• No results found

Individueel niveau 1. Migratieachtergrond

In document 1. DE WETTELIJKE OPDRACHTEN VAN UNIA (pagina 78-82)

ANALYTISCHE REVIEW VAN HET ONDERZOEK NAAR ONGELIJKHEDEN IN HET ONDERWIJS

3.4. Individueel niveau 1. Migratieachtergrond

Uit onderzoek blijkt dat socio-economische achtergrond van deze leerlingen ongeveer 40%

van hun ondervertegenwoordiging bij het beha-len van een diploma verklaart.168 Dit is minder doorslaggevend voor leerlingen met een andere migratieachtergrond dan Turks of Noord-Afri-kaans. Aangezien deze leerlingen ook vaker een

gelijkaardige achtergrond hebben als leerlingen van Belgische herkomst is dit niet verrassend.

Veel onderzoekers hebben zich over de impact van de thuistaal gebogen. In het Vlaamse on-derwijslandschap leeft het idee heel sterk dat een gebrekkige beheersing van het Nederlands de hoofdoorzaak is van schoolproblematieken bij leerlingen met een migratieachtergrond.169 De resultaten van wetenschappelijk onderzoek kunnen dit wijdverspreid idee echter niet onder-steunen. Zo blijkt dat twee- of meertaligheid net een troef kan zijn.170 Goed Nederlands kan dus een deel van de verschillen in schoolsucces ver-klaren, maar het belang van Nederlands blijkt toch minder groot te zijn dan vaak gedacht. Be-langrijker is dat leerlingen steun en vertrouwen krijgen van ouders en leerkrachten. Ook de vaststelling dat taalproblemen eerder samen-hangen met socio-economische achtergrond dan met etniciteit, en dat zowel leerlingen met een migratieachtergrond als leerlingen van Bel-gische herkomst met lagere socio-economische achtergrond moeilijkheden hebben met school-se taal kan hierin begrepen worden.

Ondanks wijdverspreide ideeën over het tegen-deel, blijkt dat er weinig tot geen verschillen zijn in schoolmotivatie tussen leerlingen van Belgi-sche herkomst en leerlingen met een migratie-achtergrond.171 Beiden hechten veel belang aan onderwijs en sociale mobiliteit. Toch percipiëren en ervaren leerlingen met een migratieachter-grond veel discriminatie.172 Hierdoor ontstaat het idee dat inzet en diploma’s niet altijd tot het verhoopte succes leiden.173 Daarom zoeken zij alternatieve routes tot succes, waarbij zij bij-voorbeeld hun pijlen richten op een carrière als zelfstandig ondernemer in de etnische

deeleco-162 Van Hove & De Vroey, 2008; De Vroey et al., 2016.

163 Mortier, 2010.

164 Ruijs & Peetsma, 2009.

165 Dewaele et al., 2008; Aerts, 2013.

166 Dewaele et al., 2008.

167 Cox, Dewaele, Van Houtte, & Vincke, 2010; Dewaele & Van Houtte, 2010.

168 Duquet et al., 2006.

169 Agirdag et al., 2012; Opdenakker & Hermans, 2006; Van der Wildt, 2016.

170 Nicaise & Desmedt, 2008; Agirdag et al., 2012.

171 Opdenakker & Hermans, 2006, D’hondt, 2015.

172 D’hondt, 2015.

173 D’hondt et al. 2015.

nomie.174 Naast inzetten op het remediëren van vroege onderwijsachterstanden175, moet er dus werk gemaakt worden van structurele belemmeringen in het onderwijs voor etnische minderheden.

3.4.2. Socio-economische achtergrond We kunnen ons afvragen in welke mate de ach-tergrondkenmerken van kinderen uit lagere socio-economische achtergrond hun proble-matische schoolloopbaan kunnen verklaren.

Ten eerste blijkt dat opgroeien in armoede zijn sporen nalaat op de ontwikkeling van een kind.176 Kinderen worden geconfronteerd met onvoldoende middelen en werkloosheid177, als-ook vaak een instabiel gezinsleven. Kinderen met een lage socio-economische status hebben een lager schoolwelbevinden. Zij blijken sneller schoolmoe te worden, omdat zij het gevoel heb-ben geen aansluiting te vinden bij het midden-klasse-karakter van de school en inzet op school als zinloos ervaren.178 Dergelijke gevoelens worden verder versterkt door de schoolcultuur.

Er wordt vaak gesteld dat de schoolmoeheid van leerlingen uit lagere socio-economische achtergrond mede veroorzaakt wordt door een gebrek aan stimulatie en ondersteuning in de gezinscontext. Maar onderzoek toont aan dat ook kansarme ouders het belangrijk vinden dat hun kinderen het goed doen op school.179 Wel blijken ze minder in staat te zijn om hun kinderen effectief te ondersteunen tijdens hun school-loopbaan.180 Zo kunnen ongeletterde ouders hun kinderen bijvoorbeeld wel aansporen om tijd en moeite in huiswerk te steken, maar zij kunnen moeilijk feedback geven of helpen bij vragen. Ook bepaalde ontwikkelingsbevorde-rende activiteiten worden minder aangeboden aan kinderen in lager opgeleide milieus, zoals

voorlezen, aandacht voor educatief speelgoed, bezoek aan musea, etc.

