• No results found

INHOUD EN VERDERE TENUITVOERLEGGING IN BELGIË

DEEL IV: DE EUROPESE REACTIE

A. INHOUD EN VERDERE TENUITVOERLEGGING IN BELGIË

Art. 1, eerste lid van de blokkeringsverordening bepaalt dat het doel van de verordening het bieden van bescherming en verweer is tegen de gevolgen van de extraterritoriale toepassing van de in de bijlage opgenomen wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en andere rechtsvoorschriften, en tegen de daarop gebaseerde of daaruit voortvloeiende handelingen, indien de toepassing daarvan gevolgen heeft voor de belangen van de in artikel 11 bedoelde personen die betrokken zijn in de internationale handel en/of verkeer van kapitaal tussen de Gemeenschap (de EU) en derde landen en daarmee verband houdende handelsactiviteiten.478

Naast het doel vermeldt deze bepaling ook op wie de verordening van toepassing is, namelijk de personen bedoeld in art. 11 blokkeringsverordening. Art. 11 onderscheidt vijf categorieën van EU- operatoren die een duidelijke link met de EU hebben:

1. Natuurlijke personen die ingezetenen zijn van de Gemeenschap en onderdaan van Lidstaat zijn. Een “ingezetene van de Gemeenschap” is eenieder die wettig in de Gemeenschap is gevestigd voor een periode van ten minste zes maanden gedurende een periode van twaalf maanden die onmiddellijk voorafgaat aan de datum waarop een verplichting ontstaat of recht wordt uitgeoefend krachtens de verordening,

blokkeringsverordening”, 2018, geraadpleegd op 4 april 2020, https://ec.europa.eu/commission/presscorner/detail/nl/MEMO_18_4786.

476 Bijlage Gedelegeerde verordening van de Commissie van 6 juni 2018 tot wijziging van de bijlage bij

Verordening (EG) nr. 2271/96 van de Raad tot bescherming tegen de gevolgen van de extraterritoriale toepassing van rechtsregels uitgevaardigd door een derde land en daarop gebaseerde of daaruit voortvloeiende handelingen,

Pb. L 199 7 augustus 2018.

477 Wet 2 mei 2019 houdende diverse financiële bepalingen, BS 21 mei 2019.

478 Art. 1, eerste lid Verordening Raad nr. 2271/96 van 22 november 1996 tot bescherming tegen de gevolgen van

de extraterritoriale toepassing van rechtsregels uitgevaardigd door een derde land en daarop gebaseerde of daaruit voortvloeiende handelingen, Pb. L 309 29 november 1996.

90 2. Rechtspersonen die opgericht zijn in de Gemeenschap,

3. Onderdanen van de Lidstaten die buiten de Unie zijn gevestigd en scheepvaartondernemingen die buiten de Unie zijn gevestigd en worden gecontroleerd door onderdanen van een Lidstaat, indien hun schepen in deze Lidstaat zijn geregistreerd overeenkomstig de wetgeving van die Lidstaat (natuurlijke of rechtspersonen bedoeld in art. 1, lid 2 van Verordening (EEG) nr. 4055/86),

4. Andere natuurlijke personen die ingezetenen zijn van de Gemeenschap zijn, tenzij die personen zich bevinden in het land waarvan zij onderdaan zijn,

5. Andere natuurlijke personen in de Gemeenschap, met inbegrip van haar territoriale wateren en haar luchtruim en op vaartuigen en in luchtvaartuigen die onder de rechtsmacht of controle van een Lidstaat vallen, en die beroepshalve optreden.479

De verordening is wel enkel van toepassing op deze categorieën van personen voor zover zij betrokken zijn bij internationale handel en/of verkeer van kapitaal tussen de EU en derde landen en daarmee verband houdende handelsactiviteiten (art. 1, eerste lid blokkeringsverordening). In de leidraad van de Commissie wordt bovendien de situatie voor filialen en dochterondernemingen uitgeklaard.

