• No results found

2. Productie: uitgeverij, auteur en literair tijdschrift

2.4 In dialoog: auteur en genre

Na de uitgeverij komt de auteur van fantasyboeken aan het woord: de initiële en individuele producent. Acht representatieve auteurs zijn benaderd en werden gevraagd een aantal vragen te beantwoorden. Ik stel vast hoe zij met genre werken, of zij de opvattingen van de uitgeverijen in paragraaf 2.3 delen en hoe zij de in paragraaf 2.1 en 2.2 aangetroffen bevindingen ervaren.

2.4.1 Selectie

Omdat het binnen deze thesis om een verkennend onderzoek gaat, heb ik acht auteurs geselecteerd – een relatief klein, maar met het oog op eerder besproken resultaten representatief aantal. Het Nederlandse literaire veld staat centraal, dus er zijn alleen Nederlandse auteurs geselecteerd. Auteurs bij reguliere uitgeverijen

In navolging van de resultaten in paragraaf 2.2 is allereerst gekeken naar Nederlandse auteurs bij de grootste reguliere fantasyspecialist en -generalist: Luitingh Fantasy en Boekerij. Boekerij bleek echter geen Nederlandse auteurs in hun fonds te hebben. Bij Luitingh viel de keus op Tisa Pescar, Thomas Olde Heuvelt en Adrian Stone. Daarnaast is Natalie Koch geselecteerd als representant van de ‘stiekeme’ fantasy.

Natalie Koch (1966) is musicoloog, journalist en auteur van vier boeken. Twee daarvan zijn als literatuur uitgegeven bij Uitgeverij Querido; haar beide Verborgen universiteit-boeken zijn bij Uitgeverij Q verschenen als ‘literaire fantasy’. Omdat de vier titels bovendien NUR-code 301 hebben gekregen terwijl de Verborgen universiteit-boeken op meerdere fantasyrecensiewebsites zijn besproken, kwalificeren deze ook als ‘stiekeme’ fantasy.

Thomas Olde Heuvelt (1983) kwam in paragraaf 2.3 al ter sprake. Hij is de jongste van de geïnterviewde auteurs en heeft vijf boeken op zijn naam staan. Zijn meest recente, Hex, is door diverse buitenlandse uitgeverijen aangekocht; de filmrechten liggen in handen van Warner Bros. Daarnaast publiceerde Olde Heuvelt bijna twintig kortverhalen in verschillende bundels en tijdschriften, waarvan een deel ook (internationaal) bekroond werd. In Nederland verschijnen zijn boeken bij Luitingh-Sijthoff. Zijn werk valt hierdoor strikt genomen onder de ‘stiekeme’ fantasy, maar omdat men hem in het veld (ook) als fantasy-auteur lijkt te beschouwen (zie paragraaf 2.3.3) en hij zichzelf in het verleden ook als dusdanig profileerde (bijvoorbeeld door te signeren op de Elf Fantasy Fair), reken ik hem in mijn onderzoek mee als fantasy-auteur van nationaal én internationaal belang.

Tisa Pescar (1967) viel in de titelinventarisatie al op als Luitingh Fantasy’s enige Nederlandse auteur. Ze publiceerde hier twee boeken: Alfa en Maire. Pescars drie eerdere titels werden uitgegeven door de Vlaamse zelfstandige Uitgeverij Kramat (Jachtmaan is bijvoorbeeld in feite hetzelfde boek als Maire, al werd het bij Luitingh opnieuw geredigeerd) en ze publiceerde een aantal kortverhalen bij uitgeverij Parelz.

Adrian Stone is het pseudoniem van de Nederlandse Ad(riaan) van Tiggelen (1958). Hij studeerde bedrijfseconomie en begon vervolgens een ruim twintigjarige carrière als beleggingsstrateeg. In 2006 publiceerde hij Profeet van de duivel bij Uitgeverij Gopher. Korte tijd later was ook Luitingh Fantasy overtuigd: het boek werd in 2009 heruitgegeven en ook de twee volgende delen van de Duivel-trilogie werden bij Luitingh ondergebracht.

