• No results found

ANALYTISCHE REVIEW VAN HET ONDERZOEK NAAR ONGELIJKHEDEN IN HET ONDERWIJS

In document 1. DE WETTELIJKE OPDRACHTEN VAN UNIA (pagina 82-85)

Contextanalyse

12,7% van de adolescenten in Vlaanderen heeft een niet-westerse migratieachter-grond (2011).

In België leeft 18,8% van de kinderen in een gezin met inkomen onder de armoededrem-pel (2015).

Bijna een kwart van de kinderen met een migratie-achtergrond wordt geboren in een kansarm gezin (2012).

Langdurige armoede beïnvloedt de cogni-tieve ontwikkeling, de schoolresultaten, de aspiraties en het zelfbeeld van kinderen.

Het Vlaamse onderwijssysteem is een van de koplopers wat betreft segregatie naar functiebeperking met 4,1% kinderen in het buitengewoon onderwijs (2016).

België is één van de koplopers wat betreft gelijkberechtiging van holebi’s, maar jon-gens, religieuze leerlingen en leerlingen uit TSO- en BSO-richtingen staan minder posi-tief ten opzichte van holebi’s (2003, 2010, 2012, 2013).

Het GOK-decreet van 2002 had een be-langrijke impact op het inschrijvingsrecht voor kinderen met een migratieachter-grond, uit zwakkere socio-economische si-tuaties en met een functiebeperking (2015).

Schoolloopbaan

Binnen de OESO vertoont Vlaanderen het grootste verschil in wiskundescores tussen de kinderen van migranten en leerlingen van Belgische herkomst, zelfs wanneer rekening gehouden wordt met de sociaaleconomi-sche achtergrond (2014, 2015).

In vergelijking met leerlingen van Belgische herkomst zijn leerlingen met een migratie-achtergrond oververtegenwoordigd in min-der gewaardeerde studierichtingen, blijven ze vaker zitten, verlaten ze vaker zonder diploma het middelbaar onderwijs, en zijn ze ondervertegenwoordigd in het hoger onderwijs.

Waar ongeveer 13% van de jongens van Belgische herkomst uitstroomt zonder een diploma, is dit bij jongens van Turkse en Noord-Afrikaanse herkomst rond de 45%. Bij meisjes van Belgische herkomst is dit 7%, terwijl dit bij meisjes van Turkse en Noord-Afrikaanse origine rond de 43 en 41% ligt (2006).

Uit het PISA-onderzoek blijkt dat het pres-tatieverschil tussen arme en rijke leerlingen, zowel voor wiskunde als de taalvaardigheid-stest, het grootst is in België (2008, 2014).

De kans om in het buitengewoon onderwijs terecht te komen is vijf tot zes maal hoger bij arme kinderen dan voor het gemiddelde Vlaamse kind (2003). Voornamelijk door-verwijzing naar de types 1, 3 en 8 van het buitengewoon lager onderwijs is veel voor-komend bij kinderen uit kansarme milieus.

De kans op een B-oriëntering bij niet-ver-traagde kinderen van laaggeschoolde moe-ders is bijna even hoog als de kans op een B-oriëntering bij vertraagde kinderen van hoger opgeleide moeders (2008).

Niet-vertraagde kinderen met een niet-wes-terse nationaliteit hebben een grotere kans op oriëntering naar de B-stroom dan ver-traagde kinderen met een westerse nationa-liteit (2008).

Uit de PISA-data blijkt dat slechts 10% van de armste jongeren in Vlaanderen het alge-meen vormend onderwijs volgt versus 88%

bij het rijkste deciel (2007).

Doorverwijzingen naar het buitengewoon onderwijs gebeuren frequenter voor arme leerlingen, jongens en kinderen met een mi-gratieachtergrond (2009, 2013). Ook kin-deren die later op het jaar geboren zijn, ko-men disproportioneel in het buitengewoon onderwijs voor (2014).

Het zijn voornamelijk kinderen van hoog-opgeleide ouders met betaald werk die GON-begeleiding krijgen of inclusief on-derwijs volgen (2013).

