• No results found

Eerste contacten

6. In Latijn en Engels

6.2. In Afrikaanse talen

De derde groep 'voorlopers' die voorafging aan de in Europese talen geschreven literatuur van de twintigste eeuw wordt gevormd door de vroege in Afrikaanse talen geschreven literatuur. Er is nogal eens beweerd dat deze literatuur de wezenlijke tussenschakel zou zijn tussen de orale literatuur en de in westerse talen geschreven Afrikaanse literaire teksten. Dit geldt aantoonbaar voor enkele maar het is de vraag in hoeverre deze uitspraak in zijn algemeenheid juist is, gezien de sterk overheersende missietraditie tegen de achtergrond waarvan deze oudere teksten als literatuur dikwijls een doodlopende straat zijn gebleken. Zoals gezegd waren de protestantse zendelingen erop uit de bijbel in Afri-kaanse talen toegankelijk te maken voor de plaatselijke bevolking, in tegenstel-ling tot de meer ingestelde katholieke De culturele gevolgen van die verschillen in visie bleven niet uit:

utterly different patterns determined the literary development of black Africa under European colonial power: where British (and to a much lesser extent German) authority was paramount, the literary use of vernacular lan-guages was encouraged and eventually flourished, so that a bilingual tradition emerged, some of the writers using their own languages, others resorting to English. By contrast, the peoples of the areas ruled by France, Spain and Italy produced hardly any writing in their own language (the exceptions being the written art of the Muslim communities); in French and Portuguese territories, all the literary energy was released in the languages of the conque-rors. (Gérard

Onder de voorlopers is naar verhouding het meest in Afrikaanse talen gepubli-ceerd in Zuid-Afrika, waar ook nu nog het gebruik van lokale talen wordt aangemoedigd in het kader van de van het Apartheids-regime. In de Franse en Portugese koloniën daarentegen werd de literatuur in Afrikaanse talen juist beschouwd als strijdig met de koloniale assimilatiepoli-tiek.

De eerste in Afrikaanse talen waren godsdienstige traktaten, ge-schiedenis- en aardrijkskundeboekjes en opgetekende teksten uit de orale litera-tuur. Ze werden uitgegeven de plaatselijke Al in begon de zendingspost Lovedale publikaties in het Xhosa uit te geven.

Later gebeurde geleidelijk hetzelfde in Oost-, West- en Centraal-Afrika. Om een iets uitvoeriger voorbeeld te geven: in Nigeria in land kwamen de eerste zendelingen rond 1835. In 1857 kwam de eerste nederzetting tot stand van de Church Missionary Society in Onitsha. Er kwamen grammatica's, woorden-boeken en leesboekjes uit vanaf ongeveer 1860. In de taaiboekjes werden meestal ook volksverhalen opgenomen. Bunyans Progress werd in

het vertaald en de leerlingen werden op school gestimuleerd zelf literatuur te schrijven.

Volgens Emenyonu (1978: 26) heeft dit alles veel effect gehad op de eerste geschreven literatuur: de eerste roman in het verscheen in

van Pita Nwana. Daarmee zijn hele generaties leerlingen hun eigen leestraditie De roman gaat gedeeltelijk over de periode uit de geschiedenis die ook Achebe behandelt Things all Apart Nwana het thema van de confrontatie tussen en Britten en beperkt het 'falling apart' tot één enkel personage. Volgens Emenyonu (1978: is de invloed van Nwana op Achebe onmiskenbaar.