40

Auteurs bij kleine zelfstandigen

In navolging van de resultaten in paragraaf 2.2 is vervolgens gezocht naar Nederlandse auteurs bij de belangrijkste zelfstandige fantasyspecialist en -generalist: Books of Fantasy en Zilverspoor/Zilverbron. De voorkeur ging uit naar auteurs die minimaal vijf boeken hebben uitgebracht, liefst bij verschillende (kleine) uitgeverijen. De keuze is gevallen op Bianca Mastenbroek, Peter Schaap, Tais Teng en Kim ten Tusscher,

Bianca Mastenbroek (1975) bracht in 2006 haar debuut uit bij Books of Fantasy. Sindsdien heeft ze circa 45 publicaties op haar naam staan: tien kinderboeken, zes jeugdboeken, en vier (gedeeltelijk in samenwerking geschreven) boeken plus een groot aantal kortverhalen voor volwassenen. Haar werk is verschenen bij diverse uitgeverijen, waaronder Uitgeverij Passage, kinderboekenuitgeverij De Vier Windstreken, Van Tricht Uitgeverij en Delubas Educatieve Uitgeverij. Bovendien bouwt ze intussen haar eigen kleinschalige uitgeverij op: ‘l’Uitgeverij Zirakel, voor buitengewone en fascinerende boeken’.97

Peter Schaap (1946) publiceerde als kind al eens een verhaal in een Gronings dagblad, maar werd daarna eerst een tijdlang onderwijzer en beroepszanger.98 In 1987 kwam De schrijvenaar van

Thyll uit bij de toenmalige Uitgeverij Meulenhoff *M, waarvoor hij in 1988 ook een prijs ontving tijdens een jaarlijkse Europese sciencefiction-bijeenkomst. Uiteindelijk schreef hij zo’n twintig fantasy- en sciencefictionboeken voor volwassenen en minstens achttien kinder- en jeugdboeken. Zijn oudere werk werd gepubliceerd bij de toenmalig grootste fantasyspecialist, Meulenhoff *M. Later veranderde de naam in M, Uitgeverij M en Mynx, tot de uitgeverij uiteindelijk werd opgenomen in wat nu bekend staat als Boekerij. Schaaps latere en huidige werk werd uit eigen beweging bij verschillende kleine zelfstandigen uitgebracht: bij Books of Fantasy, Zilverspoor en de Vlaamse Uitgeverij Kramat voelde hij zich beter thuis. In 2009 won hij de eerste Archeon Oeuvreprijs voor Fantastische Literatuur.

Thijs van Ebbenhorst Tengbergen (1952) is een ware veelschrijver: onder het pseudoniem Tais Teng publiceerde hij meer dan honderd boeken voor kinderen, jeugd en volwassenen, zowel bij grote als bij kleine uitgeverijen. In 1985 publiceerde hij zijn eerste boek: De heerser van Mordan bij Uitgeverij Zwijssen. Van 1994 tot 2004 was hij deel van het Griezelgenootschap, een collectief van auteurs (waaronder Paul van Loon) dat samen griezelboeken voor kinderen publiceerde. In 2010 won hij de Archeon Oeuvreprijs voor Fantastische Literatuur.

Kim ten Tusscher (1979) debuteerde het recentst van de geselecteerde auteurs: in 2008 kwam Hydrhaga uit bij Ardor House, de voorloper van Zilverspoor/Zilverbron.99 Dezelfde titel is in

2013 heruitgegeven bij Zilverbron en ze publiceerde onder andere de Lilith-trilogie bij Zilverspoor. Dat levert een totaal van intussen vijf goed lopende fantasytitels op.

