• No results found

Letterkunde als politiek middel

BERKHEY AAN ZIJN MEDEBURGERS

Werd Berkhey naar aanleiding van De Oranjeboomen al zwartgemaakt, deze aanval stelde maar weinig voor bij wat er één jaar later zou volgen. In juni 1783 liet Berkhey opnieuw van zich horen. In de jaren daarvoor had hij een reputatie opgebouwd in het literaire leven.

De Maatschappij had hem echter weten te weren, ter-wijl zijn grootste tegenstander, Pieter Vreede, reeds in 1773 tot lid was benoemd. Dat is opmerkelijk, omdat Berkhey een geschiktere kandidaat zou zijn geweest. Niet alleen was hij meer dan twintig jaar ouder, hij ging bovendien door voor een geleerd man. Hij had naast zijn vele al dan niet bekroonde dichtwerken en zijn proefschrift bewondering gewekt met de eerste de-len van zijn Natuurlyke historie van Holland [afb. 47]. In de Vaderlandsche Letter-oefeningen was het werk positief ontvangen. Er werd zelfs een begin gemaakt met een Duitse vertaling.595 Bovendien verscheen in 1781 zijn driedelige Natuurlyke historie voor kinderen, waarin informatie over dieren werd afgewisseld met ‘kindervervrolykende samenspraaken’. Pieter Vreede had daarentegen geen noemenswaardige publicaties

47. J. le Francq van Berkhey, Natuurlyke historie van

op zijn naam staan. Hij was lakenfabrikant en allesbe-halve een groot dichter.596

Berkhey bleef een buitenbeentje, omdat hij niet in staat was zijn toon te matigen. Hoewel hij door ve-len met ontzag bejegend werd, slaagde hij er niet in door te dringen tot de hoogste literaire kringen. Betje Wolff had deze twee zijden ook opgemerkt. Ze vond hem een genie en de enige ‘ware dichter die wy thans hebben’, maar aan de andere kant was ‘zyn smaak niet kiesch genoeg’ en ‘fopt zyn vernuft somwylen zyn oordeel’.597 Zijn geruzie met prominenten, zoals Frans van Lelyveld, deed zijn reputatie geen goed. Dat is waarschijnlijk ook de reden waarom hij geen hoog-leraar werd. Zijn slordige uiterlijk speelde hierbij mis-schien eveneens een rol. Jacob Jonas Björnstähl, die Berkhey in de jaren zeventig bezocht, schreef: ‘Hij gaat met loshangend hair als een boer, op dezelfde wijze als de groote BOERHAVE.’598 Iemand anders noemde hem ‘den JAN VOS van onzen tijd’.599 Ook zijn ongehuwd samenwonen met Hester van Dienderen droeg bij tot zijn geïsoleerde positie. In 1783 was Berkhey nog lid van Kunstliefde spaart geen vlijt. Drie jaar later zou hij wegens ‘onbetamelijk gedrag’ geroyeerd worden.600 Door zijn pamflet Aan zyne Medeburgeren [afb. 48] joeg Berkhey velen tegen zich in het harnas.601 Zo zaagde hij langzaam maar zeker de poten onder zijn eigen stoel weg.

Het pamflet en de gevolgen

Berkhey begon zijn pamflet met het aanhalen van enkele regels uit Het verheerlijkt Leyden: ‘Eer doe de wreedste dood my uit dit Leven scheiden. / Eer ik zou zwygen voor ’t belang van dit myn Leyden? / En, zoo dan de afgunst nog op Leydens welvaart mikt. / Blyv de eerste Kogel, voor myn Leydschen kop geschikt.’ Nu echt gemikt werd op Leidens welvaart was de tijd aangebroken deze belofte na te komen: ‘Nu dan ook is het tyd om op den Leydschen kop, [d]en Kogel der boozen af te wagten.’602

Wat was er aan de hand? Sinds het verschijnen van

Aan het volk van Nederland had Berkhey gemerkt

dat de tweedracht in Leiden toenam. De stadhouder deelde die zorg en voorzag nieuwe Hoekse en Kabel-jauwse twisten. Volgens Berkhey, die allerlei andere