In feite werd overal hetzelfde patroon gevolgd: eerst publikaties die uitsluitend in dienst stonden van de verspreiding van het later ook boeken voor onderwijs aan volwassenen en meer journalistieke en literaire uitgaven. Er zijn honderden boeken van honderden auteurs in Afrikaanse talen geschreven (zie

Gérard Andrzejewski hier

onbespro-ken moeten blijven, hoe interessant een aantal daarvan ook is. Meestal lieten deze eerste schrijvers zich inspireren door verhalen uit de orale overlevering én door de christelijke moraal. De grootste van deze eerste generatie van schrijvers in Afri-kaanse talen is stellig Thomas Mofoio geweest, die leefde van tot Evenals de andere eerste Sotho schrijvers, was hij afkomstig van de zendingspost in Morija (toen nu Deze werd gesticht in ; vanaf werd er een actief publikatiebeleid gevoerd. Mofoio was een leerling van de zendingsschool en werkte later als lezer van manuscripten in de Sotho is naast Xhosa en Zulu een van de grote Afrikaanse talen in Zuidelijk Afrika en in die talen ontwikkelde zich de eerste geschreven literatuur in dat gebied. De bijbel was het enige model dat voorhanden Morija werd een stimulerend centrum voor de eerste Sotho schrijvers, van wie Mofoio de bekendste is geworden.

Er waren echter twee kanten aan zo'n missie-uitgeversbedrijf. Jahn drukt dat als volgt uit:

The mission was both help and hindrance: needing teachers and textbooks, it educated, encouraged and supported the gifted; but they grew away from it and chafed at the pettiness that simple pious world; or else, if they left pulpit and dais, they crumbled in a society which allowed them no right to development. So their talents wasted away between hopes and despair.

Dit is precies wat er met Mofoio gebeurde. Twee van zijn romans zijn nogal stichtelijke verhalen waarin bekering tot het christendom centraal staat en verlei-dingen worden weerstaan. Ze werden zonder probleem uitgegeven. Mofoio's meesterwerk echter bleef onuitgegeven tot in hoewel hij het werk al in voltooid had, omdat de zendelingen er te veel een pleidooi in zagen voor 'heidens wordt wel beschouwd als de eerste historische roman die in Afrika werd De held van dezelfde naam leefde in het begin van de negentiende eeuw. Hij maakte zijn volk, de Zulu, groot en machtig, maar ging te gronde aan zelfzucht, ijdelheid, achterdocht en wreedheid. Hij werd ten slotte gedood door zijn eigen Mofoio is erin geslaagd de tegenstrijdigheden in Chaka's karakter overtuigend weer te geven.

Chaka is niet zuiver historisch en het is ook niet puur moraliserend, al blijkt uit

tal van passages dat Mofoio christelijk en westers was beïnvloed. Chaka is duidelijk het resultaat van twee literaire enerzijds het tradi-tionele loflied, anderzijds het missie-effect van de westerse stichtelijke roman. Het boek werd vertaald in het Engels door Frederick Dutton ( ) en verscheen daarna ook o.a. in het Frans, Duits en Italiaans. Een opmerkelijk aantal Afri-kaanse schrijvers, vooral Franstalige toneelschrijvers, heeft zich door Mofoio's

Chaka in vertaling laten inspireren tot nieuw werk, waarbij de held steeds weer

anders behandeld werd.

Senghor heeft vooral de hartstochten en de opofferingsgezindheid van de held willen laten terwijl Mali het thema van de dood centraal stelde en Chaka duidelijker afschilderde als een zwarte militante strijder dan Senghor dat deed.

Ook Abdou Anta Kâ schreef zijn versie, getiteld Les (1972), waarin Chaka zich een visionair betoont die de komst van de Boeren in zijn gebied De Guineeër Condetto Nénékhaly-Camara heeft in Chaka de man gezien die een volk omsmeedt tot natie. Hij draagt het stuk dat