2.4.2 Interviewvragen

De auteurs ontvingen elk negen vragen over genre, fantasy en hun schrijven. De eerste negen vragen zijn gedeeltelijk te vergelijken met de vragen voor de uitgeverij (zie paragraaf 2.3.2):

1. In hoeverre speelt genre een rol in uw schrijven? (Verwerkt u bijvoorbeeld bewust bepaalde genreconventies in uw boeken, of is het genre eerder een label van de uitgeverij?)

2. Speelt genre een rol in het benaderen van uitgeverijen?

3. In hoeverre heeft u inspraak in het uiteindelijke genrelabel dat de uitgeverij aan uw boeken geeft, zoals de NUR-code of de genre-aanduidingen in de aanbiedingstekst?

4. Wat beschouwt u als de functie van genres?

97 www.zirakel.nl

98 www.peterschaap.nl

41

5. Wat verstaat u onder het fantasygenre?

6. Wat is in uw ervaring de heersende opvatting over het fantasygenre? (Welke status heeft het genre bijvoorbeeld?)

7. Wat is uw persoonlijke opvatting over het fantasygenre? (Ziet u het bijvoorbeeld als een vorm van literatuur, of juist als iets wat buiten de literatuur valt?)

8. Wat ziet u als de reden dat er zo veel fantasyboeken in series verschijnen?

9. In hoeverre beschouwt u zichzelf als fantasy-auteur? En was dat anders voordat u uw fantasyboek(en) publiceerde?

Vraag 1 vraagt specifiek naar de mate waarin een auteur genrebewust is tijdens het schrijven; vraag 2 moet uitwijzen of auteurs op genre letten als ze hun werk voor publicatie aanbieden. Vraag 3 gaat over de inspraak die een auteur heeft in hoe zijn/haar werk gelabeld wordt. Vraag 4, 5, 6 en 7 zijn identiek aan vraag 3, 4, 5 en 6 aan de uitgeverij: wat is de persoonlijke literatuuropvatting over genre en fantasy, en welke waarden ervaart de auteur in zijn/haar omgeving? Vraagt 8 informeert naar de overdaad aan fantasyseries; vraag 9 gaat over de mate waarin men zichzelf met het genre identificeert. Men name die laatste vraag werpt een interessante kwestie op, want om met de woorden van Neil Gaiman in de op zijn fantasyboek Ster gebaseerde film te spreken: een jongen die in een winkel werkt, is nog niet per se een winkeljongen.100

2.4.3 Resultaten

De geselecteerde auteurs zijn net als de uitgeverijen via e-mail benaderd. Twee auteurs heb ik ontmoet voor een iets uitgebreider interview: Adrian Stone, die bij een reguliere uitgeverij publiceert, en Peter Schaap, die tegenwoordig kleine zelfstandigen verkiest. De ontvangen reacties zijn opgenomen in bijlage 4: een bestand met de ingevulde vragenlijsten en de transcripten van de interviews. Ook in dit geval varieerde de reactiesnelheid van enkele weken tot meerdere maanden. De resultaten worden in deze paragraaf thematisch samengevat.

Genre

Net als de uitgeverijen zijn ook de auteurs het redelijk eens over de functie van genres. Olde Heuvelt:

[Het is e]en duidelijke, hapklare onderverdeling die de lezer (consument) naar

de juiste plek stuurt. Als je kleding koopt, wil je ook graag weten of je op de

vrouwen- of mannenafdeling bent, en of het een zomer- of wintercollectie is.

Het is toch lastiger zoeken als alles door elkaar hangt.

Genres zorgen voor overzicht en herkenbaarheid op de boekenmarkt, waardoor je als lezer makkelijker kan kiezen. Koch noemt ook het voordeel voor de boekhandel: als inkoper moet je eveneens weten met welke boeken je te maken hebt. Uitgever en boekhandel verzinnen het genrelabel omdat ze er belang bij hebben dat kopers makkelijk meer van hetzelfde kunnen vinden. Teng laat zich er minder genuanceerd over uit: ‘Het is een kruk voor luie lezers.’