‘tweespalten’ uit het verleden aanstipte, werkte het Leidse exercitiegenootschap, dat op 22 mei 1783 was opgericht, de onenigheid in de hand. Via Daniël Hen-dricus Righout, die hij kende uit Kunst wordt door

arbeid verkreegen en Veniam pro laude, kreeg hij een

‘Copia Authentiek’, dat een concrete uitwerking be-vatte van het plan om een vrijkorps op te richten.603 In zijn pamflet fileerde en bekritiseerde Berkhey op basis daarvan systematisch het wetboek, in een poging de ‘roekeloozen en onwettigen handel van het thans zoo veel geruchtmakend Vrycorps aantetoonen’. In zijn betoog waarschuwde hij zijn medeburgers voor de ge-vaarlijke patriotse ‘Glippers taal’. Hun listige woorden zijn vergelijkbaar met ‘Schimmelveederen die met den wind verscheuren zullen’.604 Zoals de heilige Sint Joris de draak doodde (het symbool van het heidendom), zo zag Berkhey het als zijn taak om de patriotse opmars een halt toe te roepen.

Vooral het voornemen van het vrijkorps om op 3 ok-tober een parade te organiseren, bekritiseerde Berkhey fel. Hij trok een parallel met de Tachtigjarige Oorlog, toen de Leidenaren bewezen hadden standvastig te zijn. Hij wilde zijn stadgenoten oproepen in opstand te komen tegen de vijand, die de Sleutelstad ditmaal niet van buitenaf, maar van binnenuit bedreigde:

Vernieuwen wy het onze aan een soberen Disch van Haring en Wittebrood, en een teuge Biers; vlechten wy onze Rechterhanden zamen en zweeren wy trouwe, den Staat Oranje, en de Burgervadren, en de Hoplie-den [hoofdmannen], onder wien verre de meeste op Voorvadren roemen kunnen, die Leyden in alle hunne rampen getrouw gebleven zyn, kleef hun aan, bid voor hen, en wees gehoorzaam, vervloek alle tweedragt en schyn van twist, vlegt andermaal de handen saam en bezweert het hecht der Leydsche sleutelen in Haare Achtbaarheedens vuisten!605

Het slot is melodramatisch. Als Berkhey met het ver-gieten van zijn bloed de eendracht terug kan brengen, dan heeft hij dat graag voor zijn stad over en zullen zijn lippen zijn laatste woorden prevelen: ‘Hoe zalig is het voor Myn Vaderland / En myn dierbaar Leyden te sneuvelen!’ Berkhey voorzag zelf dat zijn stuk veel

boze reacties teweeg zou brengen: ‘Ik zie alreede de woede met opgesperden muil op my aangrynzen, de lasterperssen en pylen klaar, om vloek op vloekschrift op my af te zenden, en misschien schavotprint op schavotprint, om my aan de kaak te stellen, de Inqui-sitieraad der Factie die nu het masker heeft afgelegt, zal weldra vergaderen om my en alle waare echte Pa-triotten, als een Pest der Vryheid, als een Bandiet te doemen.’ 606 Een betere inschatting had hij niet kun-nen maken. Diezelfde maand verscheen een tweede druk van Aan zyne Medeburgeren, die vergezeld ging van twee aan Berkhey opgedragen lofdichten. Daarin wordt hij voorgesteld als de redder van Leiden, die niet zwicht voor monsters en adders, maar pal staat voor zijn stad:

BERKHEY, U val veel eer de Veeder uit de hand Dien gy met liefde zwaait voor Volk en Vaderland! Eer doe de wreedste dood U uit dit leven scheiden! Eer Gy zult zwygen voor ’t belang van dit Uw Leiden.607 Berkhey groeide vanaf dit moment uit tot een van de symbolen van het Oranjeverzet. Enkele Leidse promi-nenten voelden zich door het pamflet persoonlijk aan-gevallen, omdat Berkhey hen bij naam had genoemd: Pieter Vreede, Cornelis Pieter Chastelein, Daniël Michiel Gijsbert Heldewier en François Adriaan van der Kemp. De eerste drie waren actief binnen Kunst

wordt door arbeid verkreegen. Berkhey beschuldigde

de doopsgezinde predikant Van der Kemp (1752-1829) van het verwerken van politieke opinies in zijn preken. Vanwege deze klachten kreeg Berkhey te maken met een zes weken durende schorsing van de Leidse ho-geschool. Bij herhaling zou hij zijn baan kwijtraken. Een rechtszaak volgde, waarin onder meer Bilderdijk als zijn advocaat optrad. Het proces was niet alleen een enorme vernedering voor Berkhey, de bijkomen-de kosten richtten hem ook financieel te gronbijkomen-de. Hij moest zijn huis aan de Oude Singel en zijn bibliotheek verkopen.608 Dit verbitterde hem zeer: ‘Hoe hard dit mij gevallen is, hoe moedeloos ik toen was, dat weet God en ik.’609

