• No results found

4. Receptie: literaire kritiek en lezer

4.2 Literaire prijzen

4.2.3 In dialoog: jury’s en genre

Van de vier genoemde prijzen zijn Fantastels en de Paul Harland Prijs het meest relevant voor mijn onderzoek: in beide gevallen wordt er gewerkt met een vakjury, wil men het fantasygenre bevorderen en ontvangt de winnaar een geldbedrag, een trofee en enige mate van status of erkenning. Beide bekroningen zijn dan ook representatief voor de vraag hoe het beoordelen van fantasyverhalen wordt vormgegeven.

Vragen

Beide bekroningen ontvangen zeven vragen. Allereerst zijn de vier vragen gesteld die ook al aan de andere literaire spelers zijn voorgelegd:

103

1. Wat beschouwt u als de functie van genres? 2. Wat verstaat u onder het fantasygenre?

3. Wat is in uw ervaring de heersende opvatting over het fantasygenre? (Welke status heeft het genre bijvoorbeeld?)

4. Wat is uw persoonlijke opvatting over het fantasygenre? (Ziet u het bijvoorbeeld als een vorm van literatuur, of juist als iets wat buiten de literatuur valt?)

Vraag 1 informeert naar de rol die een jurylid aan genres toedicht; vraag 2 vraagt naar de eigen definitie van fantasy. 3 en 4 vragen wederom naar de in het vakgebied ervaren literatuuropvattingen over fantasy, en de literatuuropvattingen die de juryleden zelf hanteren.

Vervolgens zijn drie vragen opgesteld over de rol van genreconventies in het beoordelen van de inzendingen en de functie van de schrijfwedstrijd in kwestie: fungeert een schrijfwedstrijd inderdaad als kweekvijver? En hoe draagt de wedstrijd bij aan het promoten van fantasygenre?

5. In hoeverre spelen de heersende genreconventies een rol in uw jureren van fantasyverhalen? (Komt het bijvoorbeeld voor dat u een verhaal negatiever beoordeelt of diskwalificeert omdat het niet genoeg genre-elementen bevat?)

6. In hoeverre heeft het winnen van een prijs naar uw idee positieve gevolgen voor de schrijver in kwestie? (Wordt het hierdoor bijvoorbeeld makkelijker om elders of bij een uitgeverij te publiceren?)

7. In hoeverre draagt uw schrijfwedstrijd bij aan het bevorderen van het fantasygenre in Nederland?

Resultaten

In plaats van de afzonderlijke juryleden aan te spreken, heb ik voor de organisatoren van beide prijzen gekozen: niet alleen weten zij het beste welke literatuuropvattingen hun prijs uit moet dragen, maar ook selecteren en instrueren ze zelf de jury. Anaïd Haen (Fantastels) en Martijn Lindeboom (Harland Awards) zijn via e-mail benaderd; de ingevulde vragenlijsten zijn opgenomen in bijlage 11. De reactietijd was enkele dagen tot een week.

Wat genre betreft wordt opnieuw de onderscheidende functie voor de lezer genoemd. Haen vult aan dat genre bovendien de auteur kan helpen zijn/haar verhaal consequent te houden. Lindeboom: ‘Genre is altijd een bepaalde uitwerking van literatuur, die maakt dat het zich onderscheidt van “algemene literatuur”.’ Het fantasygenre zelf wordt dan ook in termen van imaginaire werelden of elementen gedefinieerd. Haen spreekt daarbij liever van verbeeldingsliteratuur (of speculatieve fictie/literatuur), waar fantasy onderdeel van is. Lindeboom noemt verschillende subgenres, waar het fantasygenre er één van is en vervolgens zelf ook weer wordt onderverdeeld in bijvoorbeeld ‘urban fantasy’ en ‘steampunk’. Daarbij spelen voor hem twee genre-elementen een cruciale rol: ‘Het gevoel van verwondering en de “wat als?”-vraag.’ Zonder gevoel van verwondering beschouwt hij het verhaal hoogstens als ‘een algemeen verhaal met (…) een genresausje’, wat eigenlijk niet thuishoort in het genre. Daarnaast houden bijna alle fantastische verhalen zich in zijn ervaring bezig met een bepaalde imaginaire situatie, zoals wat als ‘deze technologie of dat magische wezen in onze wereld zou bestaan?’