Men is zich bewust van de beperkingen van het genresysteem. Stone: ‘Daar waar men rubriceert krijg je ook snel vooroordelen.’ Sommige genres worden gemeden en zeker als een boek voor meerdere genres in aanmerking komt, kan het lezers mislopen die onterecht denken dat het niets voor hen is en/of recensenten afschrikken. Ten Tusscher constateert net als Janssen in paragraaf 1.3.2 dat lezers niet genegen zijn om buiten hun gebruikelijke hokje te zoeken. Genre wordt dus als een hulpmiddel met bepaalde risico’s gezien.

100 Gaiman (2007).

42

In de meeste gevallen schrijven de auteurs niet bewust naar een bepaald genre, waardoor ze genre niet echt als model voor hun eigen schrijven beschouwen. Koch: ‘Als ik schrijf, ben ik vooral bezig met het verhaal en hoe het zo goed mogelijk verteld kan worden, niet met in welk genre het valt.’ Ook Pescar, Stone en Schaap richten zich vooral op het verhaalidee zelf. Wel merken Stone en Schaap op dat ze vanaf het begin al weten wanneer iets een fantasyboek gaat worden, op basis van inhoudelijke kenmerken. Stone vult aan dat hij gevormd is door hetgeen hij zelf heeft gelezen: sinds zijn jeugd heeft hij talloze fantasyboeken verslonden.

Teng mengt bewust verschillende genreconventies en noemt elk boek zijn eigen genre. Ten Tusscher ziet genre als hulpmiddel om haar verhaal te vertellen, maar gaat ook graag tegen conventies in: ‘Fantasy vaak Middeleeuws? Dan verwerk ik elektriciteit en robots in mijn verhalen. Draken een cliché? Dan ga ik daar eens over schrijven.’ Bij boeken in opdracht ligt de situatie anders, vertelt Mastenbroek. Dan ligt het genre vooraf vast, wat veel duidelijkheid geeft voor auteur en opdrachtgever. Toch kunnen genrelabels verschillen per uitgeverij. Pescar:

Opmerkelijk is daarom misschien wel dat Jachtmaan bij Kramat is uitgekomen

onder een andere NUR-code (thriller) dan Maire bij Luitingh (NUR-code

fantasy). En dat terwijl het om hetzelfde verhaal gaat.

Olde Heuvelt vat samen dat elke auteur vooral zijn eigen verhaal moet schrijven. ‘Als het goed is, wordt het uitgegeven. In welk fonds of onder welk label, dat bepalen de uitgever, de boekhandel en de lezer.’

Aan welke uitgeverij het wordt aangeboden is daarbij van belang. Mastenbroek: ‘Je weet dat bepaalde uitgeverijen bepaalde genres gewoon niet uitgeven, dus dan kun je je die moeite ook besparen.’ Ook Teng, Olde Heuvelt, Ten Tusscher, Pescar en Stone hebben erop gelet dat hun manuscript aansluit bij het fonds van de uitgeverij waar ze het aanbieden. Schaap hoeft tegenwoordig niet meer te zoeken:

Als ik bij een uitgever zit waar het goed bevalt – zoals dat heel lang bij

Meulenhoff is geweest – dan stuur ik simpelweg mijn manuscript naar

Meulenhoff. Dan heb je ook een morele verplichting aan elkaar, er wordt geld

in je geïnvesteerd.

Op dezelfde manier heeft Koch haar boeken bij Uitgeverij Q uitgegeven. Haar eerdere romans verschenen bij Querido, die ook geïnteresseerd was in haar Verborgen universiteit-boeken.

