• No results found

De Franse tijd, 1795-1813

EEN ‘IJSELIJKE’ GEBEURTENIS

In 1839 ondernam de Leidse student-auteur Johannes Kneppelhout, alias Klikspaan, een reis naar Zwitser-land. Zijn ervaringen beschreef hij in het reisdagboek

In den vreemde (1840). Onderweg van Solothurn naar

Weissenstein vertelde de gids aan een oude dagloner dat Kneppelhout uit Holland kwam. ‘En uit welke stad?’ vroeg de man. ‘Uit Leiden’, aldus de gids. ‘Kent gij Leiden?’ vroeg Kneppelhout. ‘Dat geloof ik’, ant-woordde de man, ‘Leiden, waar dat kruidschip… dat weet iedereen.’462 Dat een Zwitserse arbeider meer dan dertig jaar na dato wist wat er in Leiden was voorgeval-len, geeft aan hoe groot het effect van de gebeurtenis was. Ook de Camera Obscura (1839) maakt melding van de ramp.463 Vier jaar eerder had Beets in De

mas-querade geschreven:

En Leyden heeft vermaardheid: boven al Door ’t zwaar beleg zoo manlijk doorgedreven; Door Hoogeschool, en Kaas, en Lakenhal,

Door ’t springen van het Kruidschip, in ’t jaar Zeven, En eindloos meer, dat ’k nooit ontkennen zal, – 464 François HaverSchmidt memoreerde de ramp in

Familie en kennissen (1876).465 Het ongeluk dat de stad

op 12 januari 1807 trof was een van de zwaarste uit haar geschiedenis en was als gebeurtenis vergelijkbaar met de aardbeving (en daardoor ontstane vloedgolf) die Lissabon op 1 november 1755 had getroffen.466 De zon was reeds ondergegaan. Het was druilerig weer; natte sneeuw dwarrelde neer en de schemering deed haar intrede. Tegen de regels in lag aan het Rapenburg een kruitschip voor anker, op de plaats van het huidige Van der Werf-park. Het met bijna zevenendertigdui-zend pond kruit geladen vaartuig, dat zijn vracht ’s ochtends had ingeladen bij de kruitfabriek te Ouder-kerk aan de Amstel en onderweg was naar Delft, had daar nooit mogen aanmeren [afb. 86].

Om kwart over vier sloeg het noodlot toe. Zette de scheepsjongen de aardappels op het vuur, liet hij zijn pijp vallen of probeerde hij buskruit te stelen? De precieze oorzaak kennen we niet.467 In de hele

stad was een lichtflits te zien, gevolgd door een dof-fe dreun [afb. 87]. De kracht van de ontploffing was enorm: de binnenstad was veranderd in een rokende ruïne [afb. 88].468 Volgens getuigen was de klap tot in Overijssel en Friesland te horen. In Zwammerdam, zo’n vijfentwintig kilometer verderop, rammelden de ramen en sprongen de deuren open.469 In Den Haag voelde men een hevige schok: ‘een glans welke zich aan den gezigteinder vertoonde, deed eenen hevigen brand vermoeden.’470 Een Duitser schreef dat de klap zo hevig was ‘dass ich sie, gleich einem Erdbeben, in einer Entfernung von 25 Stunden gegen die Abendzeit verspürte’.471 Niet iedereen realiseerde zich meteen wat er gebeurde. Een anekdote wil dat de stokdove echtgenote van Maatschappij-voorzitter Jona Willem te Water – die op een steenworp afstand van de plek des onheils woonde – na de explosie van haar

hand-werk opkeek en de woorden sprak: ‘Zei u iets, Te Wa-ter?’472 De opmerking is des te opmerkelijker, omdat we uit een brief van Siegenbeek weten dat Te Waters huis ‘deerlijk geteisterd’ was. De ontploffing had grote chaos veroorzaakt in zijn boeken en papieren.473