De ervaren houding ten opzichte van het fantasygenre is gedeeltelijk negatief. Misprijzende blikken, de opvatting dat het alleen iets voor kinderen is of het idee dat het om escapistische lectuur gaat worden nog steeds aangetroffen. Toch ervaart men de heersende opvatting tegenwoordig als minder afwijzend dan voorheen: Haen noemt fantasy een groeiende niche, en Lindeboom benadrukt dat succesvolle films, tv-series en boeken nu ook in Nederland voor een voorzichtige kentering beginnen te zorgen. De eigen literatuuropvatting is dan ook positiever, waarbij de verschillende fantastische elementen als een verrijking van het palet van de schrijver worden beschouwd. Haen: ‘Ik sla fantasy, maar meer nog sciencefiction, hoger aan dan normale verhalen. Een goed geschreven verhaal (…) dat nazindert en tot nadenken stemt, is altijd literatuur.’ Hoewel

104

Lindeboom vindt dat het uiteindelijke niveau ook met de verdere kwaliteiten van de auteur samenhangt, beschouwt hij fantasy in feite als de oervorm van literatuur:

Fantasy grijpt terug op de oerverhalen, sprookjes, mythen, sagen en

scheppingsverhalen, met het grote verschil dat wij, de hedendaagse mens, niet

meer geloven dat die verhalen echt gebeurd zijn.

Goede fantasy nodigt de lezer uit om verder te kijken dan de huidige realiteit en doorbreekt geestelijke barrières.

In welke vorm en mate imaginaire elementen aanwezig moeten zijn in de ingestuurde verhalen vindt men niet belangrijk, maar het moet volgens Lindeboom wel meer zijn dan het eerdergenoemde ‘genresausje’.

Net zoals een niet-spannend verhaal laag zou eindigen bij een

thrillerwedstrijd, ook al is het nog zo’n goed verhaal: het belangrijke genre-

element moet wel aanwezig en van invloed op het verhaal zijn.

Ook Haen meent dat een verhaal zonder fantastische elementen niet thuishoort in een wedstrijd voor verbeeldingsliteratuur, zoals wanneer achteraf blijkt dat alles een droom was: ‘Ik diskwalificeer die verhalen als ik jureer, hoe goed ze ook geschreven zijn.’ Genreconventies spelen verder schijnbaar nauwelijks een rol in de beoordeling.

Men vindt dat het meedoen en vooral het winnen van een wedstrijd zeker positieve gevolgen heeft voor een auteur, al krijgt hij/zij niet meteen allerhande publicaties in de schoot geworpen. Volgens Haen leert men door deelname de verschillende facetten van het vak kennen, door te zetten en blijvende kwaliteit te leveren:

Ik denk dat dat voor de meeste winnaars van verhalenwedstrijden het

belangrijkst is: de bevestiging dat je er goed in bent. Dat je het kunt. (…)

Schrijver ben je pas, als je schrijft.

Lindeboom vult aan dat winnen weliswaar niet automatisch de kans op publicatie vergroot, maar het geeft wel degelijk ‘cachet aan een schrijverscurriculum vitae.’ Bovendien vragen uitgevers steeds vaker de uitslag, het juryrapport en soms specifieke verhalen bij hem op in hun zoektocht naar talent.

Volgens Haen levert Fantastels zeker een bijdrage aan het bevorderen van het Nederlandse fantasygenre: ‘Een genre bestaat alleen als er verhalen voor worden geschreven. Ieder verhaal dat speciaal voor Fantastels wordt geschreven is dus een verhaal dat er anders niet zou zijn geweest.’ Via definities op de website, bekroningen en een door jurylid Django Mathijsen geschreven encyclopedie worden bovendien de begrenzingen van het genre aangegeven, evenals wat nu eigenlijk als een goed verbeeldingsliterair verhaal mag gelden. Met het juryrapport en de op de website genoemde publicatiemogelijkheden kan de auteur zich vervolgens zelf verder ontwikkelen. Lindeboom werkt intussen sterk aan de zichtbaarheid van het Nederlandse fantasygenre onder lezers, schrijvers, uitgevers en de media:

Regelmatig krijg ik e-mails en chatberichten en word ik ‘live’ aangesproken

door mensen die melden dat ze er door de Paul Harland Prijs en de Harland

Awards achter gekomen zijn dat er in Nederland ook fantasy geschreven

wordt.

Het gemiddelde aantal inzendingen is van tachtig naar rond de tweehonderd gestegen, de prijsuitreiking bestaat uit een gala met zo’n vierhonderd bezoekers en workshops, panels en

105

signeersessies, en zowel social media en websites als kranten en tijdschriften besteden aandacht aan de wedstrijd. Daarnaast zijn de Harland Awards sinds 2014 net als de Hebban Awards ondergebracht bij de Stichting ter bevordering van het fantastische genre, waar ook via Hebban.nl aan de bekendheid van het genre wordt gewerkt. Achter de schermen is men bovendien bezig met een fantasyschrijfopleiding, een fantasyboekenweek, een verhalenpublicatieplatform, et cetera. Lindeboom:

Er zijn contacten, overleggen en samenwerkingen met alle spelers in het

boekenvak (boekhandels, uitgevers, auteurs, schrijf- en boekenwebsites, het

CPNB, et cetera) en het fantasy-fandom.

