• No results found

CONCLUSIES & AANBEVELINGEN

In document Samen sterk? (pagina 96-108)

Pot- en perkplanten Duitsland

HOOFDSTUK 7 CONCLUSIES & AANBEVELINGEN

In dit exploratieve onderzoek is middels een kwalitatieve analyse geprobeerd de doelstelling van het onderzoek te behalen, deze doelstelling is eerder weergegeven in de probleemstelling en luidt als volgt:

.

Ter afsluiting van het onderzoek zal in dit hoofdstuk een antwoord worden gegeven op de bijbehorende hoofdvraag en deelvragen, zoals geformuleerd in de probleemstelling. Aansluitend zullen enkele beleidsaanbevelingen worden gegeven. Het hoofdstuk wordt in paragraaf 7.3 afgesloten met een discussie.

7.1 Conclusies

In deze paragraaf zal de conclusie voor de deelvragen afzonderlijk worden behandeld. Hiermee wordt tevens antwoord gegeven op de onderzoeksvraag.

1. Wat wordt in de literatuur verstaan onder de begrippen “cluster” en “clustereffecten”?

In het theoretisch kader in hoofdstuk 2 van het onderzoek is uitgebreid ingegaan op de literatuur en theorie aangaande clusters en clustereffecten. In eerste instantie is ingegaan op de historische ontwikkeling van het clusterconcept. Daarbij is de conclusie getrokken dat Alfred Marshall de grondlegger is van het denken rond industriële lokalisatie. Ook zijn vijf conceptuele stromingen onderscheiden die zich richten op de lokalisatie van economische activiteiten. Als uitgangspunt voor dit onderzoek is het clusterconcept en de bijbehorende “Diamant” van Michael Porter gekozen. Op basis van zijn definitie van een cluster, aangevuld met de clusterdefinities van Rosenfeld en Muizer & Hospers zijn vier fundamentele kenmerken van een cluster onderscheiden, te weten:

De bedrijven binnen een cluster zijn op een bepaalde manier met elkaar verbonden en werken samen, maar zijn eveneens concurrenten van elkaar.

De geografische nabijheid: clusters zijn ruimtelijk gelokaliseerde concentraties van onderling verbonden bedrijven.

Er is sprake van een gemeenschappelijk strategisch doel, geformuleerd door de deelnemende bedrijven in het cluster.

Het vaststellen van en inzicht verkrijgen in clustervorming in de glastuinbouw in Noord-Nederland en het evalueren van de daarbij optredende clustereffecten.

Afstudeerscriptie Lennaert Veenstra Pagina | 96

Buiten de geografische, horizontale en verticale dimensie kan een cluster een institutionele dimensie bevatten.

Gezien het feit dat deze eigenschappen van een cluster sterk overeenkomen met de eigenschappen van een industrial district kunnen beide definities als gelijkwaardig worden gezien. Netwerken en agglomeraties worden doorgaans eveneens vaak gerelateerd aan clusters. De specifieke kenmerken van deze definities wijken echter te sterk af van de kenmerken van een cluster, om als gelijkwaardig te worden beschouwd.

Uit de geanalyseerde literatuur kan worden geconcludeerd dat clustereffecten kunnen worden gedefinieerd als effecten die optreden wanneer bedrijven samen een cluster vormen en die de concurrentiepositie van de betreffende bedrijven beïnvloedt. Op basis van het overzicht van de veelvoud aan clustereffecten in het theoretisch kader is een selectie en ordening van de effecten uitgevoerd. Hieruit zijn een dertiental positieve en een vijftal negatieve clustereffecten onderscheiden. De dertien positieve clustereffecten kunnen worden geclassificeerd onder drie globale manieren waarop clusters de concurrentie beïnvloeden, te weten: door de verhoging van de productiviteit en opbrengsten van de bedrijven gevestigd in een cluster, door de stimulering van innovatie en door de stimulering van nieuwe bedrijfsvorming.

2. Hoe ziet de huidige situatie in de Nederlandse glastuinbouwsector er uit en wat is de positie van de Noord-Nederlandse glastuinbouw in het nationale geheel?