Politieke preken

Had Berkhey gelijk toen hij Van der Kemp beschul-digde van politieke stemmingmakerij? In zijn leerrede

Het gedrag van Israël en Rehabeam, ten spiegel van volk en vorst stelde de predikant 1 Koningen 12: 3-20

cen-traal, over Rehabeam, zoon van Salomo en koning van Juda. Het volk, geleid door Jerobeam, verzocht hem: ‘Uw vader heeft ons juk hard gemaakt; gij dan nu, maak uws vaders harden dienst, en zijn zwaar juk, dat hij ons opgelegd heeft, lichter, en wij zullen u dienen.’ De koning liet zich echter niet vermurwen en beloofde het juk nog zwaarder te maken: ‘mijn vader heeft u met geselen gekastijd, maar ik zal u met schorpioenen kas-tijden.’ Zo negeerde de koning zijn volk. De Israëlieten keerden zich tegen hem en benoemden Jerobeam tot hun koning. Dit verhaal diende de vrijheidslievende burger tot lering te strekken, benadrukte Van der

48. J. le Francq van Berkhey, Aan zyne medeburgeren. Am-sterdam [etc.] 1783. RAL.

Kemp: de Amerikaanse vrijheidsstrijd ‘heeft in onze dagen het voorbeeld van Israël bekrachtigd, en andere Volken geleerd, hoe men den euvelmoed der Vorsten beteugelen, en de Rechten des Volks kan en moet ver-dedigen’. Moge God in dit ‘netelig tydsgewricht’ de Nederlanders door het ‘vuur der Vryheid blaeken’ en alle pogingen om het kwaad te stuiten ondersteunen. Daarom smeekte Van der Kemp dat alle ‘loffelyke en Patriottische voorstellen en besluiten, aen de overige Bondgenoten ten prikkel van navolging mogen strek-ken’.610

Berkheys beschuldiging was dus gegrond. Hij vond Van der Kemp een oproerstoker en een ‘onnut meu-bel’: ‘voor den Staat, het ware beter dat die man aan zyn Wederdopers gemeente zyn pligt betragten, het zoude

hem vry nuttiger weezen, dan alle die onnutte zorge op zyn hals te laaden.’611 Preken – die in rustiger tijden bedoeld waren als godsdienstige onderwijzing, verma-ning of troost – werden in de jaren tachtig ingezet voor politieke doeleinden [afb. 49]. Van der Kemp probeer-de zijn gelovigen voor probeer-de patriotse partij te winnen en riep zijn toehoorders op zich actief op te stellen: ‘Vereenigt U, myne Landgenooten! in eendragt, in liefde; wapent U, met kloekmoedigheid, voorzigtig-heid en onderlinge trouwe, en volhardt standvastig in uw pogen, ten einde de zaeke der gerechtigheid, door uwen iever en hulpe, eindelyk zegeviere over de trouw-loosheid.’612

De vermenging van religie en politiek bleek ook aan prinsgezinde zijde. De hervormde predikant Hubertus

de Haas stond erom bekend dat hij in zijn preken de politiek aanroerde. Hij zou zich op 8 december 1782 schuldig gemaakt hebben aan ‘muitend bidden’.613 Zijn tekst is niet bewaard, maar dankzij het Kort

ver-haal en vergelyking der twee laster-partyen (1783) weten

we ongeveer wat hij zei. In het pamflet wordt nog een tweede prinsgezinde predikant geïntroduceerd: Din-geman Wouter Smits, werkzaam te Rotterdam. Beiden waren volgens de auteur ‘Mannen met baarden, die zig niet schaamen voor het Oranje Huis te bidden’. Over De Haas schrijft hij dat deze in de Marekerk zou heb-ben gesmeekt dat ‘God geeven mogte, dat de Vyanden, die zig tegen Zyne Hoogheid en het Oranje Huis, waar aan de Republiek haar welzyn verschuldigd was, thans verzetteden, ontdekt en gestraft mogten worden’. Ook had hij het woord direct tot de Heer gericht en ge-vraagd:

Wy bidden U ook een zegen over Zyne Doorl. Hoog-heid, Neerlands geliefden Erfstadhouder, en voor het gansche Vorstelyke Huis! Gebruik hem als een ge-zegend middel, om, op het voetspoor Zyner Doorl. Voorvaderen, ons dierbaar Vaderland uit deszelfs ongelegenheden te redden! Dat Hy Zyne Ziele in lyd-zaamheid bezitte, onder al dien hoon en smaad, Hem door een ondankbaar gedeelte der Natie aangedaan! en dat nog eens Zyn licht, door die duistere nevelen heen, wederom mooge doorschynen, als op den vol-len middag!614

