• No results found

Tijdens de Gouden Eeuw eeuw was het Leidse boek-handel- en uitgeverijwezen tot bloei gekomen.344 Christoffel Plantijn en Louis Elsevier hadden eind zestiende en begin zeventiende eeuw een impuls gege-ven aan het culturele legege-ven van de stad. Deze bloeitijd hing samen met de relatieve vrijheid van drukpers, de aanwezigheid van de hogeschool en de bloei van de la-kennijverheid. Ook in de achttiende eeuw was Leiden een boekenstad.345 Er waren vele boekhandels, zo had

Albrecht von Haller reeds opgemerkt: ‘Weil ich eben von Büchern schreibe, so fält mir ein, daß an keinem Orte der Welt so viel Leute von Büchern leben als in Leyden. Ganze Straßen sind voll Buchhändler, und alle Winkel voll Drukereyen.’346 De Zweed J.H. Lidén schreef in 1769: ‘In Leiden zijn een geweldig aantal boekwinkels; men verzekerde mij dat er wel 50 waren, want hier evenals overal in Holland hebben alle boek-binders tevens een boekwinkel. Ik bezocht er enige, maar de boeken waren hier onnatuurlijk duur.’347 De functies van drukker, uitgever en boekhandelaar wa-ren in die tijd nog niet gescheiden.348

Uitgevers organiseerden regelmatig veilingen, waar lezers tweedehands boeken konden kopen. Deze eve-nementen waren een Leidse uitvinding: Louis Elsevier was er eind zestiende eeuw mee begonnen.349 Net als andere steden werd Leiden bezocht door ‘ambulante’ boekverkopers. Deze verkochten naast gebruiksarti-kelen ook drukwerk en droegen bij aan de distributie van actuele teksten, zoals couranten, pamfletten en liedjes. Ze doken op op kermissen, jaarmarkten en in

26. Nicolaas Reijers, Portret van Samuel Luchtmans (1685-1757), 1755. SML.

koffiehuizen.350 De Haarlemse uitgever A.C. Kruse-man schreef over de Sleutelstad in de zeventiende en achttiende eeuw: ‘De beroemde akademiestad Leiden was, in evenredigheid, niet minder rijk in aanzienlijke boekhandelaren en boekdrukkers dan Amsterdam. Wellicht rijker. Was Amsterdam het middelpunt van allen handel, welken ook, Leiden was de zetel van alle wetenschap. Vandaar ging het licht der kennis uit, al-lereerst door het gesproken woord, maar in veel wijder kring door het gedrukte boek.’351

Luchtmans

Een grootmacht in de boekenwereld was Luchtmans, sinds 1730 de stads- en academiedrukker.352 De firma was in 1683 door Jordaan Luchtmans gesticht en be-vond zich naast het academiegebouw. Later verhuisde de firma naar Rapenburg 62. Op het Rapenburg waren van oudsher de betere boekwinkels te vinden. In de zeventiende eeuw bevond zich er de firma van Elsevier, die in 1713 door Pieter van der Aa was overgenomen.353 Luchtmans richtte zich de eerste jaren vooral op het uitgeven van dure, wetenschappelijke werken over de klassieke oudheid en theologie. Zijn zoon Samuel, die het bedrijf uitbreidde, volgde hem in 1708 op [afb. 26]. Diens zonen, Samuel II en Johannes [afb. 27], namen het roer in 1755 weer van hem over.354 Ze gingen weinig met hun tijd mee: ‘der vaderen regel bleef hun een wet; voortzetten wat goed bevonden was geviel hun beter dan zich wagen aan het onbetrouwbaar nieuwe.’355 De broers gingen regelmatig op zakenreis; ze bezochten jaarlijks de Frankfurter Buchmesse en reisden naar de Zaanstreek om de Hollandse papierproductie met eigen ogen te zien. Ook de drukkerij van Plantijn in Antwerpen werd met een bezoek vereerd en ze legden contacten met Franse en Duitse collega’s.356 Zo kon-den ze eigen uitgaven verkopen en buitenlandse titels meenemen naar Nederland.357 De broers waren noeste werkers, die vooral academische uitgaven zoals disser-taties en oraties verzorgden, en overige theologische, juridische en klassieke studies.358 Kruseman karakte-riseerde de broers als ‘onvermoeid, bedachtzaam maar ondernemend’:

Voor hun vakgenooten in den lande waren zij persoon-lijk zoo goed als vreemden, niet uit trots of schuwheid, maar doodeenvoudig omdat zij geen behoefte hadden aan hun omgang. […] Maar wie hun als boekhande-laars raad vroeg, of wie met zijn werk bij hen kwam ter uitgaaf, vond belangstelling, waardeering, trou-wen dienst. Onberispelijk van levenswandel, streng van beginselen, stipt van kerkelijke richting, waren deze broeders in de stad hunner woning hooggeacht en door allen geëerd, al werden zij om hun stemmige stijfheid in het gezellig verkeer weinig gezocht en ge-zien. […] De naam van het huis Luchtmans was hun glorie; zij waren er voorzichtig meê, als menig edelman met zijn blazoen.359

Dat de broers zich weinig aantrokken van het gezellige leven bewijzen de ledenlijsten van de genootschappen, waarop ze niet voorkomen. Na het overlijden van Sa-muel II in 1780 nam diens zoon, die ook SaSa-muel heette, zijn plaats in. Vanaf dat moment voerde Samuel III samen met zijn oom Johannes Luchtmans het beheer

27. Nicolaas Reijers, Portret van Johannes Luchtmans (1726-1809), 1755. SML.

over de uitgeverij. De jonge Samuel was lid van

Mis-cens utile dulci en leverde het leesgezelschap boeken.

