• No results found

Hetgeen nevens het in dit besluit bepaalde noodig is voor de uitvoering van het eerste en het tweede lid van

m^wmÊmmÊm—mmBoum

N.- I. Reglement van orde v/d Volksraad

25. Hetgeen nevens het in dit besluit bepaalde noodig is voor de uitvoering van het eerste en het tweede lid van

art. 68b en van het tweede lid van art. 68c van het Regle-ment op het beleid der regeering van Nederlandsch-Indië wordt bij ordonnantie vastgesteld.

26. Dit besluit kan worden aangehaald onder den titel van „Decentralisatiebesluit" (1).

Onze Minister van Koloniën is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State.

's Gravenhage, den 20 December 1904.

WILHELMINA.

De Minister van Koloniën,

IDENBURG.

fUitgeg. 16 Febr. 1905.) ORDONNANTIE van 8 Maart 1905, Ind. S. 181, houdende

be-palingen betreffende de voor gewesten en gedeelten van gewesten in te stellen raden en betreffende het beheer en de verantwoording der eigen geldmiddelen van ge-westen en gedeelten van gege-westen,

zooals die ordonnantie is gewijzigd bij ordonnanties van 1 Mei 1906, Ind. S. 238, 15 December 1906, Ind. S.

535, 26 Februari 1907, Ind. S. 144, 29 December 1907, Ind. S. 532, 19 Januari 1908, Ind. S. 52, 18 Maart 1908, Ind. S. 262, 6 April 1908, Ind. S. 314, 24 December 1908, Ind. S. 701, 30 Mei 1909, Ind. S. 299, 21 Juni 1909, Ind. S. 335, 28 Januari 1910, Ind. S. 82, 12 Mei 1910, Ind. S. 309, 19 October 1910, Ind. S. 549, 16 November 1910, Ind. S. 586, 16 December 1910, Ind. S. 655, 18 Maart 1911, Ind. S. 237, 10 November 1915, Ind. S. 641,20 Juli 1916, Ind. S. 507, 12 Juni 1917, Ind. S. 242, 8 September 1917, Ind. S. 547, 25 September 1917, Ind. S. 585, 22 Augustus 1919, Ind. S. 550 en Koninklijk besluit van 4 Mei 1917, Ind. S. 497.

In naam der Koningin!

De Gouverneur-Generaal enz.

Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord:

doet te weten:

Dat Hij, in aansluiting aan het Koninklijk besluit van 20 December 1904 n°. 39 (Indisch Staatsblad 1905 n°. 137) bepalingen wenschende vast te stellen betreffende de voor (1) Met dit artikel is het Decentralisatiebesluit aangevuld bij Kon.

besluit van 11 Juli 1908, Ind. S. 459. Vgl. art. 1 op de volgende bladzijde.

msmmmmmmmmmm*^—»-- 92 — N.-L Locale raden-ordonnantie.

gewesten en gedeelten van gewesten in te stellen raden en betreffende het beheer en de verantwoording der eigen geld-middelen van gewesten en gedeelten van gewesten;

Lettende op de artikelen 20, 29, 31, 33, Q8b en 68c van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië;

Heeft goedgevonden en verstaan:

H O O F D S T U K I.

Algemeene bepalingen.

Art. 1. 1. Het Koninklijk besluit van 20 December 1904 n°. 39 (Indisch Staatsblad 1905 n°. 137) kan worden aange-haald onder den naam: „Decentralisatie-besluit".

2. Deze ordonnantie kan worden aangehaald als „Locale raden-ordonnantie".

2. 1. „Locale raden" zijn zoowel gewestelijke als plaatse-lijke raden.

2. Onder „locale verordeningen" worden in het algemeen verstaan verordeningen, vastgesteld door gewestelijke en door plaatselijke raden; onder „locale belastingen", belastingen die krachtens zoodanige verordeningen worden geheven; onder

„locale geldmiddelen", „locale begrootingen" en „locaal beheer", de eigen geldmiddelen, de begrootingen en het beheer van gewesten en gedeelten van gewesten.

3. Zoowel het gebied, waarvoor een locale raad is inge-steld, als de rechtspersoon, die door toekenning van eigen geldmiddelen aan dat gebied is in het leven geroepen, wordt het „ressort" van den raad genoemd.

