• No results found

Conceptueel model

In document Samen sterk? (pagina 32-45)

Zoals eerder is genoemd vormt de “Diamant van Porter” de basis voor het conceptueel model van dit afstudeeronderzoek, welke in onderstaand figuur is weergegeven.

Figuur 2.3 Conceptueel model

Clustereffecten Productiefactoren - Arbeid - Natuur - Kapitaal - Infrastructuur - Kennis Gerelateerde bedrijven & instellingen - Samenwerking Dimensie Rechtsvorm Vorm Kenmerken partner Doeleinden - - Vraag - Kwaliteitseisen - Samenstelling - Ontwikkeling vraag/ relatie buitenland Internationaal geavanceerd? Gemeente Provincie Rijk Strategie, Structuur &

Rivaliteit

- Mentaal model sector

- Five Forces van Porter:

Macht leveranciers Macht afnemers Substituten Potentiële toetreders Concurrenten Toeval

Afstudeerscriptie Lennaert Veenstra Pagina | 32 Het conceptueel model is het resultaat van het theoretisch kader, dat voorgaand is behandeld in dit hoofdstuk. Aan de hand van het conceptueel model zullen beide casestudies worden uitgevoerd, om uiteindelijk antwoord te krijgen op de onderzoeksvraag. Het model bestaat uit vier centrale determinanten, welke individueel zijn onderverdeeld in diverse elementen. Dit geheel vormt gezamenlijk een cluster en wordt daarbij beïnvloed door de factoren “Toeval” en “Gemeente/ Provincie/ Rijk”. Daarbuiten kunnen de clustereffecten worden onderscheiden, oftewel de positieve dan wel negatieve gevolgen van clustering. Een uitgebreide toelichting op de afzonderlijke determinanten en elementen volgt in paragraaf 3.3.

2.6 Conclusie

In dit hoofdstuk zijn de theoretische aspecten van clusters en clustereffecten behandeld. In eerste instantie is de historische ontwikkeling van het clusterconcept bekeken. Hieruit is gebleken dat het denken rond industriële lokalisatie reeds een lange geschiedenis kent, met Alfred Marshall als grondlegger. In de literatuur zijn vijf conceptuele stromingen te herkennen die zich richten op de lokalisatie van economische activiteiten. De centrale overeenkomst is dat vanuit alle perspectieven wordt verondersteld dat ruimtelijke concentratie is vereist voor bedrijven om te kunnen profiteren van clustervoordelen. Het clusterconcept van Porter (1990) en de daartoe behorende “Diamant” is van al deze stromingen het meest invloedrijke concept op het gebied van economische lokalisatie.

Uit de definiëring van een cluster zijn vier fundamentele kenmerken naar voren gekomen, welke sterk zijn gerelateerd aan de kenmerken van een industrial district. Naast de geografische nabijheid en een gemeenschappelijk strategisch doel wordt een cluster gekenmerkt door verbondenheid en samenwerking tussen bedrijven in een cluster, die eveneens concurrenten van elkaar zijn. De samenwerking in een cluster is in tegenstelling tot in een netwerk geen verplichting. Naast deze afwijking is een wezenlijk verschil tussen een cluster en een netwerk dat een cluster wordt getypeerd door lokale binding, terwijl dit voor een netwerk niet essentieel is. De bedrijven binnen een cluster verhouden zich op verschillende manieren tot elkaar. In de literatuur wordt hierbij naast de geografische dimensie een onderscheid gemaakt tussen een horizontale, verticale, diagonale en institutionele dimensie van een cluster. Ook voor samenwerking tussen de bedrijven in een cluster zijn deze laatste vier dimensies te herkennen. Buiten deze dimensies van samenwerking zijn in het hoofdstuk diverse vormen en doeleinden van samenwerking behandeld. De doeleinden omwille waarvan bedrijven samenwerken kunnen in drie categorieën worden ingedeeld, te weten: efficiency/kostenbesparing, complementariteit van competenties en bedrijfspositionering.

In de “Diamant van Porter” worden vier centrale determinanten onderscheiden die de concurrentiekracht van een land of in dit geval een regio bepalen en gezamenlijk een cluster vormen. Het systeem dat door de determinanten

Afstudeerscriptie Lennaert Veenstra Pagina | 33 gezamenlijk wordt gevormd en de dynamiek hiervan wordt daarbij beïnvloed door de additionele variabelen overheid en toeval. Met name toeval is een factor die nauwelijks te beïnvloeden is. Dit geheel verklaart waarom in een bepaald geografisch gebied een sterke concentratie van succesvolle bedrijvigheid is ontstaan.

In dit hoofdstuk is op basis van de literatuur betreffende clustereffecten een selectie gevormd van potentiële positieve en negatieve clustereffecten. De positieve effecten kunnen worden onderverdeeld in drie manieren waarop clusters de concurrentie beïnvloeden, te weten: verhoogde productiviteit en opbrengsten, stimulering van innovatie en stimulering van nieuwe bedrijfsvorming. Opvallend is de beperkte aandacht voor negatieve clustereffecten in de literatuur. Wellicht dat deze effecten worden overschaduwd door de positieve effecten en daardoor van minder belang zijn. In dit onderzoek worden negatieve effecten echter wel opgenomen.

Het conceptueel model van het onderzoek is gebaseerd op de “Diamant van Porter” en daarbij aangepast op grond van de bevindingen in dit hoofdstuk. Het model wordt in volgend hoofdstuk verder toegelicht en geoperationaliseerd. In hoofdstuk 5 wordt het model toegepast voor de analyse van clustervorming en clustereffecten in de Noord-Nederlandse glastuinbouw.

