• No results found

DEEL II. Evo en identiteit: Erkenning

1. Inheemse identiteit in Bolivia

1.2. Historische verschuivingen

De meest impactvolle gebeurtenis op het inheemse identiteitsvormingsproces is, volgens internationale organisaties en inheemse politici, de verovering en kolonisatie van het Amerikaanse continent door Europeanen. Vanaf het eerste contact zochten de Spanjaarden namelijk manieren om ‘de vreemde andere’ in de veroverde gebieden te omschrijven. De vooropgestelde doelen hierbij waren de rechtvaardiging van hun minderwaardigheid, om zo hun ‘zielen’ te veroveren, hen te besturen en uit te buiten.125 Op deze manier creëerden de Spaanse veroveraars een inheemse

identiteit, die ze tijdens de koloniale periode opdrongen aan de oorspronkelijke bewoners van Latijns- Amerika. In eerste instantie registreerde de staat de mensen die in het mita-arbeidssysteem werkten als indianen (indios). De inheemse groep kenmerkte zich zo door hun arbeid en tribuut. Na de gewelddadige opstanden op het einde van achttiende eeuw en de burgeroorlog van 1898 beschouwde de creoolse overheid de inheemse bevolking als ‘de gevaarlijke en wilde anderen’. Het doorbrekende moderniteitsidee onder de elite versterkte toen het barbaarse karakter van de indianen. Verschillende politieke maatregelen en interventies moesten de autochtone bevolking, als antwoord op het

123 Canessa, “Who is indigenous?,” 195-200.

124 Bij de telling van 2012 was dat: “Behoort u, als Boliviaanse of Boliviaan, tot een inheems, oorspronkelijk,

campesino of afroboliviaans volk? Gevolgd door deze opties: Afroboliviano, Araona, Aymara, Ayoreo, Baure,

Canichana, Cavineño, Cayubaba, Chácobo, Chipaya, Chiquitano, Esse’ejja, Guaraní, Guarasugwe, Guarayo, Itonama, Joaquiniano, Kallawaya, Leco, Machinerí, Maropa, Mojeño, Moré, Mosetén, Movima, Murato, Pacahuara, Quechua, Sirionó, Tacana, Tapiete, Tsimane/Chiman, Urus, Weenayek, Yaminagua, Yampara, Yuki, Yuracaré, Yuracaré – Mojeño. “Bolivia censo 2012: Algunas claves para entender la variable indígena,” Centro de estudios jurídicos e investigación social, geraadpleegd 27.04.2020, http://www.cejis.org.

46 indianenvraagstuk, disciplineren en uiteindelijk assimileren.126 Eén van de meest ingrijpende

maatregelen komt er na de nationale revolutie.

Zoals in het vorige deel aangehaald, lanceerde de Boliviaanse regering na de revolutie in 1952 een campagne die de mestizo-identiteit als nationaal ideaal uitdroeg. Als gevolg hiervan weerde ze de term indio uit het officiële discours. De indiaanse bevolking behoorde hierdoor ofwel tot een Spaanssprekende middenklasse ofwel tot het rurale proletariaat (campesinos). Beleidsmakers maakten duidelijk dat de inheemse cultuur geen deel was van het moderne Bolivia, door het af te schilderen als folklore. In het licht van de nieuwe nationale identiteit organiseerde de staat zelfs folkloristische festivals en moedigden ze de opvoeringen van traditionele dansen aan. Het uiteindelijke doel van dit nationaal project was de creatie van een homogene Spaanssprekende mestiezencultuur. Het gebruik van de term ‘campesino’ is in veel gevallen dan ook een eufemisme voor indio (indiaan). Deze semantische verandering wijst daarnaast op het overheersende belang van economische klasse bij identificatie.127 In het volgende deel koppel ik deze verschuiving aan het vooruitgangsdenken van

het modern historiciteitsregime.

