderzoek. Daar de beleving heel persoonsgebonden is kan hier echter geen uniform antwoord op geformuleerd worden. Desalniettemin werd er aandacht besteedt aan de algemene en de specifieke beleving van slechtnieuwsmeldingen. Op deze manier kan er, weliswaar met de nodige nuancering, een beeld gevormd worden van de beleving van de slechtnieuwsmelder.

Doch hielpen deelvragen opnieuw om de centrale onderzoeksvraag te onderbouwen. Wat zijn de gevolgen van tragische slechtnieuwsmeldingen op de slechtnieuwsmelder?, In hoeverre is er een persoonlijke impact van tragische slechtnieuwsmeldingen?, In hoeverre beïnvloeden tragische slechtnieuwsmeldingen het politionele werk?.

Daar voorgaand onderzoek met betrekking tot de slechtnieuwsmelder van lokale politie ontbrak, ontstond de opportuniteit om tevens naar de mogelijke gevolgen en impact op persoonlijk-en beroepsmatig gebied te peilen. Op die manier werd bovendien ‘de beleving’

onderbouwd.

Deze deelvragen vonden voornamelijk ondersteuning in het empirische luik. Diverse respondenten rapporteerden gevoelens van stress bij het brengen van slecht nieuws aan nabestaanden en in één geval was er sprake van een opgelopen trauma. Er was wel nergens sprake van ‘vicarious traumatization’ (McCann and Pearlman 1990). Geen enkele respondent kwam hier uitgesproken voor in aanmerking. Tot slot voert één respondent de functie niet meer uit. Persoonlijke en beroepsmatige impact lagen hier aan de oorsprong.

Diverse respondenten gaven aan dat het werken als slechtnieuwsmelder bij lokale politie veranderingen op beroepsmatig vlak teweeggebracht hebben. Soms waren dit negatieve aspecten maar veelal kon dit positief geïnterpreteerd worden. Op persoonlijk vlak werden er heel wat gevolgen gerapporteerd. Slapeloze nachten, flashbacks en vermijding van de confrontatie met nog meer slecht nieuws, kwamen hier naar boven. Hoewel er niet veralgemeend mag worden wegens het kleine draagvlak van deze masterproef, werd er voor dergelijke gevolgen wel ondersteuning gevonden in voorgaand onderzoek zoals besproken in het theoretische luik. Uitgebreider en specifiek onderzoek hieromtrent is echter steeds geboden.

De derde en voorlaatste onderzoeksvraag heeft betrekking op het verwerken en evalueren van bepaalde slechtnieuwsmeldingen; “Hoe gaan slechtnieuwsmelders om met tragische slechtnieuwsmeldingen?” De twee bijhorende deelvragen proberen opnieuw ieder op zich bij te dragen tot de overkoepelende centrale onderzoeksvraag; “Welke coping strategieën worden aangewend door slechtnieuwsmelders?”, “In welk opzicht onderscheidt een slechtnieuwsmelder zich van een niet-slechtnieuwsmelder?

Het aanwenden van bepaalde coping strategieën in het kader van slechtnieuwsmeldingen vond ondersteuning in het theoretische en het empirische luik. Niettegenstaande dat de soort strategie dat men aanwendt steeds persoonsgebonden is, konden er wel veel gelijkenissen tussen de

respondenten vastgesteld worden. De distantiëring van bepaalde situaties, het aanwenden van morbide humor en het zoeken van sociale steun kwamen als voornamelijk aanpassingsstrategieën naar voren. Verder werd ook de veerkracht van de slechtnieuwsmelders in vraag gesteld. Een eigenschap die volgens sommigen noodzakelijk zou zijn om ‘het vol te houden’ als slechtnieuwsmelder. Desalniettemin werd hier geen ondersteuning voor gevonden bij de respondenten. Veelal kon men zelf niet goed inschatten of men al dan niet over een grotere veerkracht beschikte. Wel stelde men dat de beste leerschool nog steeds de ervaring zelf is. Op die manier weet je niet alleen hoe je het best slecht nieuws brengt maar ook hoe je er zelf op reageert en mee omgaat. Verder blijft het omgaan met tragische slechtnieuwsmelding heel persoonsgebonden. Waar de ene sport gebruikt als uitlaatklep, is voor de ander het drinken van een goed glas of het nemen van een bad de ideale manier om tragische slechtnieuwsmeldingen

‘door te spoelen’. Er bestaat geen geofficialiseerde manier om hiermee om te gaan. Al zijn er wel steeds een aantal terugkomende manieren.

Tot slot de laatste onderzoeksvraag “Welke bejegening bestaat er voor slechtnieuwsmelders?

De deelvragen zullen opnieuw trachten ondersteuning te bieden; “Welke noden hebben slechtnieuwsmelders van lokale politie?”, “Op welke manier kunnen slechtnieuwsmelders beroep doen op interne ondersteuning?”, “Wat is de verhouding tussen de lokale politiezones en het federaal stressteam”.

Er is op lokaal niveau geen specifieke ondersteuning aanwezig voor de slechtnieuwsmelder.

Maar er zijn wel andere ondersteuningsinitiatieven aanwezig waar men beroep op kan doen. De interne vertrouwenspersoon of de zorgcollega’s, steun van collega-slechtnieuwsmelders… Het is echter op niveau van deze masterproef niet uit te maken of er nood is aan specifieke ondersteuning van de slechtnieuwsmelder. Sommigen vinden de steun die men nodig heeft bij externe diensten zoals een psycholoog of een huisarts. Andere respondenten geven dan weer

uitdrukkelijk aan, geen enkele vorm van ondersteuning nodig te hebben. Bij het overige deel van de respondenten is ‘de nood aan’ minder uitgesproken waardoor het moeilijk te interpreteren valt.

Hoewel er in 8 van de betrokken politiezones reeds beroep werd gedaan op dat stressteam zijn de meningen hieromtrent verdeeld. Een aantal respondenten vinden de drempel naar het stressteam te hoog en vinden het gebrek aan nabijheid een nadeel. Andere vinden deze afstand dan net weer voordelig. Verder werd het idee om een lokaal stressteam te installeren op arrondissementeel niveau geïntroduceerd bij de respondenten. Meningen hieromtrent waren uitgesproken maar toch verdeeld.