De Nederlandse glastuinbouwsector is nationaal erkend als sleutelgebied en neemt internationaal een toonaangevende positie in. De grootste concentratie glastuinbouw is als vanouds geconcentreerd rond de veilingen in het Westland. Naast de aanwezigheid van goede afzetmogelijkheden hebben de goede bodemkwaliteit, beschikbaarheid van arbeid en de aanwezigheid van water voor bevloeiing en transport (Rotterdam) meegespeeld bij deze historische concentratie in het Westland. Het belang van het glastuinbouwcomplex voor de Nederlandse economie is groot. In 2006 bedroeg de totale productiewaarde € 5,2 miljard, wat goed is voor 1% van het BBP. De sierteelt heeft hier met 75% het grootste aandeel in. De exportwaarde en handelsoverschot van de sector bedroegen in hetzelfde jaar respectievelijk € 9,2 miljard en € 4 miljard. Dit handelsoverschot staat garant voor een kleine 40% van het Nederlandse handelsoverschot. Uit deze cijfers blijkt duidelijk het belang van de glastuinbouwsector voor de nationale economie. Het totale areaal glastuinbouw in Nederland in 2006 bedroeg 10.381 hectare en is het laatste decennium vrij stabiel gebleven. Het aantal bedrijven loopt echter snel terug, wat in combinatie met het gelijkblijvende areaal tekenend is voor de sterke schaalvergroting die in de sector plaatsvindt.

Afstudeerscriptie Lennaert Veenstra Pagina | 97 Met de ondertekening van het Bestuurlijk Afsprakenkader Herstructurering Glastuinbouw in 2000 is de overheid een geheel nieuwe weg ingeslagen wat betreft het ruimtelijk beleid voor de glastuinbouwsector. Verspreid over het land zijn 10 Landbouw Ontwikkelingsgebieden Glastuinbouw (LOG‟s) aangewezen, om hervestigingsruimte te bieden voor de knelpunten in het Westen. Van deze LOG‟s zijn zeven tot ontwikkeling gekomen en voor twee van de drie afgevallen locaties zijn alternatieven gevonden. De ontwikkelingssnelheid van de gebieden loopt sterk uiteen. Naast het Afsprakenkader wordt het ruimtelijk beleid van het Rijk ten aanzien van de glastuinbouw ingevuld door de Nota Ruimte uit 2004. Men streeft hierin naar concentratie in de Greenports het Zuid-Hollands glasdistrict (Westland en Oostland), Aalsmeer e.o. en het agrologistieke cluster Venlo. In de Nota is eveneens aangegeven dat provincies tegen bepaalde voorwaarden provinciale projectlocaties (PPL) mogen aanwijzen en dienen te komen tot bundeling van verspreid glas. Om invulling te geven aan dit ruimtelijk beleid beschikt het Rijk over een aantal beleidsinstrumenten. Ten aanzien van het milieubeleid voor de glastuinbouw zijn het convenant Glastuinbouw en Milieu (GLAMI), het Verdrag van Kyoto, de afspraken betreffende de beperking van lichthinder en het besluit Milieueffectrapportage (MER) het meest bepalend.

Het aandeel van Noord-Nederland in het totale nationale aantal glastuinbouwbedrijven en het totale nationale areaal is met respectievelijk 3,5% en 4% zeer beperkt. De meeste glastuinbouw bevindt zich in de provincie Drenthe. In deze provincie bevindt zich enkel de LOG Emmen. De provincie Friesland kent de LOG Berlikum en de PPL Sexbierum, bij laatstgenoemde locatie is een uitbreiding van netto 145 hectare gepland. In Groningen bevindt zich de PPL Hoogezand-Sappemeer en is een nieuw gebied in ontwikkeling met een beoogde netto oppervlakte van 230 hectare op de locatie Eemsmond. Binnen de glastuinbouw in Groningen en Drenthe overheerst de sierteelt, in Friesland is dit echter de glasgroenteteelt. Over het algemeen valt te concluderen dat het beeld van de nationale glastuinbouwsector dat de specialisatie in sierteelt overheerst voor het overgrote deel is terug te zien in Noord-Nederland.