In paragraaf 3.3 stellen de uitgeverijen dat auteurs inspraak hebben in de positionering van hun boek: de uitgeverij luistert naar hun inbreng, tenzij deze heel sterk afwijkt van haar eigen ideeën. Welk genrelabel uiteindelijk wordt gekozen, laten de auteurs echter meestal aan de expertise van de uitgeverij over. Pescar: ‘Ik ga ervan uit dat de uitgever beter dan ik weet in welk genre een boek het best zal verkopen.’ Wel willen de meeste auteurs graag inspraak als het om omslag of aanbiedingstekst gaat. Teng probeert meestal zelf de achterplattekst en de eenregelige samenvatting voor onder een advertentie te schrijven. Schaap: ‘In zoverre als ik er graag invloed op had willen hebben, is dat ook gebeurd.’

Of inspraak mogelijk is hangt wel van de uitgeverij af, merkt Mastenbroek. Hoeveel ervaring een auteur heeft speelt ook mee. Schaap en Stone waren bij hun eerste boek allang blij met publicatie en bemoeiden zich niet met het uitgeefproces. Olde Heuvelt:

‘Ik had als broekie van 25 ook totaal geen kennis van zaken. Nu is dat anders.

Sinds de internationale doorbraak van HEX kan ik min of meer zelf bepalen

wat ik wil.’

43

Het fantasygenre

In de onder auteurs gehanteerde definitie van het fantasygenre worden opnieuw inhoudelijke elementen genoemd. Koch noemt magie en/of een fictieve wereld, Mastenbroek elementen die volgens huidige wetenschappelijke opvattingen niet mogelijk zijn en Ten Tusscher verhalen in een wereld die – meer of minder – afwijkt van de onze. Olde Heuvelt ziet het in brede zin als verhalen die niet in de werkelijkheid kunnen gebeuren: ‘Harry Mulisch en William Shakespeare zijn twee erg bekende fantasyschrijvers, al beseffen maar weinig mensen dat.’ De grens tussen fictie en werkelijkheid is echter vaag, vindt Pescar. Zo zijn er bijvoorbeeld mensen die in magie en geesten geloven, voor hen is dát de realiteit. Ze ziet de relatie tussen fictieve elementen en het fantasygenre ook niet als omgekeerd evenredig: ‘In fantasy speelt magie vaak een grote rol, maar dat betekent dan weer niet dat elk boek waar magie (lees: toverkunst) in voorkomt per se fantasy is.’

De drie andere auteurs vinden deze vraag moeilijker te beantwoorden. Schaap: ‘Als iets voelt als fantasy, is het fantasy.’ Wat hem betreft vallen daar ook bepaalde verhalen uit de geschiedenis onder, zolang het maar een beetje speculatief is. Teng meent dat er geen eenduidige definitie bestaat:

Vroeger kon je zeggen dat het alles was dat op The Lord of the Rings leek.

Mijn eigen definitie is: elk verhaal waarin de realiteit licht of ingrijpend

verwrongen is. Waar in feite niets meer zeker is.

Stone zoekt de definitie eerder in de behoefte die het fantasygenre naar zijn idee vervult:

Misschien is dat wel het meest eigene van fantasy: dat het zich onttrekt aan

onze dagelijkse werkelijkheid, door een combinatie van vaak magie en

verzonnen werelden – maar niet uitsluitend.

Schaap ziet fantasy juist helemaal niet als escapisme, maar als het tankstation langs de weg dat voor de nodige verfrissing zorgt. ‘In de literatuur nemen ze gewoon situaties van elkaar over, situaties die ze kennen. (…) En die hebben het over ons als escape-literatuur.’

Ook de andere auteurs ervaren een bepaald dedain vanuit literaire hoek: fantasy heeft een lage status en wordt niet altijd serieus genomen. Ten Tusscher:

Ik ken zelfs mensen die zich een beetje schamen dat ze het lezen, alsof ze bang

zijn dat anderen dan minder over hen gaan denken. (…) Dat merk je ook aan

de bereidheid van de media om aandacht te besteden aan dit genre.

