• No results found

DEEL IV. Evo en geschiedenis: State-sponsored history in de plurinationale staat

1. Geschiedenis voor en door de staat

1.1. Geschiedenis: een dienstbaar middel

Dat geschiedenis niet enkel voor wetenschappelijke doeleinden gebruikt wordt, mag historici niet verbazen. De ondertitel, “De geschiedenis gemanipuleerd: Clio als prostituee” in het handboek259

Historische kritiek van professor Marc Boone verwoordt deze stelling immers erg duidelijk. Hoewel de verspreiding van historische kennis in de moderne samenleving een zaak is van professioneel gevormde historici, is de toegang tot de meeste bronnen ‘vrij’ en kan iedereen zich met het verleden inlaten. Geschiedenis behoort dan ook aan iedereen toe en is een gedeeld patrimonium van de mensheid, stelt Boone. Verder merkt hij op dat doorheen de eeuwen zowat alle historici in hun beeldvorming over het verleden de kenmerken van de eigen tijd en groep weerspiegelen. Zo schreven hofgeschiedschrijvers zoals Jean Froissart in de veertiende en vijftiende eeuw voor edele families een geschiedenis die hun prominente rol in de samenleving legitimeerde. Deze praktijk bestond in bijna alle politieke systemen; van Livius ten tijde van het Romeinse rijk tot Jules Michelet in negentiende eeuws-Frankrijk. Veel historici combineerden toen complexloos een zogezegde wetenschappelijke onpartijdigheid met openlijk erkend patriotisme. Omdat statelijke actoren en geschiedschrijvers allebei voordeel haalden uit een dergelijke relatie, is deze praktijk nooit verdwenen.260 In hun

beschrijving van state-sponsored history argumenteren de twee Belgische historici dat de constructie van het verleden door statelijke actoren vanaf 1945 zelfs nog versterkt.

Ondanks het eeuwenoude gebruik van (state-)sponsored history is dit fenomeen niet onschuldig. De opkomst van natiestaten en modern kolonialisme in de negentiende eeuw maakte van geschiedenis een middel om de soevereiniteit en het eigenlijke bestaan van deze staten te legitimeren. Historische narratieven moesten zo de nodige argumenten voorzien, om een multinationale staat in een natiestaat te transformeren. In Bolivia drukte dit zich, zoals de vorige delen aanduidden, uit in de onderdrukking

259 Marc Boone, Historici en hun métier: een inleiding tot de historische kritiek (Gent: Academia press, 2015). 260 Boone, Historici en hun métier, 302-6;Bevernage en Wouters, “State-sponsored history after 1945,” 17.

84 van precolumbiaanse tradities. Daarnaast deelden historische argumenten, zoals Quijano in deel II opmerkte, de wereldbevolking op in beschaafde en niet-beschaafde volkeren. Het gebruik van geschiedenis kreeg op deze manier een essentiële plaats binnen het koloniaal project.261

Vanaf de tweede helft van de twintigste eeuw toont geschiedenis zich, naast dienstbaar voor politieke belangengroepen, ook geschikt om het verzet tegen totalitaire regimes te beargumenteren. Op grond van historische motieven ontstaan in deze eeuw dan ook de eerste supranationale organisaties; tal van burgerbewegingen en NGO’s die ijveren voor individuele rechten en mensenrechten. Marc Boone haalt in zijn handboek enkele voorbeelden aan (o.a. Indische premier Jawaharlal Nehru en Zuid- Afrikaanse politicus Govan Mbeku) waaruit blijkt dat het beoefenen van geschiedschrijving een belangrijke bijdrage kan leveren aan de ontvoogdingsstrijd van gekoloniseerde volkeren. Veel activisten putten zo, volgens Boone, argumentatie en motivatie uit hun wetenschappelijke achtergrond als historicus.262 Silvia Rivera Cusicanqui is hiervan, als voormalig katarista, een Boliviaans

voorbeeld. De opkomst van dergelijke activistische bewegingen wijst volgens Wouters en Bevernage op een verandering die het ‘nationale’ state-sponsored history-begrip uitdaagt.

