• No results found

DEEL III. Evo en tijd: Historiciteitsregimes

2. Het moderne campesino regime

Zoals reeds in de inleiding aangegeven, veronderstel ik dat de overgang tussen historiciteitsregimes in de behandelde Boliviaanse casus nauw verband houdt met de herwaardering van inheemse identiteit. Ik argumenteer dan ook dat het postrevolutionaire mestizo-ideaal uit de tweede helft van de twintigste eeuw gepaard ging met een modern tijdsregime. Net zoals in het Westen overheerste toen een optimistische toekomstvisie in Bolivia. Het verleden verdween, door zijn grote verschillen met het heden, naar de achtergrond. Onder invloed van de Westerse moderniteit kreeg historische tijd namelijk een lineair karakter en verliep ze volgens een onomkeerbaar traject van het verleden naar de toekomst. In haar artikel Transformations of the modern time regime lijst de Duitse academica Aleida Assmann vijf kenmerken van deze tijdsbenadering op.200 Haar benadering loopt vrijwel gelijk met

Hartogs moderne historiciteitsregime. In dit hoofdstuk bespreek ik deze eigenschappen en link ze aan het Boliviaanse bestuur vanaf de revolutie in 1952 tot de politieke doorbraak van Morales. Hierbij vereenvoudig ik de werkelijkheid door het mestizo-ideaal als nationale identiteit, gedurende de hele periode, als dominant te beschouwen. Zo verduidelijk ik de neokoloniale situatie waartegen de MAS- regering zich verzet.

Als eerste verwijst Assmann naar de ‘opdeling van tijd’ (breaking up time). In navolging van Koselleck, merkt ze op dat het moderne vooruitgangsdenken voor een breuk zorgde tussen de ervaringsruimte (verleden) en de verwachtingshorizon (toekomst). Innovatie is in deze logica de motor van verandering en vooruitgang. Omdat deze houding gebaseerd was op radicale transformatie, viel de houvast van vroegere tradities weg. Technologische en wetenschappelijke inzichten moesten voor deze

198 Hartog, Regimes of historicity, 107-13.

199 Kenan Van De Mieroop, “The ‘age of commemoration’ as a narrative construct: a critique of the discourse

on the contemporary crisis of memory in France,” Rethinking history 20, nr.2 (2016): 176-7.

200 Aleida Assmann, “Transformations of the modern time regime,” in Breaking up time. Negotiating the

borders between present, past and future, eds. Berber Bevernage en Chris Lorenz (Göttingen: Vandenhoeck en

67 problematiek nieuwe oplossingen aanleveren.201 De revolutionaire hervormingen uit 1952 passen

binnen deze redenering, omdat zij een moderniseringsproces op gang brachten dat zich centraliseerde rond vooruitgang en toekomstgerichtheid. Het hervormingsregime wilde namelijk economische en sociale vooruitgang bereiken door de ‘premoderne’ staat, gekenmerkt door traditionele praktijken en waarden, in het verleden te laten. Een dynamische staat, die geürbaniseerd en geïndustrialiseerd was, moest dit verouderde model vervangen. Deze moderniseringstendens kenmerkt volgens de Boliviaans- Argentijnse filosoof Hugo Mansilla de gehele derde wereld tot de jaren tachtig. Daarna maakte het neoliberale model zijn intrede.202

Een tweede eigenschap die Aleida Assmann toeschrijft aan het moderne tijdsregime is ‘de fictie van een nieuw begin’. Hiermee plaatst ze de goddelijke of mythische oorsprong van de premoderne wereldorde tegenover het seculiere en menselijke ontstaan van de moderne visie. Terwijl dat eerste verwijst naar een oorsprong buiten de menselijke tijdsorde, is een modern begin een rationele constructie, die niet langer gebaseerd is op vorige autoriteiten of periodes, maar op de creativiteit van de menselijke geest. Ter verduidelijking vermeldt Assmann hoe het begrip ‘revolutie’ in het Engels naast een natuurlijke betekenis (de cyclische beweging van de sterren aan de hemel), ook een door mensen gemaakte tijdsbepaling kan aanduiden. Deze uitbreiding van de term is een direct gevolg van het modern historiciteitsregime. In de geest van de moderniteit gebruikten activisten revoluties immers om een temporele breuk te creëren en ‘het nieuwe’ tot stand te brengen.203 Het feit dat

actoren die deel uitmaakten van de Boliviaanse nationale revolutie in 1952 deze gebeurtenis reeds als historisch kantelmoment in de nationale geschiedenis aanduidden, bevestigt dit punt. De radiotoespraak van vooraanstaand vakbondsleider en latere vicepresident, Juan Lechín, was in dat opzicht exemplarisch. In de nacht van 9 op 10 april 1952 sprak hij de bevolking toe vanop staatsradio Illimani nadat het conservatieve regeringsleger overwonnen was:

“The Federation of Union Workers, whose secretariat I head, declares in the name of the mining proletariat its absolute and full identification with the popular revolution that the people of La Paz, without distinction of social classes, has just consummated… Today the people have taken command of their own destiny (…)”204

In haar bijdrage wijst Assmann ‘creatieve destructie’ aan als derde kenmerk van het modern tijdsregime. Dit concept is voornamelijk bekend in de betekenis die de Oostenrijkse econoom Joseph Schumpeter eraan geeft. Met zijn ervaring in het bankwezen tijdens de Grote Depressie, ontwikkelde hij een optimistische economische theorie waarbij het kapitalisme zichzelf van binnenuit steeds krachtig hernieuwt, door oude structuren en producten te vernietigen. Creatieve destructie beschrijft zo uitstekend de lineaire vervangingslogica die vermeende (technologische) evolutie stuurt.205 De

verdrukking van de traditionele inheemse identiteit (Aymara, Quechua…) door de hervormingen van de postrevolutionaire besturen is hiervan een voorbeeld. Hugo Mansilla stelt dan ook dat de traditionele regionale fragmentatie in verschillende economische structuren een nationaal en homogeen klassensysteem verhinderde. Buiten de verstedelijkte gebieden waar de markteconomie

201 Assmann, “Transformations of the modern time regime,” 43-4.

202 Hugo C. F. Mansilla, “ La revolución nacional de 1952 en Bolivia: un balance crítico,” Temas sociales 24

(2003): 103-4.

203 Assmann, “Transformations of the modern time regime,” 44-5.

204 Juan Lechín, “The people versus the rosca,” in The Bolivia reader. History, culture, politics, eds. Sinclair

Thomson et al. en vert. Alison Spedding (Durham: Duke university press, 2018), 387.

68 heerste, bestonden er in het midden van de vorige eeuw nog talrijke autochtone gemeenschappen die een zelfvoorzienende economie hanteerden. Daarnaast waren ze vaak amper of niet bekend met de ‘moderne waarden en normen’. Hoewel deze “historisch geïsoleerde gebieden” in handen bleven van de traditionele culturen, kregen ze economisch belang door de politieke veranderingen. Ze moesten de mijnbouwsector namelijk voorzien van goedkope arbeidskrachten en landbouwproducten. Op deze manier maakte de term campesino, ter legitimatie van de sociale en economische hiërarchie, zijn intrede.206 Deze economisch beladen groepsidentificatie ging echter ten koste van de culturele

diversiteit. De historische continuïteit met het koloniale mita-arbeidssysteem is hierbij opvallend. Als vierde eigenschap van het moderne tijdsregime noemt Aleida Assmann ‘de uitvinding van het historische’. Ze verwijst hiermee naar een nieuwe methode om kennis te verzamelen, te interpreteren en te laten circuleren, die verwant is met de historicisering van tijd. Concreet drukte dit zich in het vroeg negentiende-eeuwse Westen uit in onder andere musea en archieven. Het verleden behoorde in deze instellingen uitsluitend tot het werkterrein van professionelen en werd er bewaard, onderzocht, geïnterpreteerd en tentoongesteld, zonder de verplichting om aan politieke eisen te voldoen. De uitvinding van ‘het historische’ ging zo gepaard met een schijnbare objectivering van het verleden, dat steeds verder van het heden verwijderd leek. De Duitse academica beschouwt deze “pastness of the past” zelfs als een voorwaarde voor historisch onderzoek. “It is the temporal distance from the heat of the former present that guarentees scientific objectivity.”207 De oprichting van het

Wetenschappelijk Departement voor Etnografie als onderdeel van het Nationaal Museum van Bolivia in 1925, naar aanleiding van de honderdjarige Boliviaanse onafhankelijkheid, concretiseert ‘de uitvinding van het historische’ in Bolivia. In 1962 zou Víctor Paz Estenssoro, die ook president was tijdens de nationale revolutie, het departement decentraliseren en omvormen tot het Museum voor Volkskunst en Handwerk. Twaalf jaar later kreeg de instelling zijn huidige naam: Nationaal Museum voor Etnografie en Folklore (MUSEF; Museo Nacional de Etnografía y Folklore).208