Ook Koch heeft gemerkt dat haar beide fantasyboeken in de meer op literatuur gerichte media worden genegeerd. Recensenten laten je al snel links liggen, ervaart ook Mastenbroek, want ‘als je fantasy schrijft, kun je per definitie geen goed boek schrijven, ook niet in een ander genre…’ Pescar ziet dit terug in de boekhandel, ‘waar de fantasysectie meestal de kleinste is, als hij er überhaupt al is.’ Stone wijt deze houding vooral aan onkunde en onwetendheid, gestoeld op hetzelfde elitarisme dat ook bij andere kunstvormen heerst. Sommige recensenten en literair agenten keuren boeken die vlot weglezen bij voorbaat al af, ondanks de populariteit hiervan onder een groot publiek. Stone: ‘Waar ik zo'n hekel aan heb, is dat je een groot deel van de mensheid daarmee als dom wegzet.’

Olde Heuvelt nuanceert dat deze situatie relatief specifiek voor Nederland is. Hij ziet fantasy juist als een van de meest populaire genres, zoals de grote, internationale bioscoophits van de laatste jaren getuigen:

44

Het is jammer dat de klassieke media in Nederland zo weinig met het genre

doen; in de VS is het helemaal niet vreemd als de New York Times of de

Washington Post een King of een Feist recenseren, en het vijf sterren geven.

Koch en Pescar zien de bekendheid van het genre groeien dankzij films en series. Koch: ‘Lang werd het niet als volwaardige literatuur beschouwd, maar zeker na het succes van Harry Potter en The Lord of the Rings dringt het wel meer door tot de mainstream.’ Schaap meent dat de houding ten opzichte van fantasy ook tijdsafhankelijk is, en de eigen leeservaring speelt mee. Teng meent echter dat literatuurliefhebbers altijd op fantasy neer blijven kijken: ‘Ze zien het als een ontsnapping aan de realiteit.’

Net als bij de uitgeverijen is ook onder auteurs de eigen literatuuropvatting over fantasy positiever. Koch, Olde Heuvelt, Mastenbroek en Teng menen dat er wel degelijk fantasy van literaire kwaliteit bestaat, net als dat er binnen elk genre goede en slechte boeken voorkomen. Olde Heuvelt:

Zelfs boeken die duidelijk minder IQ behoeven vinden dikwijls een groot

publiek en weten hun lezers op eigen manier te raken en te bewegen, en worden

voor hen zodoende alsnog literatuur. De term wordt eigenlijk alleen nog actief

gebezigd door een bepaalde, zichzelf overschattende elite – een elite die

bovendien vaak lang niet zo goed verkoopt.

Teng meent dat literatuur eigenlijk niet bestaat: ‘Literatuur gaat in mijn ogen alleen maar over hoe goed iets geschreven is. Met “hoe goed” bedoel ik: werkt het voor het soort verhaal dat je aan het vertellen bent?’ In feite zijn alle verhalen ook fantasy, want alle fictie ‘is niet iets wat ergens ook werkelijk precies zo gebeurde.’ Pescar, Stone, Schaap en Ten Tusscher kunnen niet zeggen of fantasy literatuur is, omdat literatuur zo’n slecht gedefinieerd begrip is. Stone: ‘Literatuur is in the eye of the beholder zeg ik dan ook maar, het is een definitiekwestie, en een beetje een elitaire definitiekwestie.’

Met name de auteurs bij de reguliere uitgeverijen identificeren zich niet met het genre: ze voelen zich niet per se een fantasy-auteur. Olde Heuvelt laat de definitiekwesties liever aan de lezer en de media over. Hoe zijn werk ook genoemd wordt, hij blijft dezelfde auteur. Teng vertelt dat hij in bijna elk genre geschreven heeft, ook voordat de term ‘fantasy’ bestond. Voor Pescar staan haar verhalen centraal, welk genre eraan wordt gehangen blijkt later wel. Koch vertelt dat zij zich vooral schrijver voelt, maar dat haar fantasyboeken wel verwarrend kunnen zijn voor de buitenwereld:

[I]k zie ze als onderdeel van mijn oeuvre, niet als iets aparts. Al is het af en