De patriotse auteur van de Nieuwjaars-gift, tot

ver-diend loon voor den weleerwaardigen heer Hubertus de Haas, dat naar aanleiding van De Haas’ optreden

verscheen, maakte zich kwaad over de predikant en sprak de hoop uit dat hij zou worden opgesloten in het cachot: ‘Had ik eens recht, om vry te jagen, / ô HAAS, Gy zoudt het u beklagen! / ’k Liet u opstooten door myn hond.’615

Een tweede stukje

Al spoedig verscheen Js. Le Francq van Berkhey aan

zyne Medeburgeren, tweede stukje. Dit radicale

ge-schrift ging qua inhoud nog veel verder dan zijn voor-ganger. De auteur noemt de vrijkorpsleden ‘oproerige

brassers’ die door wetten of met geweld moeten wor-den uitgeschakeld. Het was bedoeld om de stadsrege-ring tot handelen aan te sporen en het Leidse volk tot opstand op te roepen:

gord, gord, de wapens aan, is het nood, uwe burgers zullen verwinnen of aan uwe zyde sneuvelen, Leydens eer moet hersteld worden, Leyden moet gewrooken worden, het zy dan door de wetten of door het zwaard; en geloof ’t heden is het daartoe nog de wel aange-naame tyd; heden is de vyand nog zwak en wy nog sterk; heden hebt gy nog duizenden op wier moed en yver gy gerust kunt zyn; maar toef geen oogenblik want zy staan op den boord des algemeenen afgronds, en zullen op morgen mogelyk reeds daarin gestort zyn: het listige […] fluitje laat niet af te lokken, het treft nog dagelyksch de ooren; en deze zullen mogelyk zwak genoeg zyn om te luisteren, zy zullen zig de koorden om de armen laaten werpen, en dan van u af getrokken worden, zy zullen tot het vrycorps behooren: – zy zul-len mede rebelzul-len van de tegenwoordige rebelzul-len zyn, en gy zult verlooren gaan.616

Voor velen was het evident dat Berkhey de auteur was; zijn naam stond immers op de titelpagina. De lector ontkende dit: ‘Waarde medeburgeren dit dient om UE. te onderregten dat het twede stukje, van de aanspraak aan myn medeburgeren, door my niet is gemaakt nog met toestemming van my’.617 Dat iemand onder Berkheys naam publiceerde, wijst erop dat Berkhey het symbool van het Oranjeverzet was geworden. Die ver-onderstelling wordt gestaafd door het slot, waarin de lector wordt getypeerd als de hoop van de Oranjepar-tij: ‘kom edele grysaart, kom, op dat wy u beschermen terwyl gy bezig zyt met de goede zaak des Vaderlands te verdedigen.’618 Het werk kan ook geschreven zijn door een politieke vijand, die probeerde Berkheys po-sitie te ondermijnen. Volgens Berkhey betrof het een ‘zeker Amsteldamsche welbekende Autheur, wiens naam ik my schaam te noemen’.619

Karaktermoord

Een tekst die ongetwijfeld het werk was van een tegen-stander was de Concept missive van Joannes le Francq

van Berkhey, aan Willem den Vyfden.620 Volgens

Berk-hey was Pieter Vreede de auteur.621 Het is een fictieve monoloog van Berkhey, gericht tot de stadhouder. Er zijn legio van dit soort teksten te vinden. Ze waren bedoeld om de tegenpartij belachelijk te maken of in een kwaad daglicht te stellen, met andere woorden: om karaktermoord te plegen. Berkhey was als sym-bool van Oranje een geliefd slachtoffer van de patriotse partij. Direct nadat bekend werd dat hij geschorst was, verscheen De burgery aan J. Le Francq van Berkhey, met als pijnlijke toevoeging: ‘In zyn eerste Stille Week.’ Het schetst het kortstondige succes van Berkhey bin-nen de genootschappen: ‘ó Ja! zyn Lof der

Dankbaar-heid / Kost toen elks oor en hart behaagen / Terwyl de

dan[k]bre ziel / Van Vrank en Vry met Vreugd hun toen beviel’.622 Maar steeds vaker ontstonden er deu-ken in zijn imago:

Dan ’t wit gewaad, waar meê ge uw vroomheid kon bedekken

Kreeg ras verscheiden vlekken

Het wierd van allen kant bemorst, beklad En als met bloed bespat

Dus werd g’een monster in elks oogen!623

Andere teksten als reactie op zijn pamflet hadden de bedoeling om roddels, laster en achterklap over de lec-tor te verspreiden. Zo werd in Vrank en vry beteugeld beweerd dat Berkhey, ‘des Prince hinderst’ Likker’, sinds enige jaren in ontucht met een andere vrouw samenleefde. Hij zou zelfs, tot verdriet van zijn echt-genote en dochter, een buitenechtelijke zoon bij haar hebben verwekt:

JAN le FRANCQ, die ’t Heilig Huwlyk, ’t Dierbezwooren Trouwverbond,

Om een SMOTS [slet], voor elk afschuuwlyk, Als een eervergeetne schond.

Die men Huwlyksliefde- en Eeden, Om een STINKER [hoer] ziet vertreden.624

Het patriotse weekblad De Batavier verspreidde eveneens roddels over Berkhey. Zo werd de lezer op 6 oktober 1784 wijsgemaakt dat Berkhey ‘verkering

met Bastaarden heeft, dat hij beter dan iemand an-ders weet, wat Bastaarden zijn, en dat hij dagelijks met Bastaarden omgaat, die hem waard zijn dewijl de moeder dier Bastaarden zijn huishoudster is, alhoewel hij Berkhey een wettige huisvrouw heeft, die genood-zaakt is geweest om zich van hem te laten scheiden, om redenen, welke der gansche wereld bekend zijn. Het geen bewijst, dat die man dwaas is […] een zoda-nig man, zeg ik verdient niet anders dan de openbare verontwaardiging, men onteert zich zelven, als men de minste verkering met hem heeft’.625 Berkhey was in 1750 getrouwd met Gerritje van Nier en in 1761 van haar gescheiden. Er was inderdaad een andere vrouw in het spel geweest,626 maar dit was al meer dan twintig jaar geleden. Zijn tegenstanders rakelden de kwestie op om Berkheys goede naam aan te tasten. Dat was ook de bedoeling van het schimpdicht ‘Aan Jan den Echtbreeker’:

Ezel, vuile Jan le Francq, Vol van etter vol van stank,

Echtverbreeker, snoode field [schelm], Door geen Edel bloed bezield. Monster vol gedoemde streeken, Die elk een te na durft spreeken, Schandvlek, voor de Leydenaar, Eer dief, snoode Leugenaar, Muitemaker, Guit en Schender Van de rust der stilste Stad.627

In de fictieve biografie Le Vie of Levens

bizonderhe-den van bizonderhe-den Berugten opgeworpen en oproerigen Js. Le Francq van Berkhey worden vergelijkbare roddels

verspreid. Berkhey zou door zijn ouders naar zee zijn gestuurd, omdat ze geen geld hadden om hem te la-ten studeren. Toen was hij al een ‘twist stooker’, want ‘eens gebeurde het dat hy met een der Matroosen in verschil geraakte over een beschuldiging aan hem ge-daan, want Berkhey, wierd betigt goed uit die Matroos zyn Kist gestolen te hebben’. Berkhey beweerde on-schuldig te zijn, er ontstond een gevecht en hij greep een mes en ‘stak de Matroos, in ’t week van zyn Buik, waarop hy voort vast gehouden wierd en voor den Ca-piteyn gebragt’. Opnieuw wordt aandacht besteed aan

Berkheys amoureuze praktijken. Hoewel hij trouwde, werd hij verliefd op een ‘fraay Hoertje; bekent onder de naam van mooy Bruyntje’. Als zijn echtgenote dat had geweten, was ze nooit met hem getrouwd. ‘En nu is ook ’t goede gevoelen voor Berkhey, ’t geen men tot nog toe gehad heeft door ‘t Schryven, aan zyn Mede-burgers geheel verdweenen’, aldus de anonieme bio-graaf.628 In een andere fictieve levensschets,

Waarach-tige levensgevallen van den alömbefaamde Leydschen lector J. le Francq van Berkhey (1785), wordt

verkon-digd dat Berkhey lange tijd het ‘oude Ambagt van Uitdragertje’ (voddenkoopman) beoefend had. En over zijn dubbele achternaam wordt opgemerkt: ‘Van zyn Vaderlyken naam of VAN hiet hy enkel le Francq – Maar toen Myn Heer een gestudeerd persoon werd, moest hy een krul meer hebben als een Varkens staart, en schreef ’er toen zyn Moeders naam of VAN; van

Berkhey ’er nog by.’ 629