• No results found

Glastuinbouwbeleid centrale overheid

In document Samen sterk? (pagina 54-57)

HOOFDSTUK 4 DE GLASTUINBOUWSECTOR IN BEELD

4.4 Glastuinbouwbeleid centrale overheid

Het glastuinbouwbeleid van de Rijksoverheid kan in grote lijnen worden opgesplitst in twee beleidsterreinen, met enerzijds het ruimtelijk beleid en anderzijds het milieubeleid. In deze paragraaf zullen beide kanten van het glastuinbouwbeleid van de centrale overheid worden bekeken.

4.4.1 Ruimtelijk beleid

In de periode 2000-2005 is de rolverdeling tussen Rijk en provincie binnen het ruimtelijk beleid veranderd. De toelatingsplanologie met een hoog gehalte van centrale sturing vanuit de Rijksoverheid heeft plaats gemaakt voor een ontwikkelingsplanologie, waarbij meer maatwerk wordt geleverd op regionaal schaalniveau en veelal in een samenwerking tussen overheden en marktpartijen (RLG, 2005).

Het gehele ruimtelijk beleid voor de glastuinbouw van het Rijk richt zich op in totaal vijf doelstellingen (Van Kessel e.a., 2005), dit zijn:

1. Bundeling van glastuinbouw en sanering van solitair glas, aangezien gebundelde glastuinbouwvestiging in toekomstvisies de duurzaamheid van de sector aanzienlijk vergroot.

2. Het bieden van ontwikkelingsruimte voor duurzame, toekomstgerichte glastuinbouw.

3. Faciliteren van de herstructurering van de bestaande verouderde glastuinbouwcentra (met name het Westland en Aalsmeer e.o.), door middel van het bieden van hervestigingsruimte elders.

4. Provincies en andere overheden worden geacht de op bundeling van glas gerichte visie van het Rijk over te nemen en te hanteren als uitgangspunt voor hun ruimtelijk beleid voor glastuinbouw (vertalen naar regionaal beleid).

Afstudeerscriptie Lennaert Veenstra Pagina | 54 5. Bijdragen aan de doelstelling Clusteren – Verbinden – Regisseren van de Visie Agrologistiek (bundeling van

niet-grondgebonden kapitaalsintensieve landbouw met agrologistieke bedrijvigheid).

Zoals in de vorige paragraaf reeds werd aangehaald is een belangrijk onderdeel van het huidige ruimtelijk beleid ten aanzien van de glastuinbouw in 2000 ingezet met het ondertekenen van de Bestuurlijk Afsprakenkader Herstructurering Glastuinbouw. De doelstellingen van het Afsprakenkader komen overeen met de eerste vier doelstellingen in bovenstaande lijst.

Volgend op het Afsprakenkader is in 2004 de Nota Ruimte gepresenteerd, die leidend is in het huidige ruimtelijk beleid op Rijksniveau. De Nota herbergt alle bovenstaande doelen. In de Nota zet het Rijk zich, naast de ontwikkeling van de LOG‟s, ondermeer in voor de versterking van het agrofoodcomplex en ontwikkeling van de kennisintensieve agribusiness (doelstelling 5). Daarbij streeft het kabinet voor de glastuinbouw naar concentratie in drie Greenports, te weten het Zuid-Hollandse glasdistrict (Westland en Oostland), Aalsmeer en omstreken en het agrologistieke cluster Venlo. Een greenport wordt in de Nota Ruimte (2004) gedefinieerd als een gebied waarin de ontwikkeling van de tuinbouw en de daaraan verbonden kennisinstellingen, logistieke en dienstverlenende bedrijvigheid heeft geleid tot een zeer sterke internationale concurrentiepositie. Verder is in de Nota Ruimte tevens aangegeven dat provincies gekoppeld aan de regionale herstructureringsopgave en bij voorkeur in onderling overleg aanvullend op de LOG‟s ook provinciale projectlocaties mogen aanwijzen. Provincies dienen eveneens te komen tot bundeling van verspreid liggend glas.