Tot het gebied, waarvoor een locale raad is ingesteld, worden geacht te behooren de daarbuiten gelegen, door dien raad beheerde zaken (1).

4. Een plaatselijke raad, wiens ressort niet meer dan het gebied eener stad omvat, wordt „gemeenteraad" genoemd.

5. Waar in deze ordonnantie de woorden raad, belasting en begrooting gebezigd worden zonder nadere omschrijving, is daaronder te verstaan locale raad, locale belasting en locale begrooting.

H O O F D S T U K II.

Van de raadsleden.

6. 1. Tot lid van een raad kunnen alleen benoemd of verkozen worden mannelijke Nederlandsche onderdanen, die hun werkelijk verblijf in 's raads ressort hebben, den leeftijd van 21 jaren hebben bereikt, niet bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak de beschikking of het beheer over hunne goederen hebben verloren of van eenig recht of eenige

(1) Met dit tweede lid is het artikel aangevuld bij de ordonnantie van 26 Februari 1907, Ind. S. 144.

— 93 —

Locale raden-ordonnantie. N.-I.

bevoegdheid zijn ontzet, noch in staat van faillissement ver-keeren, en eindelijk, ter beoordeeling van ' s r a a d s voorzitter, voldoende kennis bezitten van de Nederlandsche taal.

2. ' s R a a d s voorzitter is gehouden voldoende kennis der Nederlandsche taal aanwezig te achten bij hen, die

a. in het bezit zijn v a n :

1. het getuigschrift van het examen, bedoeld bij artikel 3 van het Koninklijk besluit van 27 A u g u s t u s 1913 n°. 64 (Indisch Staatsblad n°. 658), zooals dit gewijzigd is bij het Koninklijk besluit van 30 November 1914 n°. 34 (Indisch Staatsblad 1915 n° 149), welk examen het zoogenaamde kleinambtenaarsexamen (artikel 6 van het Koninklijk besluit in Indisch Staatsblad 1864 n°. 194) heeft vervangen, of het getuigschrift van laatstgemeld examen, dan wel

2. eene verklaring waaruit blijkt dat met goed gevolg is doorloopen eene openbare of bijzondere gesubsidieerde Europeesche lagere dan wel Hollandsch-Inlandsche of Hollandsch-Chineesche school;

b. van het zoogenaamde kleinambtenaars-examen zijn vrijgesteld.

3. De eisch van het bezit van voldoende kennis van de Nederlandsche taal geldt niet voor de leden van andere raden dan gemeenteraden (1).

(1) Dit artikel is aldus nader vastgesteld bij ordonnantie van 25 September 1917, Ind. S. 585. De oorspronkelijke redactie van lid 1 luidde:

„;. Lid van een raad kunnen alleen zijn mannen, wier werkelijk verblijf gevestigd is in 's raads ressort en die niet bij rechterlijke uitspraak de beschikkiug of het beheer hunner goederen hebben ver-loren of krachtens artikel 380 van het Burgerlijk Wetboek uit de voogdij zijn ontzet, noch door den strafrechter van eenig recht of eenige bevoegheid zijn ontzet."

Bij ordonnantie van 18 Maart 1908, Ind. S. 262 werd deze redactie gewijzigd in:

„1. Lid van een raad kunnen alleen zijn mannen, wier werkelijk verblijf gevestigd is in 'sraads ressort en die niet bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak de beschikking of het beheer over hunne goederen hebben verloren of van eenig recht of eenige be-voegdheid zijn ontzet."

Bij ordonnantie van 28 Januari 1910, Ind. S. 82 werd deze redactie gewijzigd in :

„1. Tot lid van een raad kunnen alleen benoemd of verkozen worden mannen, wier werkelijk verblijf gevestigd is in 's raads res-sort en die niet bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak de beschikking of het beheer over hunne goederen hebben verloren of van eenig recht of eenige bevoegdheid zijn ontzet, noch in staat van faillissement verkeeren."

De oorspronkelijke redactie van lid 2 luidde:

„2. Om voor het lidmaatschap van een raad in aanmerking te

^^mmmmmm^—*—r^

— 94 — N.-I. Locale raden-ordonnantie.