3. Wat zijn de te verwachten effecten van clustervorming in de Noord-Nederlandse glastuinbouw op grond van het huidige gevoerde beleid?

In paragraaf 4.5 is aan de hand van het Rijksbeleid ten aanzien van de glastuinbouw bepaald welke clustereffecten zijn te verwachten voor de Noord-Nederlandse glastuinbouw. Hierbij is uitgegaan van de veronderstelling dat in de noordelijke glastuinbouw sprake is van clustervorming. Op grond hiervan worden de volgende clustereffecten verwacht:

Positieve effecten ten aanzien van verhoogde productiviteit en opbrengsten

De korte afstanden tussen tuinders en overige bedrijven binnen de LOG‟s en PPL‟s leiden tot meer kennis spillovers.

Afstudeerscriptie Lennaert Veenstra Pagina | 98

Door het aantrekken en de bundeling van sectoren in en rond LOG‟s en PPL‟s kan de keten productie-verwerking-logistiek worden geoptimaliseerd. Dit leidt tot kostenvoordelen en toegang tot meer gespecialiseerde toeleveranciers en dienstverleners.

De korte afstanden tussen tuinders en overige bedrijven binnen de LOG‟s en PPL‟s leidt tot een betere toegang tot informatie over markt, technologie en concurrentie.

Door clustering in LOG‟s en PPL‟s kunnen tuinders en overige bedrijven voorzieningen realiseren die individueel niet haalbaar zijn (complementariteit).

Door clustering in LOG‟s en PPL‟s ontstaan mogelijkheden voor centrale voorzieningen op het gebied van gietwater en energie (waaronder een aansluiting voor terugleveren van energie). Hiermee kunnen kostenvoordelen worden gerealiseerd. Ook de noodzakelijke duurzame inrichting kan hierop aansturen.

De korte afstanden tussen de tuinders leiden tot meer vergelijkingsmogelijkheden en meer motivatie.

Positieve effecten ten aanzien van stimulering van innovatie

Door clustering in LOG‟s en PPL‟s ontstaat meer capaciteit voor doorvoeren van innovaties (WKK, aardwarmte, biomassa, kas als energiebron, gesloten kas) om te voldoen aan het duurzaamheidsaspect en de milieuafspraken.

De korte afstand tussen de tuinders vergroot de interactie, waardoor innovatiekansen beter zichtbaar zijn.

Door clustering in LOG‟s ontstaat meer capaciteit voor de technologische ontwikkelingen.

Positieve effecten ten aanzien van stimulering nieuwe bedrijfsvorming

De duurzame inrichting van de LOG‟s en PPL‟s leidt tot een hoger peil van beschikbare middelen en voorzieningen, wat de toetredingsbarrières voor nieuwe bedrijven kan verlagen.

Nadelige clustereffecten

De grote omvang van de LOG‟s en PPL‟s kan leiden tot een verhoogde maatschappelijke druk.

4. In welke mate werken de glastuinders binnen de LOG’s Emmen en Berlikum samen, is hierbij sprake van een cluster en welke effecten proberen ze hiermee te bereiken?

In hoofdstuk 5 is voor beide cases LOG Emmen en LOG Berlikum geprobeerd ondermeer de samenwerkingsactiviteiten in beeld te brengen. Hiervoor zijn per gebied bij vier tuinders interviews afgenomen, welke als cases zijn opgenomen in bijlage 2. De analyse van samenwerkingsverbanden binnen de LOG Emmen heeft aangetoond dat in en om het gebied zowel samenwerkingsvormen met een horizontale, verticale als diagonale dimensie bestaan. De tuinders werken onderling op diverse manieren samen. Zo kennen de locaties Erica, Klazienaveen en het Rundedal ieder een centrale gietwatervoorziening. Verder worden in

Afstudeerscriptie Lennaert Veenstra Pagina | 99 studieclubverband wekelijks rondgangen gehouden en zijn diverse tuinders aangesloten bij het registratiesysteem LetsGrow. Een andere tuinder geeft aan een verkoopcombinatie te hebben opgezet met twee andere telers in het gebied. De samenwerking tussen de tuinders is hiermee duidelijk aangetoond.