Het vijfde en laatste kenmerk van het modern tijdregime dat Assmann onderscheidt, is de ‘versnelling van verandering’. Dit fenomeen deelt tijd opnieuw op, maar devalueert deze keer voornamelijk het heden. Alles verandert namelijk sneller dan verwacht of dan eerder ervaren, waardoor een gevoel van onbekendheid het alledaagse leven bekruipt. De radicale versnelling gaat bijgevolg gepaard met een zekere ‘ervaringscrisis’, die volgens de Duitse academica een bijwerking is van het moderne tijdsbewustzijn. Hoewel dit tijdsgewricht een dergelijke crisis niet kan voorkomen, kan ze deze wel compenseren door, zoals in het vorige punt aangehaald, het verleden tentoon te stellen. Mensen koesteren dan een cultuur van behoud en herinnering om de onwennigheid in een vooruitstrevende en moderne wereld te verlichten.209 Ik denk dat het moeilijk is de snelle verandering in de jaren na de

revolutionaire hervormingen te ontkennen; onder meer de nationalisering van bedrijven, de landhervorming en de oprichting van landelijke vakbonden stuurden het land op korte tijd in een andere richting. Of er ook effectief sprake is van een ervaringscrisis laat ik in het midden.

Voor mijn onderzoek is het immers belangrijk op te merken dat deze maatregelen niet voor iedereen de verhoopte transformatie brachten. Het doel van het postrevolutionaire beleid was namelijk

206 Mansilla, “ La revolución nacional de 1952,” 104.

207 Assmann, “Transformations of the modern time regime,” 47-9; Citaat: Assmann, “Transformations of the

modern time regime,” 49.

208 “La historia del MUSEF,” Museo Nacional de Etnografía y Folkore, geraadpleegd 26.07.2020,

http://www.musef.org.bo.

69 tweeledig. De nieuwe politieke orde wilde enerzijds de uitwassen van de repressieve oligarchische staat ontmantelen, en anderzijds een brede betrokkenheid binnen de bevolking creëren.210 Zo trachtte

de ‘revolutionaire reactie’ van de MNR naast de opstandige sfeer op het platteland te bedaren, ook de oligarchische macht (cfr. supra) te hervormen. De economische en politieke modernisering transformeerde het oude model op deze manier wel, maar zonder te raken aan de onderliggende ongelijkheid tussen een creoolse elite en een inheemse of mestizo arbeidersklasse.211 Integendeel, het

hervormingsbeleid gaf de onderdrukking van autochtone bevolkingsgroepen simpelweg een economische dimensie. Deze ongelijkheid ontstond door de dominantie van de creoolse identiteit tijdens de eerste eeuw van de Boliviaanse onafhankelijkheid. Het regime na de revolutie van 1952 daagde deze traditioneel-oligarchische visie uit en lanceerde een alternatieve nationale identiteit gebaseerd op een mestizo-nationalisme.212 Dit idee wilde zo een einde maken aan het eeuwenoude

multiculturalisme en het land cultureel homogeniseren. In die context verwijst de term campesino naar de socio-economische dimensie van deze redenering. Deze benaming (letterlijk vertaald: iemand vanop het platteland) verving zo de bestaande diversiteit binnen de inheemse bevolkingsgroepen. Een dergelijke culturele miskenning is, zoals het vorig deel bespreekt, natuurlijk problematisch. Vanuit die invalshoek spreek ik in plaats van over een ervaringscrisis, over een identiteitscrisis. Ik argumenteer dan ook dat zulke crisismomenten een grote impact hadden op de tijdservaring van de getroffen groepen.

Bovengenoemde redenering maakt, in het licht van de probleemstelling, een abstractie van een complexe werkelijkheid. De aangehaalde voorbeelden zijn specifiek gekozen om de spanning tussen het moderne campesino-idee en de autochtone culturen aan te tonen. Onder het mom van modernisering legde de postrevolutionaire leiders namelijk een homogeniserende economische structuur op aan de inheemse bevolkingsgroepen. Hierdoor verwees de term campesino alle precolumbiaanse identiteiten naar een premodern verleden. Zo heb ik de link tussen het modern historiciteitsregime en de campesino-identiteit aangeduid. In het volgende hoofdstuk behandel ik het verval van dit regime en de opkomst van een postmoderne variant door de tijdservaring van de Moralesregering te bestuderen.