7. / . Het lidmaatschap voor een raad is onvereenigbaar met de betrekking van Vice-President of lid van den Raad van Nederlandsch-Indië, Algemeen Secretaris, Hoofd van een Departement van algemeen bestuur, Voorzitter of Lid van de Algemeene Rekenkamer, Hoofd van gewestelijk bestuur en van Hoofd van plaatselijk bestuur, indien daaraan het voorzitter-schap van den betrokken raad verbonden is, alsmede met een betrekking waaruit rekenplichtieheid aan den raad dan wel ondergeschiktheid aan den raad of raadsvoorzitter voortvloeit.

2. De in de voorgaande alinea genoemde betrekkingen worden geacht niet vervuld te worden indien zij tijdelijk worden waargenomen, tenzij de waarneming voor langer dan zes maanden wordt opgedragen of reeds zes maanden ge-duurd heeft (1).

kunnen komen moeten bovendien Europeanen en met hen gelijkge-stelden benevens vreemde Oosterlingen meerderjarig zijn en

a- Europeanen en met hen gelijkgestelden, niet zijnde Nederlanders en niet behoorende tot de in Nederlandsch-Indië uit aldaar gevestigde ouders geborenen,

b. vreemde Oosterlingen, niet behoorende tot de in Nederlandsch-Indië uit aldaar gevestigde ouders geborenen,

ten minste vijf jaren binnen Nederlandsch-Indië gevestigd zijn."

Bij ordonnantie van 10 November 1915, Ind. S. 641 werd deze redactie gewijzigd in :

„2. Om voor het lidmaatschap van een raad in aanmerking te kunnen komen moeten bovendien Europeanen en met hen gelijkge-stelden benevens Vreemde Oosterlingen meerderjarig zijn en, geen Nederlandsch onderdaan zijnde, ten minste vijf jaren binnen Neder-landsch-Indië gevestigd zijn".

De oorspronkelijke redactie van lid 3 luidde:

„3. Deze laatste beperking geldt niet voor burgerlijke landsdienaren, officieren in vasten dienst en bezoldigde of onbezoldigde hoofden van vreemde Oosterlingen".

(1) Dit artikel is aldus nader vastgesteld bij ordonnantie van 28 Januari 1910, kid. S. 82.

De oorspronkelijke redactie luidde:

„1. Een hoofd van gewestelijk bestuur kan geen lid zijn van een gewestelijken of plaatselijken raad, een hoofd van plaatselijk bestuur kan geen lid zijn van een plaatselijken raad.

2. Het lidmaatschap der raden is voorts onvereenigbaar met de ambten van vice-president of lid van den Raad van Nederlandsch-Indië, algemeen secretaris, hoofd van een Departement van Algemeen Bestuur en voorzitter of lid van de Algemeene Rekenkamer.

3. De bepalingen der voorgaande twee alinea's zijn niet toepasse-lijk op personen, die de daarin genoemde ambten tijdetoepasse-lijk waarnemen en wier vaste betrekking met het lidmaatschap vereenigbaar is, ten-zij de -waarneming voor langer dan zes maanden wordt opgedragen of reeds zes maanden geduurd heeft.

4. Lid van een raad kan niet zijn wie ten laste der begrooting van 's raads ressort bezoldiging, toelage of andere doorloopende

in-— 95 in-—

Locale raden-ordonnantie. N.-l.

8. 1. Landsdienaren, die tot raadslid worden benoemd, hebben geen vrijheid de benoeming niet aan te nemen.

2. Andere personen geven, binnen vier weken na de ont-vangst van het bericht hunner benoeming tot lid van een raad, aan 's raads voorzitter kennis of zij de benoeming aannemen.

3. Wie den in het vorig lid genoemden tijd zonder kennis-geving laat voorbijgaan, wordt geacht de benoeming niet aan te nemen.

9. De leden van een raad mogen:

in rechtsgedingen, waarin 's raads ressort betrokken is, niet als advocaat of procureur werkzaam zijn;

bij het opnemen en goedkeuren der rekening eener aan den raad ondergeschikte inrichting, tot welker bestuur zij behooren, niet tegenwoordig zijn ;

geen werken, leveringen of transporten ten behoeve van 's raads ressort aannemen, noch zich daarvoor borg stellen of daarin, hetzij rechtstreeks, hetzij zijdelings, deel hebben;

noch middellijk, noch onmiddellijk deelnemen aan onder-handsche pacht van goederen of rechten van 's raads ressort of aan het koopen van betwiste vorderingen ten laste van dat ressort.