Ongeveer 25,7% van jongeren met een handicap stroomt uit zonder kwalificatie

versus 11,5% van jongeren zonder handicap (2014).

Er worden geen significante verschillen ge-vonden in zelf-gerapporteerde schoolresul-taten, schoolmotivatie en schoolzinloosheid tussen hetero- en holebi-jongeren (2008).

Toch lijken lesbische en biseksuele meisjes gemiddeld minder uren te studeren en meer B- en C-attesten te krijgen dan hetero-meis-jes en homo- en biseksuele jongens. Ze heb-ben ook minder het gevoel dat ze erbij horen op school en zijn minder gemotiveerd om te presteren (2013).

Oorzaken Systeemniveau

Het inschrijvingsbeleid, de vroege opsplit-sing in onderwijsvormen, het attesterings- en oriënteringsbeleid, het hiërarchisch karakter van het onderwijs, de onderwijsfi-nanciering en de infrastructuur zijn belang-rijke systeemoorzaken voor de moeilijkere schoolloopbanen van etnische minderhe-den, leerlingen met een functiebeperking of uit zwakkere socio-economische situaties.

Ongelijke spreiding van leerlingen met een niet-Nederlandse thuistaal en laagopgelei-de moelaagopgelei-ders is in Antwerpen, Genk en Gent erg uitgesproken.

De segregatie tussen ASO, TSO, BSO en KSO verklaart bijna de helft van de ongelij-ke spreiding van leerlingen op basis van so-cio-economische achtergrond in het secun-dair onderwijs.

Ook schoolkeuzemotieven en inschrijvings-kansen verklaren schoolsegregatie in het basis- en secundair onderwijs.

Etnische samenstelling van de scholen heeft weinig impact op de onderwijsprestaties van leerlingen.

Er is een licht negatief effect van de so-cio-economische samenstelling van een school op de onderwijsprestaties van leerlingen, hoewel dit voornamelijk voort-komt uit de negatieve percepties van het schoolpersoneel.

In landen met vroege studiekeuze, preste-ren leerlingen van minder gegoede achter-gronden slechter, terwijl er voor leerlingen

uit een kansrijk milieu geen positief noch negatief effect is.

De studiecultuur in technische en beroeps-richtingen is minder positief, wat een invloed heeft op alle leerlingen in deze onderwijs-stromen, alsook op de onderwijsverwachtin-gen van de leerkrachten.

15% van de Vlaamse leerkrachten geeft ex-pliciet aan dat de sociale achtergrond van leerlingen een belangrijk kenmerk is bij het studiekeuzeadvies bij de overgang naar het secundair onderwijs (2013).

Gezinnen dragen ongeveer 10% van de to-tale kost van het onderwijs vanwege de door-rekening van vervoerskosten, handboeken, schriften, schoolmateriaal, verplichte kledij en schoolactiviteiten (2008).

42% van de gebouwen in kansarme buurten werden gebouwd voor 1950 (2013).

10% van de Vlaamse scholen is volledig toegankelijk voor mensen met een functie-beperking, en 20% voldoende toegankelijk (2014).

De schoolomgeving wordt door ongeveer 60% van de jongeren als een redelijke tot heel holebivriendelijke omgeving be-schouwd (2008).

Leerling-leerkrachtrelaties

77% van de Vlaamse leerkrachten vindt dat anderstalige leerlingen verboden zouden moeten worden om hun thuistaal te spreken op school (2016).

Ongeveer 24% van de jongens en 19% van de meisjes met een migratieachtergrond ervaren etnische discriminatie door leer-krachten (2015).

Leerkrachten koesteren lagere verwachtin-gen ten aanzien van etnische minderheden en kinderen uit minder gegoede gezinnen, wat zich soms vertaalt in leerkrachtculturen met een grotere impact op de leerlingen.

Leerkrachten voelen zich dan ook vaak han-delingsonbekwaam ten opzichte van leerlin-gen met een handicap.