Daniël Wyttenbach, hoogleraar klassieke talen, woonde eveneens op het Rapenburg. De Duitse reizi-ger Barthold George Niebuhr, die Wyttenbach in 1808 ontmoette, beschreef in een (vertaalde) brief uitvoerig wat er op 12 januari 1807 was gebeurd: ‘Wyttenbach’s house was also destroyed and his library much injured. He says that he has lost all spirit to work since then. He was sitting in a back room when he heard a frightful explosion. He and his niece looked at each other in terror: in a few seconds, all the windows and the china plates on the table cracked. They ran out into the street to see what was the matter; and as they were turning

to go back again, the front of the house, which must have been rent asunder instantly but have opened gra-dually, fell in with a crash.’474

In de stad heerste chaos en paniek. De predikant Jan Roemer publiceerde twee weken na de catastrofe:

Leyden in hare ramp, op den 12 Januarij 1807. Hij was

aangedaan door wat hij had gezien:

Daar lag dat schoone Leyden in eenen puinhoop – daar was men bezig lijken op te delven of half verbrijzelden te redden – ginds zag men weleer gegoede bewoners van dezen plek gronds, bleek als dooden, op de puin-hoopen omdwalen – daar hoorde men ouders om hunne telgen roepen – daar spoedden zich schreijende vrienden, om de hunne op te delven.475

Door het slechte weer en de invallende duisternis ver-liepen de reddingswerkzaamheden moeizaam. Een student schreef dat hij zich tussen de puinhopen had begeven om naar bedolven mensen te zoeken, maar nie-mand had kunnen vinden.476 In totaal vielen circa hon-derdzestig doden.477 Onder de slachtoffers bevonden zich veel kinderen, die ten tijde van de ontploffing in de

schoolbanken zaten. Veel doden waren onherken-baar verminkt. De uitge-graven lijken bracht men over naar het Stadhuis ter identificatie. Er raakten zo’n tweeduizend mensen gewond. De student Pieter van Ameron kwam met de schrik vrij. Hij was bezig om zijn boeken in orde te brengen toen zijn ven-ster ‘met een geweldigen slag uit zyne naven’ werd gerukt.478 Veel andere hui-zen raakten ramen en da-ken kwijt. Een Leidenaar noteerde: ‘Dat niet tot een puyhoop lag stont in een geraamte.’479

Het tot voor kort ‘zoo hemelsch oord, dat Leyden’, zoals Bilderdijk de stad noemde,480 veranderde in een plek van wanhoop en verdriet. In de dagen daarna trokken duizenden ramp-toeristen uit omliggende dorpen en steden naar Lei-den om met eigen ogen te zien wat er was gebeurd. De trekschuiten waren verscheidene dagen achtereen ‘opgepropt met nieuwsgierigen, en bragten onophou-delijk zooveel woeling en schommeling in het vaar-water, dat het, ongeacht de vrij sterke vorst, open-bleef, zoodat deeze ramp aan de Leydsche veeren en herbergen ongewone welvaart bezorgde’, schreef een ramptoerist.481 Volgens een andere ooggetuige, die met de schuit van Haarlem naar Leiden reisde omdat hij zich zorgen maakte over een vriend, gedroegen zijn medepassagiers zich schandelijk: ‘de overtogt naar ’t ongelukkig Leijden was voor hen een feest en Leijden zelf eene kermis: zingen, vloeken, razen, duurden on-afgebrooken den geheelen nagt door.’482

Tekenaars reisden naar de stad om de gevolgen van de ramp vast te leggen [afb. 89a-b]. Ook op veel buitenlandse toeristen oefende ‘de Ruïne’ een grote aantrekkingskracht uit, zoals ‘Ground Zero’ in New York na de terroristische aanslagen van 11 september

2001. Na enige tijd begon het puinruimen, waarbij zo’n tweeduizend werklieden te werk werden ge-steld,483 die vele honderden kruiwagens vol steengruis afvoerden. Het dagelijks leven bleef nog enige tijd ontwricht, maar spoedig ging men over tot de orde van de dag. Ook de colleges aan de Leidse hogeschool werden hervat.