Van deze verbodsbepalingen kunnen de raden in bepaalde gevallen dispensatie verleenen, indien het belang van hun ressort dit vordert (1).

10. /. Behoudens het bepaalde bij de volgende alinea's, hebben de benoemde en de gekozen raadsleden zitting ge-durende zes jaren.

2. De eerste periodieke aftreding van leden heeft voor eiken raad plaats op den eersten Dinsdag van November in het derde jaar na dat, waarin een raad zijn eerste vergadering houdt. Alsdan treden alle benoemde leden af.

3. Verder treedt op den in het voorgaande lid genoemden datum om de drie jaren de helft zoowel van de benoemde als van de gekozen leden af, met dien verstande dat, wanneer het getal dier leden niet door twee deelbaar is, bij de eerste aftreding één lid meer aftreedt dan bij de volgende.

komsten geniet of belast is met het ontvangen, bewaren, betalen, of afleveren van gelden, geldswaarden of goederen voor 's raads ressort."

Bij ordonnantie van 18 Maart 1908, Ind. S. 262 werd de redactie van het eerste lid gewijzigd in :

„1. Een hoofd van gewestelijk bestuur kan geen lid zijn van een gewestelijken of plaatselijken raad, een hoofd van plaatselijk bestuur kan geen lid zijn van een plaatselijken raad waarvan hij voorzitter is".

(1) Met dit tweede lid is het artikel aangevuld bij ordonnantie van 29 December 1907, Ind. S. 532.

— 96 — N.-I. Locale raden-ordonnantie.

4. Het lot bepaalt den tijd, waarop elk lid van den raad, naar een bij besluit van den raad vast te stellen rooster, aftreedt.

5. Hij, die ter vervulling eener plaats, die buiten den bij den rooster bepaalden tijd is opengevallen, tot lid van den raad benoemd of verkozen is, treedt af op het tijdstip, waarop degeen, in wiens plaats hij benoemd of verkozen is, moest aftreden.

6. Indien vermeerdering van het aantal te benoemen of te kiezen raadsleden plaats vindt, wordt de rooster aangevuld en worden de open plaatsen bij de eerstvolgende periodieke benoeming of verkiezing vervuld.

7. De raad bepaalt bij het lot tot welke aftreding de nieuw benoemden of verkozenen zullen behooren.

8. Indien vermindering plaats heeft, wordt door den raad, zoo noodig, bij het lot bepaald, in welke mate op elk deel van den rooster de vermindering zal moeten worden toegepast, doch treedt deze eerst in, wanneer in dat deel eene plaats openvalt.

2. Aftredende leden zijn dadelijk weder benoembaar of verkiesbaar (1).

10a. 1. De tot lid van een raad verkozene legt, nevens zijn geloofsbrief, aan den raad over:

eene verklaring van 's raads voorzitter, getuigende dat op den dag, waarop de uitslag zijner verkiezing werd vastgesteld, zijn werkelijk verblijf gevestigd was in 's raads ressort,

een uittreksel uit de geboorteregisters of eene acte van bekendheid waaruit tijd en plaats zijner geboorte blijken, dan wel eene verklaring van 's raads voorzitter, getuigende dat hem aannemelijk is gemaakt dat de verkozene op den dag, waarop hij verkozen werd verklaard, den leeftijd van 21 jaren had bereikt,

(1) Dit artikel is aldus nader vastgesteld bij ordonnantie van 19 Januari 1908, Ind. S. 52.

De oorspronkelijke redactie luidde:

„1. Behoudens het bepaalde bij de volgende twee alinea's, hebben de benoemde en gekozen raadsleden zitting gedurende zes jaren.

2. De eerste periodieke aftreding van leden heeft voor eiken raad plaats op den eersten Dinsdag van Mei in het derde jaar na dat, waarin een raad zijn eerste vergadering houdt. Alsdan treden alle benoemde leden af.

3. De verdere periodieke aftredingen geschieden om de drie jaren.

Al wat op deze aftredingen betrekking heeft wordt geregeld bij ge-legenheid van de regeling der in art. 4 van het Decentralisatie-besluit bedoelde verkiezingen.

4. Aftredende leden zijn dadelijk weder benoembaar of herkiesbaar.

— 97 —

Locale raden=ordonnantie. N.-I.

eene verklaring van 's raads voorzitter dat de verkozene voldoende kennis van de Nederlandsche taal bezit (1).