heet, op aan de president van Guinee, Ahmed Sekou Touré, 'revolutio-nair en Vandaar misschien dat hij Chaka als personage idealiseert, diens fouten en paranoïde trekken verdoezelt en er een nobele held van maakt. Chaka blijkt steeds weer een 'king for seasons' te zijn, zoals Ogunbesan (1973) het uitdrukte. Er is langzamerhand veel over de in de Afrikaanse literatuur geschreven (zie 1976). In de teksten die van Mofoio's werk zijn afgeleid, gaat het er de schrijvers om door middel van een historische held het Afrikaanse verleden op een volstrekt andere manier te laten zien dan het vanuit de koloniale visie werd gepresenteerd. Elk volk heeft eigen helden nodig. Afrika heeft het een tijdlang met exemplaren zoals Lodewijk XIV, Napoleon, Livingstone en koningin Victoria moeten doen in het koloniale onder-wijs, een aanbod dat weinig inspirerend werkte — misschien alleen in negatieve zin. Vandaar dat schrijvers naar helden in de eigen geschiedenis op zoek gingen en Chaka was een van de eersten die daarvoor kennelijk in aanmerking kwam. Over de vele naamloze voorlopers die de orale literatuur schiepen en levend hielden is in het eerste deel gesproken. Zij zijn van grote invloed geweest op de latere geschreven literatuur. Dit geldt in geen geval voor de Latijnse voorlopers en de eerste schrijvers die in het Engels publiceerden in de achttiende eeuw. De in Afrikaanse talen geschreven literatuur had meestal alleen een beperkte invloed in het gebied waar de betreffende taal gesproken werd. Mofoio was daarop een uitzondering met zijn relatief verreikende invloed op een aantal schrijvers in verschillende Afrikaanse landen, tot in West-Afrika. Dat gebeurde overigens vooral dank zij de vertaling van zijn Chaka.

Het spreekt vanzelf dat de onderlinge contacten en de wederzijdse beïnvloe-ding van Afrikaanse schrijvers pas werkelijk op gang kwam dank zij de Europese talen die zij meer en meer begonnen te hanteren. Daaruit groeide een nieuwe literatuur, die in de tweede helft van de twintigste eeuw steeds duidelijker een eigen plaats opeiste in de al te lang door het Westen gedomineerde wereldlitera-tuur.

Poëzie

Inleiding

Voor de Afrikaanse dichter betekent het schrijven van poëzie dikwijls tegelijker-tijd de worsteling met een vreemde Dit had allerlei consequenties, waarmee Europese dichters niet meer geconfronteerd zijn geweest sinds de middeleeu-wen, toen hier het Latijn in de literatuur van West-Europa geleidelijk werd verdrongen door inheemse talen.

Het gebruik van een vreemde taal impliceert voor de Afrikaanse dichters ook sterke culturele connotaties: met de vreemde taal werd een vreemde literatuur gepresenteerd met 'vreemde' poëziemodellen, aan de hand waarvan geëxperi-menteerd werd door de nieuwe dichters:

What we have is a situation which is a reversal of what might be considered the natural process. Instead of having a base of indigenous tradition into which new elements are introduced, we see our poets starting from the outside tradition and then becoming aware of their own tradition — because they are first literate in a foreign language and their first formal study of poetry is of the foreign language poetry. (Nwoga 1973: 35)

De situatie is sinds de jaren zestig weliswaar geleidelijk veranderd, maar de eerste generaties schrijvers maakten inderdaad op school alleen kennis met wes-terse cultuur en literatuur. De koloniserende mogendheid rechtvaardigde de politieke en economische afhankelijkheid van de Afrikanen met de theorie van de

tabula rasa: de cultuur en de geschiedenis van Afrika begonnen volgens die

opvatting met de komst van de blanken; de enige cultuur was de westerse en het onderwijs was Europees en vaak sterk nationalistisch getint, gericht op het Het was dan ook volstrekt niet aangepast aan de achtergrond van de Afrikaanse leerlingen (zie daarover bijvoorbeeld Mouralis 1981 : hfdst. III en V). De Afrikanen die op school in aanraking kwamen met de westerse cultuur werd, vooral in het Franse systeem, ingeprent dat assimilatie hun enige redding was. Steriele imitatie was het gevolg en de eigen Afrikaanse traditie werd