Het gaat hier dus niet alleen om de schrijfwedstrijd zelf, maar er zijn ook volop activiteiten daaromheen die het fantasygenre in beeld moeten brengen.

4.2.4 Concluderend

Het beeld dat in deze paragraaf wordt geschetst wijkt niet erg af van dat onder de recensenten: algemene literaire aandacht blijft grotendeels uit, terwijl daarbuiten meerdere gespecialiseerde initiatieven bestaan. Ik heb twee relatief grote publieksprijzen voor fantasyboeken aangetroffen, maar vooral ook meerdere verbeeldingsliteraire schrijfwedstrijden voor (aspirant-)auteurs. Met name rondom deze schrijfwedstrijden lijkt er opnieuw een hechte inner circle te bestaan, waarin dezelfde personen de ene keer deelnemer en de andere keer organisator of jurylid zijn. Sommigen van hen zijn bovendien bekend als auteur bij een kleine zelfstandige uitgeverij.

Wellicht is deze kring zo hecht in reactie op de impliciete afkeuring vanuit algemene literaire hoek, maar hoe dan ook levert dit twee belangrijke, georkestreerde literatuuropvattingen op in het veld: net als onder de uitgeverijen is de ene partij blijkbaar van mening dat fantasy veelal tekortschiet in kwaliteit, terwijl de andere partij er juist van overtuigd is dat de benodigde kwaliteit wel wordt waargemaakt, al dan niet op eigen bodem. Hieruit volgt wel dat de symbolische waarde die het winnen van een fantasyprijs oplevert, waarschijnlijk alleen binnen de eigen kringen wordt erkend.

De gehanteerde definities van genre en fantasy bleken daarbij opnieuw redelijk uniform te zijn, evenals de eigen literatuuropvatting over het fantasygenre. Dit is ook niet verwonderlijk, want wie niet overtuigd is van het genre zal zich er ook niet snel inhoudelijk aan committeren – er bestaan winstgevender niches binnen het literaire veld.

Toch timmert vooral de Stichting ter bevordering van het fantastisch genre intussen hard aan de weg. Met steeds grootschaliger initiatieven, zoals de Hebban en de Harland Awards, lijkt een brug te worden geslagen tussen de Nederlandse inner circle en een breed publiek. Zoals ook al in paragraaf 2.3.3 werd genoemd, lijkt het genre zich op een moment van kentering te bevinden: de oorspronkelijke nichemarkt groeit en ontwikkelt langzaam maar zeker een steeds bredere acceptatie. Het is dan ook de vraag wanneer boekhandel en (journalistieke) kritiek hierin meegaan, de instituten die op dit moment waarschijnlijk het meest afwijzend zijn.

Ondanks hun bescheiden rol lijken ook de verbeeldingsliteraire schrijfwedstrijden hieraan bij te dragen. Een prijswinnend auteur verwerft toch enige status, ook al levert het niet meteen een contract op bij een uitgeverij, en door eisen aan kwaliteit en inhoud te stellen wordt het genre duidelijker begrensd. Bovendien hebben de kleine zelfstandige uitgeverijen een deel van de rol als kweekvijver overgenomen (zie paragraaf 2.5.3), terwijl de schrijfwedstrijden – op grond van de deelnemers die intussen ook auteur zijn – hiervoor als voorselectie lijken te fungeren. Daarnaast heeft Lindeboom aangegeven dat er ook uitgeverijen zijn die direct contact met hem opnemen over eventueel talent.

106

Wat de begrenzingen van het genre betreft, spelen genreconventies net als voor de recensenten geen grote rol in het jureren van verbeeldingsliteraire verhalen. Wel zijn de jury’s nog iets kritischer: waar de recensent het hoogstens meldt als een genrelabel niet van toepassing is, kan de afwezigheid van imaginaire elementen een lagere beoordeling of zelfs diskwalificatie van de jury opleveren. Gezien de meeste bekroningen zichzelf het bevorderen van de verbeeldingsliteratuur tot doel hebben gesteld, ligt het ook voor de hand dat de criteria strenger zijn: het bekronen van een verhaal dat men zelf niet als fantasy beschouwt, doet immers niets voor de bekendheid van het genre onder de lezer of het verspreiden van de eigen literatuuropvatting.

Welke rol de lezer nu eigenlijk speelt en om welke doelgroep het gaat, blijft daarbij in het midden. De bibliotheek noemde in paragraaf 3.4.2 al een specifiek, ‘nerdy’ publiek, maar ook de ‘culturele omnivoren’ uit paragraaf 4.1 zijn mogelijk in fantasy geïnteresseerd; Lindeboom noemde bovendien het belang van fantasy-fandom en boekenwebsites voor het genre. In paragraaf 4.3 zal ik dan ook dieper ingaan op de lezer zelf.