2. De geloofsbrief moet door den verkozene binnen twee maanden na zijne dagteekening, tegelijk met bovenbedoelde stukken, bij den raad worden ingezonden; tenzij de raad dien termijn op verzoek van den verkozene of op voorstel van zijnen voorzitter heeft verlengd (2).

3 Zijn die stukken niet binnen dien termijn ingezonden, dan wordt de plaats, die de verkozene zou vervullen, geacht op den eersten dag na afloop van dien termijn opnieuw te zijn opengevallen (2).

(1) Lid 1 werd aldus nader vastgesteld bij ordonnantie van 25 September 1917, Ind. S. 585. Het kwam in de plaats van lid 1 en 2 van het oorspronkelijk art. 10a (zie volgende noot), aldus luidende

.-„7. De tot lid van een raad verkozene legt, nevens zijn geloofsbrief, aan den raad over:

een uittreksel uit de geboorteregisters dan wel eene akte van be-kendheid, waaruit tijd en plaats zijner geboorte blijken:

eene verklaring van 's raads voorzitter, getuigende dat op den dag, waarop de uitslag zijner verkiezing werd vastgesteld, zijn werkelijk verblijf gevestigd was in 's raads ressort.

2- Voor het geval hij geen Nederlandsch onderdaan is, legt hij, behalve wanneer hij tevens burgerlijk landsdienaar of officier in vasten dienst is, alsmede over eene verklaring van het Hoofd van gewestelijk bestuur van het gewest of de gewesten zijner vestiging of vroegere vestiging, inhoudende den duur dier vestiging. Uit die verklaring of verklaringen moet dan blijken dat hij op den dag, waarop de uitslag zijner verkiezing werd vastgesteld, ten minste vijf jaren binnen Nederlandsch-Indië gevestigd was."

De eerste zin van dit tweede lid was aldus nader vastgesteld bij ordon-nantie van 10 November 1915, Ind. S. 641. Hij luidde tevoren:

„2. Voor het geval hij geen Nederlander is en niet behoort tot de in Nederlandsch-Indië uit aldaar gevestigde ouders geborenen, legt hij, behalve wanneer hij tevens burgerlijk landsdienaar of officier in vasten dienst is, alsmede over een verklaring van het

Hoofd van gewestelijk bestuur van het gewest of de gewesten zijner vestiging of vroegere vestiging, inhoudende den duur dier vestiging."

(2) Bij ordonnantie van 25 September 1917, Ind. S. 585 zijn lid 3 en 4 van het oorspronkelijk art. 10a, hetwelk ingevoegd is bij ordonnantie van 19 Januari 1908, Ind. S. 52, geworden onderschei-denlijk lid 2 en 3.

„Ten tweede" van de ordonnantie van 25 September 1917, Ind.

S. 585 luidt:

„Personen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het Koninklijk besluit van 6 November 1916, n°. 39 (Indisch Staatsblad 1917 n°. 43) voor het lidmaatschap van een localen raad in aan-merking konden komen en niet den staat van Nederlandsch onder-daan bezitten, blijven tot lid van zulk een raad benoembaar of verkiesbaar, indien zij sinds genoemd tijdstip voortdurend ingezetenen van Nederlandsch-Indië zijn gebleven en overigens aan de voor het lidmaatschap gestelde eischen voldoen."

7 .

— 98 — N.-I. L o c a l e r a d e n = o r d o n n a r i t i e .

11. 1. Wanneer raadsleden hun ontslag nemen, richten zij hun daartoe strekkend schrijven aan den voorzitter van den raad.

2. Hij, die zijn ontslag heeft genomen, blijft raadslid totdat zijn opvolger is benoemd en, zoo deze geen landsdienaar is, die benoeming heeft aangenomen, dan wel totdat zijn opvolger ingevolge artikel 29e zijn functie als lid van den raad zal kunnen aanvaarden (1).

12. 1. Een verkozen raadslid wiens werkelijk verblijf niet langer gevestigd is in ' s raads ressort of die eene betrekking aanneemt, welke bij algemeene verordening met het lidmaat-schap onvereenigbaar is verklaard geeft aan 's raads voorzitter binnen veertien dagen kennis dat, en waarom hij opgehouden heeft lid te zijn.