Voor zover EU-dochterondernemingen van VS-bedrijven opgericht worden overeenkomstig de wetgeving van een Lidstaat en hun statutaire zetel, hoofdbestuur of hoofdvestiging binnen de EU hebben, gelden zij als EU-operatoren waardoor zij van alle rechten genieten en onderworpen zijn aan alle verplichtingen van de blokkeringsverordening.480

Voor dochterondernemingen van EU-bedrijven in de VS wordt hetzelfde principe toegepast. Deze dochterondernemingen vallen onder de wetgeving van de Staat waar zij als rechtspersoon zijn opgericht, namelijk de VS, en worden niet beschouwd als EU-operatoren. De EU-moederbedrijven, die als rechtspersoon binnen de EU zijn opgericht, zijn wel EU-operatoren en vallen onder het toepassingsgebied van de blokkeringsverordening.481

Filialen van VS-bedrijven in de EU hebben, in tegenstelling tot dochterondernemingen, geen afzonderlijke rechtspersoonlijkheid los van hun moederbedrijf en worden niet als EU-operatoren beschouwd. Filialen genieten geen rechten uit de blokkeringsverordening, maar zijn tegelijk ook niet onderworpen aan de verplichtingen en eventuele sancties die daaruit voortvloeien.482

Art. 2, eerste lid van de blokkeringsverordening voorziet in een meldingsplicht voor de in art. 11 bedoelde personen. Wanneer de economische en/of financiële belangen van dergelijke personen

479 Ibid., art. 11.

480 Vraag 21 leidraad Europese Commissie van 7 augustus 2018, vragen en antwoorden: goedkeuring van de

actualisering van de blokkeringsverordening, Pb. L (2018/ C 277 I/03).

481 Ibid. 482 Ibid.

91 rechtstreeks of onrechtstreeks worden geschaad door de in bijlage opgenomen wetten of daarop gebaseerde of daaruit voortvloeiende handelingen, dient men de Commissie daarvan in kennis te stellen binnen 30 dagen vanaf de datum waarop deze informatie is verkregen. Indien het een rechtspersoon betreft, rust deze verplichting op de directieleden, managers en andere personen met bestuursverantwoordelijkheden.

Meer substantieel van aard zijn de artikelen 4 tot 6 van de blokkeringsverordening. Artikel 4 schrijft voor dat uitspraken van rechters buiten de EU en besluiten van bestuurlijke autoriteiten buiten de EU die rechtstreeks of onrechtstreeks uitvoering geven aan de in bijlage opgenomen wetten of de daarop gebaseerde of daaruit voortvloeiende handelingen op generlei wijze mogen worden erkend of uitvoerbaar verklaard. Ook scheidsrechterlijke uitspraken vallen onder dit verbod.483

Dit artikel kan bijvoorbeeld belangrijk zijn in verband met de Helms-Burton Act. Een uitspraak van een Amerikaanse rechter op basis van titel III Libertad die personen binnen de EU verplicht Amerikanen te compenseren, mag aldus niet erkend, noch uitvoerbaar verklaard worden. Doordat het artikel ook besluiten van bestuurlijke autoriteiten buiten de EU daarvan uitsluit, is het bijvoorbeeld ook van belang in relatie tot de ISA.484

Artikel 5, eerste lid van de blokkeringsverordening verbiedt EU-operatoren rechtstreeks of via een dochteronderneming of tussenpersoon, actief dan wel door opzettelijke nalatigheid, gevolg te geven aan eisen of verboden, met inbegrip van verzoeken van buitenlandse rechters, die rechtstreeks of onrechtstreeks gebaseerd zijn op of voortvloeien uit de in bijlage opgenomen wetten of daarop gebaseerde of daaruit voortvloeiende handelingen. Dit is eigenlijk het kernartikel van de verordening. Een onderneming gevestigd in de EU mag geen uitvoering geven aan de Amerikaanse secundaire sanctiewetgeving. Het is verboden om de handel met Iran of Cuba te beëindigen enkel en alleen omwille van de Amerikaanse sancties.485 Wel houdt dit artikel in geen geval een verplichting voor EU-operatoren

om zaken te doen met Iran of Cuba. In haar leidraad geeft de Commissie aan dat het de EU-operatoren vrij staat om zaken te doen zoals zij dat gepast achten. Zij kunnen dus vrij kiezen of zij in Iran of Cuba zaken doen, zaken blijven doen of ermee ophouden zaken te doen, en al dan niet actief te worden in een economische sector op basis van hun beoordeling van de economische situatie. Met de blokkeringsverordening wil men garanderen dat dergelijke, zakelijke beslissingen in alle vrijheid

483 Ibid., vraag 4.

484 J. HUBER, “The Helms-Burton Blocking Statute of the European Union”, Fordham International Law Journal,

vol. 20, no. 3, 1997, (699) 704.