David Cook (1977: 36v) legt uit hoe het komt dat ook in de Engelstalige Afrikaanse poëzie dit probleem speelt: veel Britse leraren hebben hun Afrikaanse leerlingen in de literatuurles bijgebracht dat rijm het belangrijkste kenmerk van poëzie is, terwijl de Engelse romantiek door hen werd aangeprezen als het hoogste literaire goed:

The consciousness of the African secondary student, who was quite often to 99

become a teacher of English, was thus for schooled to the norms all poetry in terms of certain particular types of repetitive emphasi-zed by rhyme and marked lyrical rhythms This explains why the craft of poetry is so often presumed to lie essentially in inversions, archaisms, regular stanzas, rhyme, a steady beat and so on, in defiance of contemporary evi-dence.

Daartegenover waren er ook dichters die zich vanaf het begin of al snel daarna lieten inspireren door hun eigen Afrikaanse literaire traditie. Hun Engels of Frans verrijkten zij met Afrikaans idioom, nieuwe beelden, procédés, ritmen uit de eigen traditie, zoals schrijvers uit de Europese traditie die nooit zouden kunnen verzinnen of hanteren in hun eigen taal.

Christopher Okigbo paste in sommige van zijn gedichten het formele schema van Yoruba lofdichten toe. Niet alleen deze Nigeriaanse dichter maar ook Senghor (1964) geeft bij een aantal van zijn gedichten aan door welke Afrikaanse muziekinstrumenten ze begeleid moeten worden, zo ook Kofi

Awoonors 'A dirge' 73). Voorbeelden van het

gebruik van traditionele middelen en thema's zijn er te over. Senghor is een van de dichters die de sfeer van hun Afrikaanse jeugd feilloos weten op te roepen:

Tokô'Waly mijn oom, nog van vroeger, die nachten wanneer ik mijn hoofd zwaar van slaap op je geduldige rug liet rusten,

of wanneer, je hand in de mijne, de tekens duidend je mijn gids was in het duister?

De velden bloesemen van glimwormpjes; de sterren rusten op het gras, in de bomen.

Het is stil rondom, Alleen bosgeuren gonzen, nesten van rossige bijen overstemmen het schrille

En gedempt de tamtam, ver weg de ademhaling van de Nacht.

Jij, Tokô'Waly, jij luistert naar het onhoorbare En je legt me de tekens uit die de Voorouders geven

in de zeelichte helderheid van de sterrenbeelden,

de Stier, de Schorpioen, de Luipaard, de Olifant, de vertrouwde Vissen en de melkwitte feeststoet van de Geesten

langs het oneindige hemelse wad. En kijk daar, de schrandere Maangodin en de vallende sluiers van het

(Senghor 1964: 36v)

Dit is maar één van de talloze gedichten waarin een brug wordt geslagen tussen heden en waarin het Afrika van vroeger wordt geïntegreerd in dat van vandaag. Daarbij horen ook de voorouders, zij leven voort en manifeste-ren zich op allerlei maniemanifeste-ren zoals dit gedicht van Birago Diop (1965: 64v) duidelijk maakt:

Naar dingen dan naar mensen De stem van het vuur is te horen Hoor de stem van het water. Luister, in de wind

Snikken de struiken:

Het is de adem van de voorouders De doden zijn nooit weg:

Ze zijn in de schaduw die oplicht En in de schaduw die zich verdicht De doden zijn niet onder de aarde: Zij zijn in de boom die huivert, Ze zijn in het bos dat kreunt, Ze zijn in het water dat stroomt, Zij zijn in het water dat stil staat, Ze zijn in de hut, ze zijn in de menigte; De doden zijn niet dood.