2. Is deze kennisgeving niet binnen dien termijn ontvangen, en meent de voorzitter evenwel eene nieuwe keuze als bedoeld bij artikel 23 der Kiesordonnantie (Staatsblad 1908 n". 53) te moeten bevelen, dan gaat hij hiertoe niet over, dan na de beslissing van den raad te hebben ingeroepen over de vraag of een feit dan wel eene omstandigheid aanwezig is, waaruit het ophouden van het lidmaatschap van rechtswege voortvloeit.

3. Op 's raads beslissing zijn de artikelen 29c en d van toepassing.

4. De nieuwe keuze geschiedt in dit geval binnen vier maanden na de dagteekening van de einduitspraak (2).

13. Ontwerpen van verordeningen, die raadsleden aan den raad wenschen voor te dragen, moeten, met eene toelichting, schriftelijk worden ingediend bij den voorzitter, die d a a r m e d e handelt overeenkomstig art. 17.

2. Door leden voorgestelde amendementen op ontwerp-(1) Dit tweede lid is aldus nader vastgesteld bij ordonnantie van 28 Januari 1910, S. 82. De oorspronkelijke redactie luidde:

„2. Zij, die hun ontslag hebben genomen, blijven raadslid totdat hun opvolgers zitting nemen."

(2) Dit artikel is aldus nader vastgesteld bij ordonnantie van 28 Januari 1910, S. 82.

De oorspronkelijke redactie luidde:

„1. Wie ophoudt lid van een raad te zijn doordat zijn werkelijk verblijf niet langer gevestigd is in 's raads ressort, of doordat hij eene betrekking aanneemt, welke bij algemeene verordening met het lidmaatschap onvereenigbaar is verklaard, geeft hiervan kennis aan 's raads voorzitter, onder vermelding der reden.

2. Is de kennisgeving niet ontvangen, dan waarschuwt 's raads voorzitter den belanghebbende.

3. Wordt binnen acht dagen na de verzending dezer waarschuwing de kennisgeving niet ontvangen, dan roept de voorzitter de beslissing van den raad in over de vraag, of de belanghebbende al dan niet ophoudt lid te zijn."

— 99 —

Locale raden-ordonnantie. N.-I.

verordeningen moeten, alvorens zij in behandeling genomen worden, den voorzitter schriftelijk zijn ter hand gesteld.

3. Andere voorstellen kunnen door de leden zoowel monde-ling ter vergadering gedaan als schriftelijk aan den voorzitter ingediend worden.

H O O F D S T U K III.

Van de voorzitters der raden.

§ 1. Algemeene bepalingen (1).

14. 1. De voorzitter belegt en leidt de raadsvergaderingen en heeft daarin een raadgevende stem. Hij neemt daarbij de bepalingen van art. 38 in acht.

2. Hij zorgt voor de handhaving der orde in de vergade-ringen en is bevoegd, wanneer die orde op eenigerlei wijze door de toehoorders wordt verstoord, hen, die dit doen, of alle toehoorders te doen vertrekken.

15. 1. Hij ontvangt en opent alle aan den raad gerichte stukken en zorgt voor hun verdere behandeling.

2. Hij deelt alle door hem ontvangen, voor den raad be-stemde stukken, in de eerstvolgende vergadering mede.

3. Hij teekent alle stukken, die van den raad uitgaan.

16. 1. De voorzitter ontwerpt het in art. 41 bedoeld reglement van orde en de door den raad vast te stellen be-grootingen.

2. Hij draagt aan den raad ontwerpen van verordeningen voor en doet den raad zoodanige andere voorstellen als hij noodig acht.

17. 1. Hij zorgt dat de ontwerpen van verordeningenen van begrootingen, met eene toelichting en eene vertaling in het Maleisch van het ontwerp en de toelichting, in zijn kan-toor voor ieder ter lezing worden gelegd; dat ieder lid van den raad een exemplaar dier stukken ontvangt, dat zij tegen

17. 1. Hij zorgt dat de ontwerpen van verordeningenen van begrootingen, met eene toelichting en eene vertaling in het Maleisch van het ontwerp en de toelichting, in zijn kan-toor voor ieder ter lezing worden gelegd; dat ieder lid van den raad een exemplaar dier stukken ontvangt, dat zij tegen