Om verder invulling te geven aan het in de Nota Ruimte geformuleerde Rijksbeleid voor het glastuinbouwcomplex beschikt het Rijk over een aantal instrumenten. Het eerste instrument is de Regeling Structuurverbetering Glastuinbouw (RSG), specifiek gericht op de structuurverbetering van bestaande glastuinbouwgebieden. Met de regeling wordt de afbraak van oude kassen en investeringen in vernieuwing of het opstellen van clusterplannen gefinancierd. Een tweede instrument is de Infrastructuurregeling Glastuinbouw (IRG). Doel van deze regeling is de herstructurering van de natte en droge infrastructuur in de bestaande glastuinbouwgebieden Westland en Aalsmeer. Teneinde de herstructurering van de glastuinbouw en de ontwikkeling van de LOG´s te stimuleren is in 2000 door het Rijk de Stimuleringsregeling Inrichting Duurzame glastuinbouwgebieden (STIDUG) opengesteld, waarvoor een bedrag van 20,4 miljoen euro werd voorzien. De regeling bevordert naast de ontwikkeling van de LOG‟s eveneens de duurzame en hoogwaardige inrichting ervan. Het laatste instrument bestaat uit financiële ondersteuning van het Stallingbedrijf Glastuinbouw Nederland (SGN), dat is opgericht als stimuleringsinstrument om de herstructurering van de glastuinbouw op gang te brengen (Van Kessel e.a., 2005).

In maart 2005 heeft de Raad voor het Landelijk Gebied (RLG) in opdracht van de minister van LNV advies uitgebracht over de ruimtelijke ontwikkeling van de glastuinbouw in de vorm van de publicatie “Plankgas voor

Afstudeerscriptie Lennaert Veenstra Pagina | 55 glas?”. In het rapport adviseert de RLG de overheid zich te concentreren op versterking van de drie Greenports en zich te heroriënteren op de huidige LOG‟s. De projectlocaties dienen volgens de Raad binnen of nabij de Greenports te liggen. De huidige LOG‟s die niet aan dit criterium voldoen, voldoen ontoereikend aan de hoofddoelstelling van overloopgebied voor wijkers uit het Westen. Bovendien acht de Raad deze locaties door hun omvang, hun geografische ligging en de afhankelijkheid ten opzichte van de logistieke faciliteiten in de Randstad vooral van regionaal economische betekenis (RLG, 2005). De LOG‟s Emmen en Berlikum zijn twee van de locaties die hiermee de steun van het Rijk zouden verliezen. In een beleidsevaluatie van het ruimtelijk beleid uit mei 2005 aangaande de tien LOG‟s glastuinbouw door NovioConsult Van Spaendonck B.V. wordt echter het tegendeel geadviseerd. Deze evaluatie was door het Kabinet in de tekst van de Nota Ruimte reeds aangekondigd. In het rapport wordt gesteld dat, gegeven de verwachting dat er in de komende jaren nog een aanzienlijke behoefte aan extra ruimte voor de ontwikkeling van de glastuinbouw in Nederland bestaat, de ruimte in de LOG‟s en in de provinciale projectlocaties dient te worden gekoesterd. In hun optiek dient het huidige beleid aangaande de LOG‟s dan ook te worden gecontinueerd (Van Kessel e.a., 2005).

De minister van LNV heeft destijds naar aanleiding van beide adviezen in een brief aan de Tweede Kamer laten weten het beleid aangaande de LOG‟s te zullen voortzetten en heeft daarmee het advies van de RLG min of meer naast zich neer gelegd.