Bij de overgang van het basis- naar het secundair onderwijs is de invloed van ouders heel belang-rijk. Leerlingen van hogere socio-economische achtergrond zijn eerder geneigd om te kiezen voor de theoretische opties binnen het eerste jaar A181, aangezien hun ouders deze opties als meer aanvaardbaar beschouwen voor hun kind.

Naast de push van meer gegoede ouders in de richting van theoretische richtingen, is het ook zo dat leerkrachten een belangrijke invloed kun-nen hebben op de studiekeuze van kinderen.

3.4.3. Functiebeperking

Gezinnen met een kind met een handicap blijken in vergelijking met een gemiddeld Vlaams gezin doorgaans een zwakker socio-economisch pro-fiel te hebben.182 Een mogelijke (deel)verklaring voor de verminderde arbeidsparticipatie bij deze gezinnen ligt in de hogere zorglasten die een kind met een handicap met zich meebrengt.

Ook uitgaven voor kinderopvang en medische uitgaven hebben een belangrijke impact. Deze socio-economische omstandigheden beïnvloe-den ook de zorg en onderwijskansen van de kin-deren. Aangezien inclusief onderwijs vaak ex-terne ondersteuning en coördinatie van ouders vergt (voor een bespreking, zie 2.3 en 3.1.3)183, vinden vooral middenklasse-kinderen de weg naar GON- of ION-begeleiding. De begelei-de kinbegelei-deren komen namelijk vooral uit twee- oudergezinnen met de Belgische nationaliteit184, waarbij bijna 50% een diploma hoger onderwijs heeft.

Naast de gezinskenmerken beïnvloeden ook de individuele kenmerken van leerlingen hun schoolloopbanen. Afhankelijk van de soort

han-174 Van Praag, 2013.

175 Duquet et al., 2006.

176 Roose et al., 2014; Steenssens et al., 2008; Vlor, 2013.

177 Steenssens et al., 2008; Vlor, 2013.

178 Demanet et al., 2015.

179 Steenssens et al., 2008.

180 Nicaise & Desmedt, 2008; Steenssens et al., 2008.

181 Boone, 2013.

182 Steenssens et al., 2008.

183 Mortier, 2010.

80

dicap, ervaren leerlingen specifieke uitdagin-gen. Bovendien komt comorbiditeit vaak voor, waardoor veel leerlingen met een functiebe-perking meer dan één befunctiebe-perking hebben.185 Toch mag er niet vergeten worden dat er bin-nen de groep van leerlingen met een specifiek syndroom nog steeds meer verschillen bestaan dan tussen leerlingen met verschillende syndro-men.186 Iedere leerling ervaart specifieke uitda-gingen en noden, maar heeft ook eigen sterktes waarvoor aandacht nodig is in de onderwijscon-text. Dit ondersteunt ook de oproep van weten-schappers en belangenorganisaties om bij de bespreking van redelijke aanpassingen steeds het perspectief van het kind te erkennen, en sluit aan bij de benadering van het VN-verdrag waar-bij de uitdagingen van functiebeperking gezien worden als voortkomend uit de interactie met de omgeving (zie ook 1.3).

3.4.4. Seksuele geaardheid

Het meeste onderzoek naar holebi-jongeren heeft hun algemeen welbevinden en mentale gezondheid bestudeerd. Deze onderzoeksfocus is ontstaan uit alarmerende berichten over de

hoge suïcidecijfers bij holebi-jongeren wereld-wijd en in Vlaanderen.187 Bijna elk onderzoek dat het welbevinden van holebi- en heterojon-geren vergelijkt, toont aan dat holebi-jongens en -meisjes een lager welbevinden hebben dan hun heteroseksuele leeftijdsgenoten.188 Vaak verklaart men deze kwetsbare positie van hole-bi-jongeren door het feit dat ze geconfronteerd worden met psychologische uitdagingen die uniek zijn aan hun ervaringen als leden van een gestigmatiseerde groep. Maar ook binnen de groep van holebi-jongeren worden nog verschil-len gevonden. Zo blijken biseksuele jongeren en lesbische meisjes een bij uitstek kwetsbare posi-tie in te nemen.Aangezien veelvuldig onderzoek aangetoond heeft dat een laag psychologisch welbevinden een negatief effect kan hebben op schoolprestaties en schoolmotivatie189, kan het lager welbevinden van holebileerlingen ook een oorzaak zijn voor problemen tijdens de school-carrière. Deze bevindingen liggen tevens in lijn met het simultaan voorkomen van grotere psy-chologische kwetsbaarheid en slechtere school-prestaties bij holebimeisjes in de Vlaamse con-text (voor een bespreking, zie 1.4).

