• No results found

Het governancekarakter van het Lierdal

4.5 Betekenis innovatieve governance voor vermaatschappelijking van natuurbeleid

4.5.1. Governancestijlen in vermaatschappelijking: manifestaties en prestaties

In deze paragraaf vatten we de manifestaties van de governancestijlen in de casestudy’s en hun pres- taties samen. In Tabel 4.1. staan de combinaties van governance in de arrangementen samengevat. Tabel 4.1: Combinaties van governance in de verschillende arrangementen

Arrangement Combinaties van governance

Streekfonds

Utrechtse Heuvelrug •• Gesloten co-governance (organisatie) Markt-governance met een element van zelf-governance (centrale activiteiten)

Streekfonds Flevoland

• Gesloten co-governance (organisatie)

• Markt-governance met een element van zelf-governance (centrale activiteiten)

Knooperf • Gesloten co-governance met een element van overheidsregulering (voorbereiding)

• Zelf-governance met een element van overheidsregulering (uitvoering) Voorst • Gesloten co-governance (organisatie)

• Open co-governance met een element van zelf-governance (centrale activiteiten)

Akkermansbeek • Zelf-governance met elementen van open co-governance (voorbereiding) • Overheidsregulering met elementen van open co-governance (uitvoering) Lierdal • Open co-governance met een element van zelf-governance (voorbereiding)

• Overheidsregulering met een element van gesloten co-governance (uitvoering)

Bij beide streekfondsen die onderzocht zijn is sprake van governance-arrangementen die tweelagig zijn. De 'buitenste’ laag omvat de belangrijkste wervingsactiviteit die de omvang van het arrangement moet doen toenemen. Het gaat om bedrijven, overheden en maatschappelijke organisaties ertoe te bewegen een streekrekening te openen. Deze laag wordt gekenmerkt door markt-governance. Dit blijkt onder andere uit de invloedrijke rol van de Rabobank, die de belangrijkste hulpbronnen levert, uit de manier van steunverwerving die via marketing loopt en uit de stimulerende rol van de overheid.

60 WOt-werkdocument 306 Een belangrijke nuance is dat er ook een element van zelf-governance zichtbaar is. De Rabobank verwerft tevens steun voor de arrangementen door potentiele klanten te wijzen op een gedeelde streekidentiteit en door in te spelen op het gemeenschapsbelang van deze actoren. De ‘binnenste’ laag omvat de organisatie van het arrangement. Deze wordt gekenmerkt door gesloten co- governance. Deze organisatie is in handen van een kleine gesloten coalitie die op een strategische manier samenwerking en haar invloed baseert op gemeenschappelijke afspraken. Deze coalitie bevat geen overheidsactoren: het gaat om bedrijven en maatschappelijke organisaties.

Beide streekfondsen worden door de betrokken actoren als succesvol beschouwd, hoewel de omvang van het fonds van de Utrechtse Heuvelrug ongeveer drie keer groter is dan dat in Flevoland. De partijen zijn met name tevreden over de output die gerealiseerd is: er zijn stichtingen in het leven geroepen die het geld dat vrijkomt weg kunnen zetten. Ook is er op de streekrekeningen een behoorlijk kapitaal verzameld. Qua outcome is men vooral tevreden over de bewustwording bij bedrijven in de betrokken streken. Het animo om iets terug te doen voor de streek neemt toe. Qua

impact blijven de arrangementen echter nog achter; de middelen die vrij komen zijn vooralsnog relatief gering. Bovendien vertaalt de geclaimde gedragsverandering bij bedrijven zich vooralsnog niet in grote schenkingen aan het streekfonds.

Belangrijk voor het succes van streekfondsen is de bereidheid van streekeigen actoren om een rekening te openen en daarbovenop zelf extra geld te doneren. Het lijkt van belang te zijn om deze actoren te betrekken via marketing, maar ook door een beroep te doen op hun gedeelde streekidentiteit. Daarnaast is het van belang dat er een kleine coalitie is die zich inzet voor het van de grond krijgen van het streekfonds. Er is in beide onderzochte gevallen voor gekozen de overheid hier buiten te houden, om zo niet het idee te geven dat bedrijven een overheidsinitiatief steunen. Dit lijkt een belangrijke voorwaarde voor succes te zijn. Het belangrijkste risico is dat het fonds niet genoeg slagkracht ontwikkeld om een impact te hebben op het versterken van de streek. Dit komt met name doordat de financiële bijdrage van bedrijven vooralsnog achterwege blijft; ze beperken zich tot het openen van een rekening. Ook is het belangrijk zorgvuldig te kiezen met welke projecten een streekfonds in zee gaat. Als men een project steunt dat een slechte naam krijgt kan dat de steun aan het streekfonds doen afbrokkelen.