De categorie ‘letterkunde’ vormde slechts een klein onderdeel van het fonds. Afgezien van de aanschaf-fen die het leesgezelschap deed, bestond nauwelijks één procent van de titels uit letterkundige werken.360 Luchtmans was een wetenschappelijk georiënteerde firma die zich richtte op hoogleraren, predikanten, studenten en buitenlanders. Tot de vaste klanten be-hoorde onder meer Friedrich Wilhelm von Pestel, hoogleraar in de rechten en Bilderdijks leermeester. Ook Leidse letterkundigen als Daniël van Alphen, Ca-rolus Boers, Rhijnvis Feith, Gerrit Brender à Brandis en Johannes le Francq van Berkhey kochten er regel-matig boeken.361

Een tweede ‘institutionele’ klant was de Latijnse school op de hoek van de Lokhorststraat en de School-straat. Hier had Rembrandt in zijn jonge jaren onder-wijs gevolgd. De school kende sinds 1586 de traditie om tijdens de halfjaarlijkse promotie prijzen uit te reiken aan de beste leerlingen. In de achttiende eeuw was het gebruikelijk om luxe, Latijnse tekstedities te schenken, vooral van Romeinse geschiedschrijvers. Luchtmans had dit soort boeken in haar fonds. De rectoren, ook van andere Latijnse scholen, bestelden er daarom hun prijsboeken. Zo speelde Luchtmans een rol als uitgever en distributeur van de circa 45.000 prijsboeken die in de achttiende eeuw werden uitgereikt.362

Andere uitgevers

Cornelis van Hoogeveen, die we reeds tegenkwamen bij het dichtgenootschap Kunst wordt door arbeid

ver-kreegen, was in de leer geweest bij de Luchtmansen

en bezat sinds 1761 een eigen firma in de Pieterskerk-Choorsteeg. Als uitgever had hij een voorname positie in de genootschapswereld. Zo gaf hij de reeks Proeven

van poëtische mengelstoffen van het Haagse Kunstliefde spaart geen vlijt uit en diverse publicaties van het Leidse

genootschap. Bovendien verzorgde hij de uitgaven van auteurs die hij uit deze kringen kende. Op die manier kon hij ongetwijfeld financieel voordeel behalen uit zijn genootschappelijke netwerk.363 Hij trad ook op als uitgever van Bilderdijks (anoniem verschenen) debuut

Mijn verlustiging (1781).364 Al eerder waren verzen van

de dichter, die tussen 1780 en 1782 te Leiden rechten studeerde, in genootschapsbundels verschenen. Maar met deze zelfstandige, buiten de genootschappen om verschenen publicatie vestigde hij definitief zijn naam. Iedereen wist spoedig wie de schrijver ervan was. Uit de bundel blijkt dat Bilderdijk zich minder conforme-rend opstelde, zo merkte ook zijn biograaf op: ‘Zijn prijsverzen waren rhetorische verhandelingen in den trant der classieken; ofschoon die verzen oorspronke-lijk heeten, zijn zij namaak. Bilderdijk is eerst zich zelf in sommige gedichten uit de Verlustiging.’365 Enkele verzen uit de bundel waren licht erotisch van aard en deden critici de wenkbrauwen fronsen. Dat Bilderdijk zich nog niet vrij voelde, blijkt uit het feit dat hij een vergoelijkend betoog over het minnedicht aan zijn werk liet voorafgaan.366

Een andere categorie uit het fonds van Van Hooge-veen vormden de dissertaties, die hij vaak in samen-werking met een collega-uitgever bezorgde.367 De au-teurs waren vrijwel allemaal personen uit het circuit van Kunst wordt door arbeid verkreegen. Ze moesten de uitgave van hun proefschrift vermoedelijk zelf bekosti-gen.368 Daarnaast trad Van Hoogeveen op als uitgever van toneelstukken en Nederlandstalig gelegenheids-werk. Na het overlijden van Anthony de Kloppper in 1771 ondernam hij pogingen om diens Leydse Courant over te nemen, maar deze liepen op niets uit.369