De vier cases binnen de LOG Berlikum hebben aangetoond dat er samenwerkingsverbanden bestaan met zowel een horizontale, verticale, institutionele als diagonale dimensie. De glastuinbouwbedrijven hebben een gezamenlijk Gietwaterbedrijf (GWB), waaraan deelname verplicht is. Twee tuinders geven aan betrokken te zijn bij een energiecluster, waarbij ze energie en warmte afnemer van collega tuinders. Alle vier de tuinders geven aan kennis uit te wisselen met collega‟s binnen het gebied in studieclubverband. Ook wordt onderling personeel uitgewisseld gedurende drukke periodes en worden gezamenlijk bij uitzendbureaus uitzendkrachten ingehuurd. Een bijzondere vorm van samenwerking binnen het gebied waarbij twee telers zijn betrokken en die zowel een horizontale, institutionele als diagonale dimensie kent is het project “Waddenkas”. Hiermee wordt aangetoond dat ook binnen de LOG Berlikum samenwerking tussen tuinders in ruime mate plaatsvindt.

Voor de LOG‟s Emmen en Berlikum is in hoofdstuk 5 aangetoond dat beide als cluster kunnen worden bestempeld, door de gebieden te toetsen aan de fundamentele kenmerken van een cluster.

Nadat in hoofdstuk 5 is aangetoond dat bij beide gebieden sprake is van een cluster, zijn de verwachtte clustereffecten op basis van het Rijksbeleid eveneens door middel van de interviews in de praktijk getoetst en waar mogelijk aangevuld. Binnen de LOG Emmen blijkt uit de vier cases dat de clustereffecten die resulteren uit deelvraag drie op drie positieve en het nadelige effect na allemaal herkenbaar te zijn. De informatievoorziening betreffende markt, technologie en concurrentie is zo blijkt niet gebiedsafhankelijk. De verpaupering binnen de LOG Emmen en het daardoor lage rendement van veel telers maakt dat er weinig draagvlak is voor innovatie en technologische ontwikkeling, oftewel de capaciteit ontbreekt. Van een verhoogde maatschappelijke druk is eveneens geen sprake, doordat het tuinbouwgebied Emmen al erg lang bestaat en maatschappelijk is geaccepteerd. Wel zijn drie aanvullende negatieve effecten te constateren. Ten eerst leidt het tekort aan geschoolde arbeidskrachten tot stijgende arbeidskosten. Ten tweede is de ziektedruk hoger, aangezien door de korte fysieke afstanden tussen de glastuinbouwbedrijven ziektes eenvoudiger overdraagbaar zijn. Het laatste effect is gerelateerd aan het negatieve imago van de LOG Emmen. Ook de goede bedrijven hebben hier onder te lijden, aangezien ook zij dit imago krijgen opgeplakt. Met name bij de mogelijke verkoop van een bedrijf levert dit problemen op.

Op grond van de vier cases binnen de LOG Berlikum kan worden geconcludeerd dat slechts één van de clustereffecten die op grond van het Rijksbeleid zijn vastgesteld niet is te constateren binnen het gebied, de overige effecten zijn dat wel. De relatief beperkte omvang van het gebied maakt dat van maatschappelijke druk

Afstudeerscriptie Lennaert Veenstra Pagina | 100 weinig sprake is. Een bijzondere positie ten aanzien van de geboden capaciteit en flexibiliteit voor innovaties wordt ingenomen door het project “Waddenkas”, waarin drie dimensies van samenwerking herkenbaar zijn. Aanvullend kunnen binnen de LOG Berlikum twee effecten worden aangewezen. Zo wordt een lager risico ervaren door het ruime aanbod van voorzieningen en aanverwante bedrijven in en om de LOG. Verder zijn binnen het gebied de grondprijzen sterk gestegen, in een tijdsbestek van zeven jaar is de waarde van de grond nagenoeg verdubbeld.

5. Wat is het toekomstperspectief voor de glastuinbouw in Noord-Nederland en welk beleid houden de centrale en decentrale overheden hier op na?