De twee governance-arrangementen waarin landschapszorg door buitenlui centraal staat vertonen een vergelijkbare tweelagigheid. De uiteindelijk centrale activiteit in de arrangementen, namelijk de zorg voor natuur en landschap door buitenlui, wordt gekenmerkt door open co-governance (in de gemeente Voorst) of zelf-governance (bij het knooperf in Tubbergen). In het eerste geval blijft een faciliterende rol weggelegd voor de gemeente maar ook voor een maatschappelijke organisatie (Landschapsbeheer Gelderland). Actoren betrekken elkaar via een vliegwieleffect en zetten in flexibele coalities hun hulpbronnen in. In het tweede geval moet de zelf-governance nog van de grond komen, wanneer nieuwe buitenlui via het aangaan van een lidmaatschap hun intrek nemen in het knooperf. Op de achtergrond zal overheidsregulering zichtbaar zijn, met de gemeente als randvoorwaardensteller. Beide arrangementen bevatten daarnaast een organisatorische kern die gekenmerkt wordt door gesloten co-governance. In het ene arrangement (landschapszorg in Voorst) gaat het om een kleine gesloten coalitie van een gemeente en een maatschappelijke organisatie die de open co-governance-activiteiten verankert en faciliteert. Gesloten en open co-governance vinden tegelijkertijd plaats. In het andere arrangement (het knooperf) is er een coalitie van overheden (gemeente, innovatienetwerk en provincie) en een architectenbureau die de latere zelf-governance- activiteiten van nieuwe buitenlui voorbereid. In dit geval is er dus sprake van een chronologie: zelf- governance moet gesloten co-governance gaan opvolgen. Dit kan eventueel lopen via markt- governance; ondernemers kunnen knooperven gaan ontwikkelen en vervolgens doorverkopen aan burgers. In deze organisatorische kern zijn overigens ook elementen van overheidsregulering te vinden, met name de vanwege de regisserende rol van de overheid.

Het betrekken van buitenlui bij het onderhouden van natuur en landschap in het buitengebied kan behoorlijk succesvol zijn. Dit blijkt uit het voorbeeld van landschapszorg in Voorst. Binnen deze gemeente spelen buitenlui een grote rol in het uitvoeren van projecten die een impact op de versterking van het landschap hebben. Ook qua outcome is er sprake van een succesverhaal: het is gelukt om een groot gedeelte van de aanwezige buitenlui enthousiast te maken voor een actievere rol. Daarnaast heeft dit geleid tot veel output: er bestaat een hechte band tussen gemeente, Landschapszorg Gelderland en de betrokken buitenlui en overige burgers. Hierbij spelen de eerste twee actoren een continue ondersteunende rol. Het introduceren van nieuwe buitenlui is moeilijker, zo blijkt uit het voorbeeld van het knooperf in Tubbergen. Hoewel het nog te vroeg is om van succes of falen te spreken, hebben de betrokken initiatiefnemers behoorlijk hun nek uit moeten steken om het knooperf van de grond te krijgen. Dit heeft in ieder geval tot een bepaalde output geleid, i.e. een samenwerking tussen de initiatiefnemers, acht te koop staande bouwkavels, met een optie op twee daarvan, en een website. Succes of falen, en het daarmee realiseren van impact en outcome, hangt af van de vraag of het lukt de acht verschillende percelen aan de man te brengen.

Uit beide voorbeelden blijkt dat een kleine coalitie van enthousiaste en vastberaden actoren die het hart van het arrangement vormt van groot belang is. Bij Landschapszorg in Voorst bestaat deze coalitie uit een gemeente en een maatschappelijke organisatie (een meer klassieke vorm van gesloten co-governance), bij het Knooperf in Tubbergen gaat het om een gemeente, een provincie en een gouvernementele denktank enerzijds en een architectenbureau anderzijds (een ongewonere vorm). Deze actoren kunnen het echter niet alleen; met name in de uitvoering van hun ideeën zijn ze afhankelijk van enthousiaste buitenlui (hoewel in Voorst ook burgers en burgerorganisaties betrokken zijn). Het belangrijkste risico is dat de betrokkenheid van deze laatste actoren wegvalt (in Voorst) of niet van de grond komt (in Tubbergen). Dit risico wordt groter als de actoren die betrokken zijn bij de kleine coalities hun faciliterende rol niet langer kunnen spelen.