Tussen 1775 en 1784 publiceerde Van Hoogeveen jaarlijks een nieuwjaarswens van de Leidse wezen. Dit was een filantropisch initiatief: de opbrengst kwam de wezen zelf ten goede. Een exemplaar kostte vijf à zeven stuivers. De personen die bereid gevonden werden een nieuwjaarswens te schrijven, waren allemaal bekenden van Van Hoogeveen, zoals de secretaris van het ge-nootschap Karel de Pecker, Adrianus van Assendelft, Willem Bilderdijk, J.H. van der Palm en Jan de Kruyff. Van Hoogeveen zelf schreef drie keer de nieuwjaars-wens.370 Vanaf 1785, toen zijn firma als gevolg van grote schulden ophield te bestaan, zetten Abraham en Jan Honkoop de uitgave voort.371 Onder hun be-heer schreven ook twee vrouwen het nieuwsjaarsvers: Lucretia van Merken in 1785 en Maria Geertruid de Cambon-van der Werken in 1790. De eerste schreef:

En gij, Bataafsch Atheen, geleerd en vlijtig Leiden, Waardoor de zilvren Rhijn naar ’t zandig Katwijk

spoeit;

En om wiens ruimen wal de kudden weelig weiden, Waar ’t klaverrijke veld van melk en boter vloeit! Gij, wier weldaadig mededoogen,

Altoos met ’s naasten leed bewoogen, Toont hoe de broederliefde in uwen boezem

gloeit!372

Een andere uitgever die profijt had van het genoot-schapsleven was Cornelis Heyligert, de medeoprichter van Kunst wordt door arbeid verkreegen.373 Hij publi-ceerde vier delen Prijsverhandelingen van het Leidse genootschap, gelegenheidswerk en dissertaties. Samen met de boekverkoper Jan Hendrik van Damme distri-bueerde hij het spectatoriale weekblad De opmerker (1772-1778), een voortzetting van het door Johannes van Zijp uitgegeven blad De onderzoeker (1768-1772). Diens bedrijf ging in 1769 failliet; hijzelf raakte ge-brouilleerd met Van Hoogeveen en Heyligert.374 De

opmerker bevatte verhandelingen over kwesties als:

‘Over de Veelwyvery en derzelver oorsprong’, ‘Betoog van de onregtvaardigheid des slavenhandels’, ‘Het bestaan van spoken onderzogt en onwaarschynlyk bevonden’ en ‘Het is gevaarlyk, jonge juffrouwen my-thologische fabelen te doen lezen, Het zelve byna is van de romans te dugten’. Over het lezen schreef men: ‘Een boek, ’t welk te lezen wy zouden aanraden, moet te gelyk vermaaklyk en nuttig zyn, dat is te zeggen, het moet den geest op ene aangename wys bezig houden, zonder hem te vermoeijen, en te gelyk het verstand verligten, of het hart verbeteren.’375 Deze opvatting werd te pas en te onpas naar voren gebracht. Met Hen-drik Hoogenstraaten was Heyligert tevens betrokken bij De spectator der studenten (1773-1774). Beiden tra-den bovendien met Hendrik Coster op als uitgever van Berkheys Het verheerlijkt Leyden.

Iemand die buiten de genootschappelijke wereld opereerde, was de Leidse advocaat en boekhandelaar Elie Luzac (1721-1796), telg uit een actieve boekhande-laarsfamilie.376 Hij ging in 1735 in de leer bij zijn oom, Jean Luzac. Diens broer, Etienne Luzac, was sinds 1739 de courantier van de Gazette de Leyde, een door zijn

kritische berichtgeving in binnen- en buitenland be-faamd nieuwsblad. Hij liet zijn krant twee keer in de week drukken door de firma van Jean Luzac aan het Rapenburg. Vanaf 1738 had Elie Luzac colleges in de rechten gevolgd en sinds 1742 werkte hij als zelfstan-dig uitgever. Hij gaf vooral wetenschappelijke, veelal Franstalige werken uit. In de periode 1774-1791 werkte hij in compagnie met Jan Hendrik van Damme.377 Op het Rapenburg waren nog andere wetenschappelijke boekfirma’s gevestigd, waardoor er sprake was van stevige concurrentie.378

De laatste boekverkoper die hier ter sprake komt, is David du Mortier (senior). Hij had zich in 1744 als boekverkoper laten inschrijven, maar zou pas vanaf de jaren zeventig eigen uitgaven publiceren. Daarvóór richtte hij zich enkel op de boekverkoop. Vanaf 1787 – het jaar waarin zijn zoon David junior (1757-1818) in de zaak kwam – verwierf de firma bekendheid onder de naam David du Mortier & Zoon. Een jaar later stelde de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen hen als uitge-ver aan. Vanaf dat moment richtten zij zich op de pu-blicatie van school- en jeugdboeken. In 1792 ontstond een samenwerkingsverband met Leendert Herdingh, die zich in 1774 als uitgever in Leiden gevestigd had.379 Alleen David du Mortier junior, die in volgende jaren actief zou worden, had banden met het genootschaps-leven: in 1790 werd hij lid van Kunst wordt door arbeid

verkreegen.380

28. Jacob Timmermans, De Leidse Schouwburg, Oude Vest 43, 1788. RAL.