Luister vaker

Naar dingen dan naar mensen De stem van het vuur is te horen, Hoor de stem van het water. Luister, in de wind

Snikken de struiken:

Het is de adem van de dode voorouders, Die niet weg zijn

Die niet onder de aarde zijn Die niet dood

De geschreven Afrikaanse poëzie is de laatste twintig jaar snel gegroeid en daarmee ook de literaire kritiek die zich ermee bezighoudt - in Afrika als daarbuiten. Vanaf het begin nam het debat over het engagement een centrale plaats in: hoe noodzakelijk is het voor de dichter om zijn maatschappelijke betrokkenheid te manifesteren in zijn poëzie? En wat betekent dat voor de poë-zie? Veel Afrikanen hebben de verantwoordelijkheid van de dichter in zijn eigen samenleving benadrukt, zoals reeds bleek uit de al geciteerde resolutie van het

Tweede Congres van Zwarte en Kunstenaars in Rome in 1959.

Een daarmee gedeeltelijk samenhangende mening is dat poëzie dan ook toe-gankelijk moet zijn voor zoveel mogelijk mensen in die samenleving. Poëzie mag niet te moeilijk zijn, zij moet 'concreet' zijn. Professor (1967) haalt als positief voorbeeld de traditionele Swahili poëzie aan, teksten die duide-lijk zijn en voor slechts één uitleg vatbaar. Negatief zijn in zijn ogen teksten die een hoge graad van abstractie hebben, zoals Labyrinths (1971) van Okigbo. Het gaat hem overigens niet in de eerste plaats om grote politieke thema's die ver-plicht zouden moeten worden aangesneden, maar vooral om de zinvolle commu-nicatie tussen auteur en publiek zoals die vanzelfsprekend was in de mondelinge

overdracht. Hij is van mening dat abstracte 'obscure' poëzie Afrika even vreemd is als faire liberalisme of egotistisch protestantisme'. Daar zou tegen

ingebracht kunnen worden dat de Afrikaanse samenleving ingrijpend is veran-derd en dat er geen sprake is van vaste, algemeen aanvaarde normen en waarden in de hedendaagse Daarom moet de dichter wel op zoek gaan naar nieuwe mogelijkheden, in een situatie waar noch de oude modellen uit de eigen overlevering noch die uit de westerse school op zich toereikend zijn. Hij schept nieuwe tradities door middel van een combinatie van elementen uit de orale poëzie met thema's en technieken uit westerse en andere literaturen - zoals dat ook buiten Afrika gebeurt.

Het is overigens onjuist te denken dat Afrikaanse poëzie in Europese talen altijd obscuur of ontoegankelijk zou zijn. Het merendeel van de gedichten is duidelijk; met name de strijdpoëzie is gesteld in eenvoudige, klare taal. Het gebruik van traditionele symbolen vereist soms wel achtergrondkennis van de cultuur waaruit ze afkomstig zijn, maar dat geldt voor de Afrikaanse lezer evenzeer als voor de Europese, tenzij hij uit dezelfde culturele achtergrond afkomstig en net als de betreffende dichter bijvoorbeeld of Xhosa is.

Terecht merkt EIdred Jones (1977: 149) op dat het dichterlijk gebruik van artistieke procédés uit de orale overlevering niet per definitie een garantie is voor het scheppen van goede poëzie in Europese talen. Een traditioneel lied dat in de orale situatie begeleid wordt door muziek, dans en drumritme, heeft een totaal effect van artisticiteit, de overgang naar geschreven poëzie het uitsluitend moet hebben van de keuze en ordening van woorden op een pagina Nwoga 1973: 30v).

Het is onmogelijk om in de veelheid en veelsoortigheid van de Afrikaanse poëzie in Europese talen een duidelijke eenheid aan te geven. Dat wel uit de talrijke bloemlezingen die de laatste tientallen jaren verschenen zijn (vgl. o.a. Okpewho 1985; Mateso 1987). Eenheid was er wél in de eerste bloemlezing van 'zwarte poëzie' die Senghor samenstelde in de Anthologie de la nouvelle

poésie nègre, en waarvoor Sartre de inleiding zijn beroemde essay,

Orphée Noir. Die eenheid was te danken aan de die de achtergrond van deze bundel vormde.