De beide burgerinitiatieven die bestudeerd zijn vertonen een min of meer vergelijkbaar karakter; er zijn ook hier in elk arrangement twee lagen zichtbaar. In beide arrangementen is er bij het ontwerpen en invullen van het centrale beleidsinitiatief sprake van zelf-governance of open co-governance, vormgegeven door middel van een participatief proces van open collaboratie en flexibele coalitie- vorming. Dit heeft geleid tot een plan voor het aanleggen van een park (langs de Akkermansbeek) en tot een gebieds- en structuurvisie (voor het Lierdal). Daarnaast bevatten beide arrangementen een kern die de uitvoering van het beleid realiseert en / of over strategische beslissingen discussieert. In het ene arrangement worden deze kernactiviteiten gekenmerkt door overheidsregulering, waarbij een gemeente de regie neemt (Akkermansbeek). In het andere arrangement is er sprake van gesloten co- governance (Lierdal), waarbij twee gemeenten en een bewonersvereniging (Bos en Kuil) met elkaar samenwerken. Wat ten slotte opvalt is dat beide arrangementen bij het van de grond komen gekarakteriseerd werden door zelf-governance. Het arrangement Akkermansbeek ontstaat doordat burgers bij de gemeente een initiatief indienen, het arrangement Lierdal manifesteert zich wanneer een protestgroep van bewoners een meer constructieve en proactieve rol gaat spelen en zich tot de gemeente wendt om samen een plan te maken.

Burgerinitiatieven zijn in staat om de doelstellingen die van te voren gesteld worden te realiseren. Deze impact wordt zowel bij de Akkermansbeek als in het Lierdal gerealiseerd. Daarbij dient wel aangetekend te worden dat in het Lierdal vooral de meer ‘defensieve’ doelen gehaald zijn, dat wil zeggen het open houden van het gebied. De verdere versterking ervan is vooralsnog niet van de grond gekomen. Ook valt op dat burgerinitiatieven de potentie hebben om het gedrag van mensen te veranderen, zowel dat van burgers als van betrokken overheden. Met name de aanzienlijke steun voor de vereniging Bos en Kuil, die streeft naar het openhouden van het Lierdal, valt op. Deze steun is dermate omvangrijk dat de betrokken gemeenten, en zelfs de projectontwikkelaars die willen bouwen in het Lierdal, hun gedrag aanpassen aan de wensen van de vereniging. Qua output is het succes wat bescheidener. De belangrijkste winst is dat de betrokken gemeenten ervaring hebben

62 WOt-werkdocument 306 opgedaan met interactieve samenwerking met een deel van hun burgers. Het is echter niet zo dat dergelijke samenwerking gemeengoed geworden is.

Een eerste en voor de hand liggende vereiste voor een succesvol burgerinitiatief is probleemeigenaarschap bij een groep burgers. Burgers moeten zich dermate bekommeren om een gepercipieerd probleem dat ze zich ook daadwerkelijk willen inzetten om dit probleem op te lossen. Wanneer burgers zich daarbij formeel verenigen lijken ze extra gewicht in de schaal te kunnen leggen, wat blijkt uit de invloedrijke rol van de Vereniging Bos en Kuil bij het open houden van het Lierdal. Daarnaast is het minstens zo belangrijk dat het initiatief steun krijgt van de relevante overheden. Een constructieve en open houding van met name gemeenten is noodzakelijk. Burgers lijken namelijk vaak niet voldoende hulpbronnen te hebben om de doelen die ze met hun initiatief beogen ook daadwerkelijk te realiseren. Wat dit betreft is er een overeenkomst tussen burgers en buitenlui. Als het burgerinitiatief voor natuur en landschap samenvalt met de drang van een gemeente om zich te profileren op dit punt is de kans op succes groot, wat blijkt uit de ontwikkelingen rondom de Akkermansbeek. Een derde belangrijke voorwaarde voor succes lijkt de tijdsgeest te zijn, in combinatie met het politiek gesternte in een gemeente. Op momenten dat het economisch slecht gaat is er weinig geld voor natuur en landschap beschikbaar. Daartegenover staat dat de druk om te bouwen in de open ruimte ook minder is. Ook lijken linksere colleges eerder geneigd om burgerinitiatieven op het gebied van natuur en landschap te steunen. Wanneer een initiatief echter al zeer sterk op de politieke agenda staat en gesteund wordt door een grote groep burgers, zal geen enkel college geneigd zijn om het de rug toe te keren (wat blijkt uit het arrangement Lierdal).