485 N.M.D. VAN DER AA, S.H. STAX, “Amerikaanse sancties op Iran en de Europese blokkeringsverordening:

Europese ondernemingen in een lastige spagaat”, Nederlands Tijdschrift voor Europees Recht, afl. 3-4, 2019, (71) 75.

92 genomen kunnen worden en dus niet opgedrongen worden aan personen in de EU door de extraterritoriale wetgeving.486

Bovendien wordt ook iets voorzien in geval de belangen van een EU-operator of de belangen van de Europese Unie ernstig geschaad zouden worden in geval van niet-naleving van de buitenlandse eisen of verboden. Art. 5, tweede lid laat immers toe dat een EU-operator in zo’n geval toestemming kan krijgen om toch gevolg te geven aan de buitenlandse eisen of verboden. De criteria voor de toepassing van deze bepaling zijn vastgelegd in een uitvoeringsverordening van de Commissie.487

Een EU-operator moet zijn aanvraag tot het verkrijgen van dergelijke toestemming richten tot de Commissie.488 De aanvragers moeten daarbij voldoende bewijs verstrekken dat niet-naleving ernstige

schade zou veroorzaken aan ten minste één beschermd belang (ofwel het belang de EU-operator, ofwel het belang van de Unie, maar beide kan ook).489 Het is dan aan de Commissie om het risico van ernstige

schade aan de beschermde belangen te beoordelen. De uitvoeringsverordening somt ook enkele, niet- cumulatieve criteria op die daarbij moeten helpen.490 Een voorbeeld van zo’n criterium is of het

beschermde belang waarschijnlijk specifiek gevaar loopt, gebaseerd op de context, de aard en de oorsprong van schade aan het beschermde belang.491 Ook kan rekening gehouden worden met het feit

dat de aanvrager moederondernemingen of dochterondernemingen heeft of een participatie van natuurlijke personen of rechtspersonen die onder de primaire rechtsbevoegdheid vallen van het derde land dat aan de basis ligt van de in de lijst opgenomen extraterritoriale wetgeving of de daarop volgende handelingen.492 Daarbovenop kan men ook nagaan of de aanvrager redelijkerwijze maatregelen kan

nemen om de schade te vermijden of te beperken, of dat er aanzienlijke economische verliezen kunnen geleden worden enzovoort.493

Indien de Commissie de aanvraag accepteert en aldus de toestemming verleent, legt ze een ontwerpbesluit, dat de passende te treffen maatregelen omvat, voor aan het Comité extraterritoriale wetgeving.494 Dit Comité is samengesteld uit vertegenwoordigers van elke Lidstaat en staat de

486 Vraag 5 leidraad Europese Commissie van 7 augustus 2018, vragen en antwoorden: goedkeuring van de

actualisering van de blokkeringsverordening, Pb. L (2018/ C 277 I/03).

487 Uitvoeringsverordening Commissie nr. 2018/1101 van 3 augustus 2018 tot vaststelling van de criteria voor de

toepassing van artikel 5, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 2271/96 van de Raad tot bescherming tegen de gevolgen van de extraterritoriale toepassing van rechtsregels uitgevaardigd door een derde land en daarop gebaseerde of daaruit voortvloeiende handelingen, Pb. L 199 7 augustus 2018. (hierna: Uitvoeringsverordening).

488 Art. 3 (1) Uitvoeringsverordening.

489 Art. 3 (3) j° art. 2 d) Uitvoeringsverordening. 490 Art. 4 Uitvoeringsverordening.

491 Art. 4 a) Uitvoeringsverordening. 492 Art. 4 c) Uitvoeringsverordening. 493 Art. 4 d) en e) Uitvoeringsverordening. 494 Art. 5 (1) Uitvoeringsverordening.

93 Commissie bij in haar taken met betrekking tot het verlenen van toestemming.495 Belangrijk is dat het

verzoek tot toestemming geen opschortende werking heeft. De toestemming, die uiteindelijk de vorm aanneemt van een uitvoeringsbesluit van de Commissie, treedt in werking op de datum van kennisgeving aan de aanvrager. Voordien zijn EU-operatoren nog steeds verplicht de bepalingen van de blokkeringsverordening na te leven.496