In hoofdstuk 6 is het toekomstperspectief van de Noord-Nederlandse glastuinbouw beoordeeld door voor beide LOG‟s en de drie PPL‟s afzonderlijk het toekomstbeeld te bekijken. Binnen de LOG Emmen staat voor de oude gebieden Erica en Klazienaveen een grote herstructurering op stapel, om de verpaupering van het gebied tegen te gaan en kwalitatief weer op niveau te krijgen. Voor de locatie Erica zal een herziening van het bestemmingsplan plaatsvinden. De gemeente Emmen neemt bij de herstructurering een faciliterende rol in. Het Rundedal blijft de komende 3-4 jaar beschikbaar, wel wordt door gemeente gekeken naar opties voor een bestemmingsplanwijziging. Binnen de LOG Berlikum zijn alle kavels inmiddels verkocht. Uitbreiding van het gebied is door politieke toezeggingen, gemeentegrenzen en archeologische omstandigheden vrijwel uitgesloten. Geruchten over een op handen zijnde gemeentelijke herindeling zouden hierin op lange termijn uitkomst kunnen bieden. De nieuwe opstanden en de vooruitstrevende tuinders in de LOG maken dat de LOG Berlikum voorlopig nog goed vooruit kan.

De provincie Friesland heeft de PPL Sexbierum aangewezen als uitbreidingsgebied. Hier zal als alles naar plan verloopt 145 hectare aan nieuwe kassen verrijzen. Dit nieuwe gebied biedt goede expansiemogelijkheden voor de tuinders uit de nabij gelegen LOG Berlikum. De PPL Hoogezand-Sappemeer in Groningen zal naar alle verwachtingen in de toekomst weinig ontwikkeling doormaken. De provincie Groningen heeft echter eveneens de PPL Eemsmond aangewezen, een locatie waar ruimte zal worden geboden voor 230 netto hectare glastuinbouw. Voor beide nieuwe gebieden hebben tuinders inmiddels hun belangstelling getoond.

Over geheel Noord-Nederland gezien lijken met name de kustlocaties Berlikum, Sexbierum en Eemsmond een goede toekomst tegemoet te kunnen zien. De locatie Emmen blijft echter een vraagteken, de toekomst zal moeten uitwijzen hoe het gebied zich gaat ontwikkelen.

Afstudeerscriptie Lennaert Veenstra Pagina | 101

7.2 Aanbevelingen

Afgaande op de bevindingen gedurende het onderzoek ten aanzien van het gevoerde glastuinbouwbeleid van de centrale en decentrale overheden en op de bevindingen in de LOG‟s Emmen en Berlikum kom ik tot een viertal beleidsaanbevelingen. De aanbevelingen hebben betrekking op de knelpunten die in mijn optiek in het beleid ten aanzien van de glastuinbouw bestaan en zijn met name geformuleerd door een vergelijking van het beleid met betrekking tot de LOG‟s Emmen en Berlikum. De aanbevelingen zijn dan ook in eerste instantie gericht aan de decentrale overheden in Noord-Nederland, maar kunnen desalniettemin ook interessant zijn voor de overige centrale en decentrale overheden. De aanbevelingen die ter overweging worden voorgelegd zijn:

Meer consistentie in het gevoerde glastuinbouwbeleid van centrale en decentrale overheden

De Rijksoverheid is inconsistent geweest in de handhaving van het ruimtelijk beleid ten aanzien van de glastuinbouw. Na het ondertekening van het Bestuurlijk Afsprakenkader Herstructurering Glastuinbouw in 2000 en daarmee het aanwijzen van de LOG‟s heeft de Rijksoverheid provincies en gemeenten de ruimte gelaten onder bepaalde voorwaarden PPL‟s te ontwikkelen. Het Rijk heeft daardoor min of meer een eigen graf gegraven voor het succes van bepaalde LOG‟s. De gebieden die hierdoor zijn ontstaan hebben de ontwikkeling van de voor tuinders minder aantrekkelijke LOG‟s (bijvoorbeeld Emmen) mede doen stagneren. Ook het saldo-nul beleid van de provincie Zuid-Holland heeft naar mijn mening dit effect gehad. Naar mijn mening had het Rijk de ontwikkeling van gebieden naast de LOG‟s niet eerder moeten toestaan dan wanneer de LOG‟s waren gerealiseerd. Ook een meer sturende functie van het Rijk bij de ontwikkeling en inrichting van de gebieden is hierbij een optie.