De noodzakelijke attitudeveranderin-gen voor inclusief onderwijs zijn door-gaans moeilijker in secundair onderwijs en in systemen met sterke opsplitsing naar onderwijsvormen.

84

Om goede aanpassingen te maken voor in-clusief onderwijs is niet syndroomspecifieke kennis vereist, maar overleg tussen ouders, leerkracht, begeleider en kind.

Er worden weinig verschillen gevonden tus-sen holebileerlingen en heteroleerlingen wat betreft discriminatie door leerkrachten of zich thuis voelen op school.

Peerrelaties

Etnische en seksuele minderheden, alsook kinderen met een functiebeperking of uit minder gegoede gezinnen worden vaker met een pestproblematiek geconfronteerd.

De simpele aanwezigheid van leerlingen met een migratieachtergrond of functiebe-perking is vaak niet voldoende om vriend-schappen te ontwikkelen.

Schoolcompositie en schoolcultuur kunnen een belangrijke invloed uitoefenen op de vriendschapsformatie tussen leerlingen.

Individueel niveau

Socio-economische achtergrond van leer-lingen met Turkse of Noord-Afrikaanse her-komst verklaart ongeveer 40% van hun on-dervertegenwoordiging bij het behalen van een diploma (2006).

Thuistaal en generatiestatus verklaren onge-veer 25% van de schoolachterstand tussen leerlingen met een migratieachtergrond en leerlingen van Belgische herkomst (2006).

Ondanks dat er in het Vlaamse onderwijs een groot belang gehecht wordt aan de thuistaal, lijkt deze factor vaak minder door-slaggevend dan gedacht.

Er zijn weinig motivatieverschil-len tussen leerlingen met en zonder migratieachtergrond.

Zowel leerlingen met een migratieach-tergrond als leerlingen met een zwakkere sociaaleconomische achtergrond ervaren meer schoolmoeheid en zinloosheid bij schoolinzet.

Armoede heeft een belangrijke impact op de gezondheid en ontwikkelingskansen van een kind dat tot op latere leeftijd doorwerkt.

Kinderen met een functiebeperking komen vaker uit een minder gegoed gezin, waar de kosten van kinderopvang en medische zorg vaak zwaar doorwegen.

Slechts 14,1% van de GON-leerlingen vol-doet aan minstens één GOK-criterium (2013).

Holebi’s in het algemeen, en biseksuele jon-geren en lesbische meisjes in het bijzonder, ervaren een lager welbevinden en mentaal welzijn.

Databanken

Onderzoek naar onderwijstrajecten van leerlingen met een migratieachtergrond werd lange tijd bemoeilijkt doordat alleen de nationaliteit geregistreerd werd, maar niet de herkomst van de leerlingen. Ook de thuistaal van leerlingen, die beschikbaar ge-maakt werd via data van het Departement Onderwijs, wordt in onderzoek gebruikt als proxy voor migratieachtergrond. Sinds 2013 heeft het Datawarehouse van de Ar-beidsmarkt en Sociale Bescherming van de Kruispuntbank Sociale Zekerheid informa-tie over de herkomst van de Belgische bevol-king ter beschikbevol-king, maar deze werden nog niet benut voor onderwijsonderzoek.

Om de socio-economische achtergrond te bestuderen wordt vaak gebruikt gemaakt van de opleiding, beroepsstatus of het inko-men van (de ouder van) de leerling. Deze verschillende indicatoren geven doorgaans een gelijkaardig resultaat.

Er bestaan geen volledige statistieken over de Belgische bevolking met een functiebe-perking. Ook onderwijsstatistieken hierom-trent zijn onvolledig.

Holebi’s worden omschreven als een verbor-gen populatie, aangezien het onduidelijk is hoeveel holebi’s er werkelijk zijn.

Bij jongerenonderzoek naar holebi’s krijgen we vaak te maken met een onderschatting van het totale aantal holebi’s en een overre-presentatie van homojongens.

DEEL 2

DIVERSITEITSBELEID EN –PRAKTIJKEN IN

In document 1. DE WETTELIJKE OPDRACHTEN VAN UNIA (pagina 82-85)