Cultuur en etniciteit hadden tot lang in de twintigste eeuw slechts een bijrol in de identiteitsvorming, zeker op nationaal niveau. De inheemse initiatieven en bewegingen, die vanaf de jaren zestig ontstonden, bleven lokale fenomenen en bereikten geen breed publiek. Een voorbeeld hiervan is het indianisme van Fausto Reinaga. De meeste Bolivianen op het platteland schikten zich naar de universele economische retoriek en identificeerden zich als campesino. Daarmee leek het opzet van de overheid na de revolutie geslaagd: indianen omvormen tot gesyndiceerde landbouwers. Maar de repressieve houding van de regering tegenover klasse-geïnspireerde politieke bewegingen en haar onverschilligheid tegenover ras en etniciteit leidde tot de ‘etnicisering’ van politieke protesten. De CSUTCB (Confederación Sindical Unica de Trabajadores Campesinos de Bolivia; Eengemaakte vakbondsconfederatie van landelijke arbeiders van Bolivia), opgericht vanuit de kataristische beweging in 1979, speelde hierin een belangrijke rol. Zij wijzen op een centraal probleem van het eenzijdige klassenperspectief. Door inheemse landbouwers, mijnwerkers en stedelingen vanuit dat economische frame te benaderen, ontnemen ze hen namelijk de middelen om een zekere etnische ongelijkheid en discriminatie aan te kaarten. Vanaf de jaren negentig komt hier, met internationale steun, verandering in. Denk bijvoorbeeld aan de hierboven vermelde conventie 169 van de IAO. Andere belangrijke stappen naar internationale erkenning van dit probleem zijn het rapport128 van VN-vertegenwoordiger

José Martínez Cobo over discriminatie van inheemse volkeren en een specifiek inheems beleid van de Wereldbank (Operational Directive 4.20). Het werk van Cobo lag zelfs aan de basis van de VN-verklaring voor de Rechten van Inheemse Volkeren uit 2007.129 Gesteund door de internationale steun drukte het

etnisch-culturele aspect zich uit in omvangrijke politieke protesten; de talrijke marsen en protestacties voor inheemse rechten zijn hiervan getuigen.130 De succesvolle transformatie die ‘inheemsheid’

126 Canessa, “Who is indigenous?”, 200; Nancy Postero, “Negotiating indigeneity,” Latin American and

Carribean ethnic studies 8, nr. 2 (2013): 108-9.

127 Canessa, “Who is indigenous?”, 200.

128 José R. Martínez Cobo, Study of the problem of discrimination against indigenous populations (30 juli 1981)

(New York: Economische en sociale raad van de Verenigde Naties, 1981).

129 “United Nations Declaration on the Rights of Indigenous Peoples,” VN-departement voor Economische en

Sociale zaken, geraadpleegd 01.08.2020, https://www.un.org.

47 doormaakt, van een marginaal fenomeen naar een krachtige claim voor vrijheid en rechten, is dus voor een groot deel de verantwoordelijkheid van internationale organisaties.

Antropoloog Adam Kuper meent echter dat die internationale steun niet onschuldig is. Hij argumenteert dat de brede internationale erkenning van inheemse bewegingen tot een foutieve analyse van de lokale realiteit kan leiden. De bepaling van inheemse identiteiten, als alternatief en authentiek (t.o.v. de moderne wereld) is namelijk gebaseerd op een Westerse theorie over cultuur. De idee dat de autochtone bevolking een meer harmonieuze verhouding tussen cultuur en natuur weerspiegelt, beschrijft Kuper als een romantisering van de werkelijkheid, verkondigd door milieuactivisten en andersglobalistische bewegingen. Er is dan ook een zekere willekeur verbonden met het onderscheid tussen plattelandsgemeenschappen op basis van een vermeende inheemse toestand of marginale levenswijze in het verleden. Zo verbinden deze bewegingen de notie ‘inheemse burgerschap’ aan het essentialistische131 bloed- en bodemargument. Hieruit besluit Adam Kuper

enerzijds dat de claims en ideeën achter de beweging twijfelachtig zijn en anderzijds dat het internationale beleid onrechtvaardig is en nieuwe lokale problemen creëert.132 Andrew Canessa maakt

wel een belangrijke kanttekening bij de kritiek van Kuper. Hij stelt dat hoewel sommige inheemse leiders inderdaad een dergelijke raciale en radicale retoriek hanteren, dit zeker niet voor alle gevallen in Latijns-Amerika geldt. In deze context wijst Canessa op de noodzaak om concepten te ontwikkelen die een onderscheid maken tussen verschillende inheemse discours. Inheemse gemeenschappen komen in een ‘inheemse’ staat namelijk niet alleen met een onderdrukkende staat of multinationals in conflict, maar ook met andere inheemse visies.133 Een analyse van het politieke gebruik van

inheemse identiteit in Bolivia werkt dit punt uit.