185 Desoete, 2010; Pieters et al., 2012; Vlor, 2014.

186 Desoete, 2010.

187 Schoonacker et al., 2009; van Heeringen & Vincke, 2000.

188 Bos et al., 2008.

189 Hattie, 2008.

4. CONCLUSIE

In dit rapport hebben we een overzicht gegeven van de huidige wetenschappelijke kennis met betrekking tot de onderwijskundige achterstel-ling van holebi’s, leerachterstel-lingen met een migratie-achtergrond, functiebeperking of uit zwakkere socio-economische situaties.

Hieruit blijkt dat het Vlaamse onderwijs inter-nationaal aan de top staat wat betreft kwaliteit en prestaties. Desalniettemin bengelt zowel het Vlaamse als Franstalige onderwijs onderaan de rangorde wat betreft sociale rechtvaardigheid.

Leerlingen met een migratieachtergrond, een functiebeperking of uit zwakkere socio-eco-nomische omgevingen blijven vaker zitten, zijn minder aanwezig in hoog gewaardeerde onder-wijsvormen, stromen meer uit zonder diploma, en vatten minder een studie in het hoger onder-wijs aan. Bovendien worden de Vlaamse scholen gekenmerkt door doorgedreven vormen van segregatie, waarbij leerlingen met een functie-beperking, migratieachtergrond of uit zwakkere socio-economische situaties geconcentreerd worden in bepaalde scholen. Uit de analyse blijkt dat, vanuit internationaal perspectief, ho-lebileerlingen het in België betrekkelijk goed doen, bijvoorbeeld op vlak van schoolresultaten, motivatie en leerling-leerkracht relaties. Eni-ge voorzichtigheid is echter Eni-geboden bij deze vaststelling, gezien holebi’s het op andere indi-catoren (zoals mentaal welbevinden en suïcide-problematieken) het net heel slecht doen, en het onderzoek naar hun schoolervaringen tot op he-den beperkt gebleven is. Tegelijk blijkt dat leer-lingen met een migratieachtergrond net in een heel kwetsbare positie zitten, waarbij zij het op-vallend slecht doen op verschillende indicatoren van schoolsucces. Het feit dat deze leerlingen vaak verschillende uitdagingen combineren, waarbij voornamelijk hun zwakkere socio-eco-nomische achtergrond sterk doorweegt, kan hier deels een verklaring bieden. Deze verstren-geling van indicatoren valt in het algemeen op in de analyse. Zo blijkt onder andere dat kinderen

in het buitengewoon onderwijs disproportioneel een migratieachtergrond en/of zwakkere so-cio-economische achtergrond hebben. Het lijkt er dan ook op dat bij de start van de schoolloop-baan inzetten op een kwalitatief zorg-en-reme-diëringssysteem voor minder gegoede kinderen een belangrijk verschil zou kunnen maken voor de verschillende doelgroepen.

Uit de oorzaakanalyse blijkt verder dat er per doelgroep een aantal specifieke uitdagingen op het individuele niveau of in de sociale achter-grond zijn, die een succesvolle schoolloopbaan in de weg staan. Ook in de interacties met leef-tijdsgenoten stellen we voor iedere doelgroep een pestproblematiek vast. Daarnaast is het echter belangrijk om ook oog te hebben voor processen op het systeem- en schoolniveau. De internationale vergelijking toont immers dat belangrijke oorzaken op deze niveaus de slech-te positie van het Vlaamse onderwijssysslech-teem m.b.t. sociale gelijkheid kunnen verklaren. Zo blijkt bijvoorbeeld dat de vroege opsplitsing in onderwijsvormen, het huidige attesteringsbe-leid met veel C-attesten, en de hiërarchische structuur van het onderwijssysteem er sterk toe bijdragen dat leerlingen uit de doelgroepen in een neerwaartse spiraal terecht komen. Verder blijkt dat de segregatie in het onderwijs gelinkt kan worden aan problemen met het huidige in-schrijvingsbeleid, de onderwijsfinanciering en de gebrekkige schoolinfrastructuur. Ten slotte blijkt ook dat de kennis en competenties van leerkrachten om met diversiteit in de klas om te gaan, te wensen overlaten. Hierdoor speelt er een sociale bias in de inzet, betrokkenheid en oriënteringsadviezen van leerkrachten ten op-zichte van de verschillende doelgroepen. Hier-uit kan dan ook geconcludeerd worden dat een aantal belangrijke aanpassingen in de onder-steuning en opleiding van leerkrachten, alsook in het algehele onderwijsbeleid een belangrijke impact op de onderwijskansen van deze doel-groepen kunnen hebben.

82

In document 1. DE WETTELIJKE OPDRACHTEN VAN UNIA (pagina 78-82)