4.4.2 Milieubeleid

De overheid en het glastuinbouwbedrijfsleven hebben in 1997 in het convenant Glastuinbouw en Milieu (GLAMI) afgesproken dat er samenhangende regelgeving voor de sector moest komen. Destijds waren de regels voor tuinders namelijk versnipperd over diverse wetten, te weten de Wet milieubeheer (Wm), de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo) en de bestrijdingsmiddelenwet. Daarnaast moest de sectorale milieudoelstelling vertaald worden naar individuele bedrijfsnormen. In het convenant is een Integrale Milieu Taakstelling (IMT) vastgelegd en zijn eveneens gezamenlijke afspraken gemaakt over het in te zetten beleidsinstrumentarium, handhaving en onderlinge samenwerking. Uit dit geheel aan wensen is in april 2002 het Besluit glastuinbouw geboren. Hierin zijn de regels die de glastuinbouw aangaat samengevoegd en zijn er individuele normen opgenomen voor energiegebruik, gewasgebeschermingsmiddelen en meststoffen. Zo dient op het terrein van energie een verbetering van de energie-efficiëntie van 65% ten opzichte van 1980 en het verhogen van het aandeel duurzame energie tot 4% te worden bewerkstelligd. Om het gebruik van duurzame energie te stimuleren heeft de overheid een aantal stimuleringsregelingen in het leven geroepen, in de vorm van subsidies en fiscale voordelen. Daarnaast is er voor de glastuinders in het Besluit een registratie- en rapportageverplichting opgenomen (GLAMI, 2005). De uitgangspunten van het convenant GLAMI geven daarmee goede invulling aan de economische, ruimtelijke en ecologische duurzaamheidsaspecten die zeer relevant zijn in de huidige ontwikkeling van de glastuinbouwsector.

Afstudeerscriptie Lennaert Veenstra Pagina | 56 Aansluitend aan de normering voor het energieverbruik uit het Besluit glastuinbouw is het Verdrag van Kyoto uit 1997. Met het verdrag verplichten 34 landen zich maatregelen te nemen om tot 2012 de uitstoot van broeikasgassen te beperken. De Europese Unie heeft na onderling overleg de emissiereducties per lidstaat bepaald, voor Nederland betreft dit een percentage van 6%. Nederland heeft er voor gekozen deze nationale doelstelling te vertalen naar een streefwaarde per onderscheiden sector, waaronder de glastuinbouw. Deze streefwaarde is voor de glastuinbouw gezet op 6,5 miljoen ton CO2 bij het huidige areaal (RLG, 2005).

In november 2007 zijn door de Stichting Natuur en Milieu en LTO Glaskracht Nederland nieuwe afspraken gepresenteerd met betrekking tot de verdere beperking van de lichthinder uit tuinbouwkassen. Vanaf 1 januari 2008 dienen alle kassen een donkerperiode van zes uur te houden. Tuinders schermen dan het licht uit hun kassen voor 95% af, of maken geen gebruik van assimilatiebelichting. De afspraken zijn tot stand gekomen naar aanleiding van een Plan van Aanpak dat de glastuinbouwsector en de Stichting Natuur en Milieu in 2005 hebben opgesteld om de lichtemissie vanuit kassen terug te dringen (Interviews/ www.glami.nl).

Een ander besluit dat invulling geeft aan zowel het milieuaspect, alsmede het ruimtelijke aspect van het glastuinbouwbeleid van de centrale overheid is het Besluit Milieueffectrapportage 1994. In het Besluit is vastgesteld dat bij activiteiten, plannen en besluitvorming rond de aanleg van een glastuinbouwgebied met een oppervlakte van 100 hectare of meer het maken van een Milieu Effect Rapportage (MER) verplicht is. In een MER wordt ingegaan op de te verwachten milieueffecten van een activiteit, in dit geval de realisatie van een glastuinbouwlocatie. Het centrale doel van een MER is dan ook het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke gevolgen voor het milieu. De MER-procedure dient op provinciaal en gemeentelijk niveau te worden uitgevoerd. Op provinciaal niveau heeft de procedure betrekking op de besluitvorming rond het streekplan en betreft het veelal een locatie-MER, waarbij onderzocht wordt welke locaties in het zoekgebied het meest gunstig naar voren komen voor de aanleg van een glastuinbouwgebied. Op gemeentelijk niveau betreft het een MER die is gekoppeld aan de besluitvorming betreffende een bestemmingsplan waarin de concrete planologische uitwerking van het plan wordt opgenomen (Interviews).

In document Samen sterk? (pagina 54-57)