Bepaling locaties voor bundeling van glastuinbouw door marktproces

De glastuinders worden gekenmerkt door hun zelfstandigheid. Dit maakt dat ze zich weinig tot niet laten sturen bij de vestiging, ze zullen altijd zelf bepalen waar ze naar toe gaan. Bij de spreiding van de LOG‟s over geheel Nederland hebben de politieke motieven en maatschappelijke aspecten een te grote rol gespeeld en is te weinig naar de directe wensen van de sector gekeken. De ontwikkeling van het Westland is eveneens een marktproces geweest, waarbij de bedrijven zich vestigden bij de koopkracht. Ook bij het zoeken van huidige nieuwe locaties is een dergelijk proces denkbaar. Er zou daarmee meer vertrouwen moeten worden gesteld in het ondernemerschap en de kwaliteiten van de tuinders.

Gezamenlijke ontwikkeling van een greenport in Noord-Nederland

De noordelijke provincies kennen reeds samenwerkingsvormen in de vorm van SNN en SAGNN. De glastuinbouw in Noord-Nederland en dan met name de sierteelt in nog te afhankelijk van de Greenports in het Westland. Door de krachtenbundeling van de bestaande LOG‟s Emmen en Berlikum en de opkomende gebieden

Afstudeerscriptie Lennaert Veenstra Pagina | 102 Eemsmond en Sexbierum kan een dergelijke functie eveneens in het Noorden worden gerealiseerd. Het toenemende areaal biedt hiervoor voldoende massa en de korte afstanden tot Duitsland, Scandinavië en Oost-Europa bieden voldoende afzetmogelijkheden. Dit vergt echter wel een optimale samenwerking tussen de noordelijke provincies. De vestiging van FloraHolland te Eelde vormt is centraal gelegen en vormt een goed aanknopingspunt voor een dergelijk proces. Eelde heeft de beschikking over een vliegveld en de Eemshaven is eveneens binnen handbereik.

Minimalistische inrichting glastuinbouwgebieden

De ervaringen in de LOG Emmen hebben geleerd dat tuinders in principe weinig waarde hechten aan een veelheid aan voorzieningen. Het Energiebedrijf Rundedal (EBR) is inmiddels overbodig en het concept wonen-werken slaat niet aan. De zelfstandigheid en eigengereidheid van tuinders maakt dat alleen de basisvoorzieningen in de vorm van goede nutsvoorzieningen, inclusief een goede energievoorziening die teruglevering mogelijk maakt, noodzakelijk zijn. Ook dienen tuinders hun kavel zelf optimaal te kunnen bepalen en het woonhuis bij het bedrijf te kunnen plaatsen.

7.3 Discussie

Bij dit onderzoek naar clustervorming en clustereffecten in de Noord-Nederlandse glastuinbouw kunnen een aantal kritische kanttekeningen worden geplaatst, in de vorm van beperkingen van het onderzoek. Het eerste punt van aandacht richt zich op de toegepaste theoretische clustereffecten. Deze effecten zijn geformuleerd aan de hand van de literatuur van enkele auteurs, voor de negatieve effecten betreft dit slechts één auteur. De voornaamste reden hiervoor was de geringe aandacht in de literatuur voor negatieve clustereffecten. Een andere beperking van het onderzoek ligt in de selectiecriteria die zijn gehanteerd bij de selectie van de acht tuinders. De tuinders zijn geselecteerd op basis van de vestigingsplaats (LOG Emmen / LOG Berlikum) en op grond van de specialisatie (sierteelt / voedingstuinbouw). Hierbij is geen specifieke aandacht gegeven aan de bedrijfsgrootte en

In document Samen sterk? (pagina 96-108)