Zowel supranationale organisaties, als grassrootsorganisaties zouden namelijk de soevereine macht van de staat over het verleden aantasten. Zo stelden naoorlogse internationale organisaties wetten op die de manier waarop staten omgaan met het verleden diepgaand heeft beïnvloed. Inzake erfgoed valt de impact hiervan het meest op. In het midden van de vorige eeuw legden een aantal internationale erfgoedwetten het idee vast dat bepaalde aspecten van historische cultuur aan ‘de mensheid’ toebehoren en niet aan individuele staten. Bijgevolg ontstond het idee dat zogenoemd werelderfgoed internationale bescherming verdiende. Deze logica was vooral van toepassing in oorlogscontexten. Daarnaast zou het paradigma van universele mensenrechten en internationale rechtssystemen de staatsdominantie over het verleden nog ingrijpender veranderen. De betrokkenheid van academici tijdens het Proces van Neurenberg in 1946 en de Amerikaanse militaire tribunalen nadien maakte duidelijk dat geschiedenis ook een belangrijk rol heeft in de gerechtelijk procedure. Dit luidde een gestage trend in waarbij historici, enerzijds advocaten vaker bijstonden om hun zaak te formuleren en anderzijds zelf in de rechtszaal optraden als ‘expert getuigen’. Enkele denkers onderbouwden deze ‘juridisering van de geschiedenis’ door te wijzen op de methodologische parallellen en gemeenschappelijke doelen tussen rechtszaken en historisch onderzoek. Volgens de Brits- Amerikaanse sociaal antropoloog Richard Wilson kunnen internationaal gestuurde rechtbanken en tribunalen dan ook genuanceerde historische verhalen voortbrengen die de vervormde patriottische historiografie van natiestaten ondermijnen.263

Analoog met de internationale ontwikkelingen belemmeren ook ‘subnationale’ groepen het state- sponsored history-idee. Wouters en Bevernage tonen aan dat onder meer inheemse gemeenschappen zich vanaf de tweede helft van de twintigste eeuw verzetten tegen de bestaande historische narratieven. Uit het eerste deel bleek dit ook in de Bolivia het geval te zijn; de kataristische beweging uit de jaren tachtig is hiervan een goed voorbeeld. De eisen van deze groepen centraliseren zich, zoals hoger vermeld rond socio-economische herverdeling en culturele erkenning. Erkenning van het eigen verleden botst evenwel met het universele en homogene gebruik van geschiedenis, dat zich baseert op gelijk burgerschap en natievorming (cfr. supra). Door haar mobiliserende capaciteit nemen veel

261 Bevernage en Wouters, “State-sponsored history after 1945,” 11-2. 262 Boone, Historici en hun métier, 306-12.

85 overheden echter maatregelen om aan deze groepen tegemoet te komen. Vertegenwoordiging van de geschiedenis van de getroffen minderheden in schoolhandboeken, de oprichting van monumenten en musea of het toekennen van reparaties zijn mogelijke politieke gevolgen.264 Hoe de – uitgesproken

inheemse- regering onder Morales precies reageert op de vraag naar historische erkenning komt in het volgende hoofdstuk aan bod.

Opmerkelijk aan de Boliviaanse casus is wel dat Morales het alternatieve historische discours van de inheemse bewegingen tijdens zijn presidentschap op het hoogste politieke niveau vertegenwoordigt. In plaats van state-sponsored history dus te beknotten, wordt deze houding in Bolivia zelf onderdeel van de officiële geschiedenis. De vorige delen haalden kenmerken aan om deze politieke situatie te verklaren. Zo is het belangrijk te herinneren dat in de Boliviaanse samenleving een meerderheid van de bevolking zich in het begin van deze eeuw met een autochtone bevolkingsgroep identificeerde. Deze identificatie ging vanaf de jaren negentig steeds vaker gepaard met een uitgesproken historisch bewustzijn. Internationale steun voor de ‘inheemse zaak’ heeft dit proces sterk beïnvloed. Zich bewust van de wereldwijde aandacht voor de kwestie verwoorde Evo Morales, als politiek figuur en later president, de erkenningsclaims van ‘de inheemse gemeenschap’. Een herwaardering van het inheemse karakter van de Boliviaanse geschiedenis stond hierin centraal. Morales’ presidentschap probeerde zo een nieuwe herinneringscultuur in Bolivia te installeren, die zowel focuste op de historische wonden van het koloniaal verleden, als op de precolumbiaanse culturen. Dat laatste aspect verwijst onder meer naar de positieve benadering van antikoloniale verzet en inheemse tradities. Hoe het Boliviaanse politieke handelen en beleid deze ambities uitdrukken, analyseer ik aan de hand van enkele praktische voorbeelden. Alvorens deze analyse aan te vatten, wil ik nog enkele opmerkingen maken over het concept ‘herinnering’. Hierbij wil ik aantonen dat het menselijk geheugen en het individueel historisch bewustzijn in grote mate sociaal geconstrueerd zijn.