Art. 6 van de blokkeringsverordening is de zogenaamde clawback clausule. Het eerste lid voorziet in een recht op verhaal van de schade voor een EU-operator die hij heeft geleden ingevolge de toepassing van de in bijlage opgenomen wetten of de daarop gebaseerde of daaruit voortvloeiende handelingen. Dit recht op verhaal houdt ook eventuele proceskosten in. Verder geeft art. 6, tweede lid aan dat men geleden schade kan verhalen op de natuurlijke of rechtspersoon of enig ander lichaam dat de schade heeft veroorzaakt, dan wel op iedere andere persoon die in diens naam of als tussenpersoon optreedt. Welke rechtbank bevoegd is om zich uit te spreken over het verhaal van schade hangt af van het specifieke karakter van de zaak, van de toepasselijke regelgeving inzake rechtsbevoegdheid, de manier waarop de nationale civielrechtelijke procedure loopt enz.497 Volgens het derde lid van art. 6 is het Verdrag van

Brussel van 27 september 1968 van toepassing. Het verhaal zelf kan, conform art. 6, vierde lid, bijvoorbeeld de vorm aannemen van beslag op en verkoop van activa die deze personen, lichamen of namens hen of als tussenpersoon optredende personen binnen de EU bezitten, met inbegrip van aandelen in een in de EU opgerichte rechtspersoon. Stel dat General Motors aandelen heeft in een Europese onderneming, dan kan men op die aandelen beslag leggen. Wat niet kan, is zomaar verhalen op een EU- dochteronderneming van een Amerikaans bedrijf, op voorwaarde dat de dochteronderneming niet is opgetreden namens of als tussenpersoon voor dat bedrijf.498

Om de effectiviteit van de blokkeringsverordening te garanderen, bepaalt art. 9 dat de Lidstaten sancties dienen vast te stellen in geval er overtredingen zijn van de relevante bepalingen van de blokkeringsverordening. De blokkeringsverordening stelt zelf geen sancties voor. Er wordt enkel vooropgesteld dat de sancties doeltreffend en evenredig zijn en een preventieve werking hebben. In België kreeg de blokkeringsverordening verdere invulling bij wijze van de wet van 2 mei 2019. In eerste instantie bepaalt de wet dat de FOD Buitenlandse Zaken de bevoegde autoriteit voor de informatieverstrekking is in België (art. 2, lid 3 en art. 10 blokkeringsverordening). Daarenboven worden de Algemene Thesaurie van de FOD Financiën en de FOD Economie, KMO, Middenstand en

495 Vraag 18 leidraad Europese Commissie van 7 augustus 2018, vragen en antwoorden: goedkeuring van de

actualisering van de blokkeringsverordening, Pb. L (2018/ C 277 I/03).

496 Ibid., vraag 20. 497 Ibid., vraag 14.

498 J. HUBER, “The Helms-Burton Blocking Statute of the European Union”, Fordham International Law Journal,

94 Energie aangeduid als bevoegde autoriteiten voor het toezicht op de naleving van de meldingsplicht (art. 2, lid 1 en 2 blokkeringsverordening) en de verbodsbepaling (art. 5 blokkeringsverordening).499

Interessanter zijn echter de sancties die de Belgische wetgever gekozen heeft ter uitvoering van de blokkeringsverordening. In België kan de bevoegde minister, indien de Belgische bevoegde autoriteiten voor de naleving een inbreuk vaststellen op de meldingsplicht en de verbodsbepaling, een administratieve geldboete opleggen aan de inbreukpleger(s). In voorkomend geval, kan de minister de administratieve geldboete ook opleggen aan een of meer leden van het wettelijk bestuursorgaan van rechtspersonen, van hun directiecomité en aan de personen die bij ontstentenis van een directiecomité deelnemen aan hun effectieve leiding, die voor de vastgestelde inbreuk verantwoordelijk zijn.500

Het bedrag van de administratieve geldboete dat vooropgesteld wordt door de wet voor een inbreuk bedraagt:

• Voor rechtspersonen: minimum 10 000 euro en maximum tien procent van de jaarlijkse netto- omzet van het voorbije boekjaar;

• Voor natuurlijke personen: minimum 250 euro en maximum 5 000 000 euro.501

De minister moet bij het vaststellen van het bedrag rekening houden met alle relevante omstandigheden. De wet schuift zelf ook enkele criteria naar voren die de minister daarbij op weg kunnen helpen zoals de ernst en de duur van de inbreuken, de mate van verantwoordelijkheid van de betrokkene, de financiële draagkracht van de betrokkene, de mate van medewerking met de toezichtautoriteiten, …502 De boete

kan pas worden opgelegd nadat de betrokkene werd gehoord of minstens behoorlijk werd opgeroepen.503

De uiteindelijke geldboetes worden ingevorderd door de FOD Financiën.504