Afstudeerscriptie Lennaert Veenstra Pagina | 34

HOOFDSTUK 3 ONDERZOEKSOPZET

Dit hoofdstuk zal in het teken staan van onderzoeksopzet van dit Masterafstudeerwerkstuk. Achtereenvolgens zullen de methodologie van het onderzoek, de weerlegging van enkele punten van kritiek op de “Diamant van Porter” en de beschrijving en operationalisering van het conceptueel model worden gepresenteerd.

3.1 Methodologie

Het onderzoek heeft tot doel het vaststellen van clustervorming in de LOG‟s Emmen en Berlikum en het evalueren van de optredende clustereffecten. Om dit te onderzoeken wordt gebruik gemaakt van een kwalitatieve onderzoeksmethode, aangezien dit de meest effectieve methode is om gedetailleerde en diepgaande informatie te verkrijgen. Een kwantitatief onderzoek levert een dergelijk gedetailleerd en diepgaand resultaat veelal niet. Daarbij heeft het onderzoek een exploratief karakter.

Het onderzoek is een combinatie van desk research en field research. De desk research bestaat voornamelijk uit het analyseren van de bestaande literatuur, rapporten, databases en overige bronnen. Het literatuuronderzoek vormt de basis voor het theoretisch kader. Om een duidelijke omkadering te krijgen van de probleemstelling van het onderzoek, is de literatuur omtrent clustervorming en clustereffecten intensief bestudeerd. Op grond van de discussie rond het model is de “Diamant van Porter” waar nodig aangepast om zo tot het conceptueel model van deze thesis te komen. De aanpassingen worden in paragraaf 3.3 uiteengezet. Eveneens zijn een aantal punten kritiek voor dit onderzoek weerlegd. Meer hierover volgt in de volgende paragraaf.

De field research vormt de kern van het empirische deel van het onderzoek en bestaat uit twee casestudies. De cases behandelen afzonderlijk de twee LOG‟s Berlikum en Emmen, waarbij voor beide gebieden een antwoord is gezocht op de onderzoeksvragen. De field research bestaat uit interviews, welke zijn afgenomen bij een viertal tuinders per LOG, de betrokken gemeenten en twee overkoepelende organisaties. In het laatste geval betreft het de Stichting Acquisitie Glastuinbouw Noord-Nederland (SAGNN) en het projectbureau Westergozone. De betrokken gemeenten zijn de gemeente Emmen en de gemeente Menaldumadeel. De interviews zijn gestructureerde open interviews van een uur. Ieder interview is opgenomen, met de toestemming van de respondent. De opgenomen interviews zijn schriftelijk uitgewerkt, om verder te kunnen worden verwerkt in het onderzoek en in samengevatte vorm in het onderzoek te kunnen worden opgenomen. De geïnterviewde tuinders is ter verificatie, voor eventuele aanvullingen en voor feedback op het interview een samenvatting toegestuurd. De interviews hebben plaatsgevonden op de werkplek, bij de respondent thuis of op de onderzoekslocatie, afhankelijk van de voorkeur van de respondent. De respondenten bestaan in het geval van de tuinders

Afstudeerscriptie Lennaert Veenstra Pagina | 35 voornamelijk uit de eigenaar/directeur van de onderneming, dit gezien de veelal beperkte omvang van de betrokken bedrijven. Een uitzondering wordt gevormd door het interview bij Simon Peppers V.O.F., hier is door afwezigheid van de eigenaar/directeur het interview afgenomen bij de bedrijfsleider. Voor de dataverzameling op basis van interviews met de diverse bedrijven en instanties zijn verschillende vragenlijsten gebruikt. In bijlage 1 is de vragenlijst opgenomen die is toegepast bij de interviews met de tuinbouwbedrijven in zowel Emmen als Berlikum.

De tuinders zijn geselecteerd op grond van twee criteria:

1. De ondernemingen bevinden zich binnen de LOG‟s Emmen of Berlikum. 2. Aard van het product (sierteelt / voedingstuinbouw).

Op grond hiervan zijn in zowel de LOG Emmen als de LOG Berlikum twee tuinders uit de sierteelt en twee tuinders uit de voedingstuinbouw geselecteerd en benaderd. Allen hebben hun medewerking toegezegd.

De respondenten binnen de gemeenten en de overkoepelende organisaties moeten worden gezocht in de personen die verantwoordelijk zijn voor het beleid en ontwikkelingen in de gebieden in kwestie. Deze personen zijn eveneens benaderd en hebben hun medewerking toegezegd. In tabel 3.1 zijn de respondenten weergegeven.

Tabel 3.1: Overzicht respondenten

Organisatie Plaats Persoon Functie

Meewisse Kwekerijen B.V. Erica Dhr. J. Meewisse Directeur/Eigenaar De Vries Erica B.V. Erica Dhr. K. de Vries Directeur/Eigenaar Rozenkwekerij de Trompet B.V. Klazienaveen Dhr. J. & R. Bazuin Mede-eigenaar Mensen Tuinbouw Klazienaveen Dhr. E. Mensen Directeur/Eigenaar

Kwekerij Noorderlicht Berlikum Dhr. S. Egberts Directeur/Eigenaar Maatschap R. & C. van Marrewijk Berlikum Dhr. R van Marrewijk Mede-eigenaar Simon Peppers V.O.F. Berlikum Dhr. T. Schinkels Bedrijfsleider Maatschap Fokke & Alet Hoeksma Berlikum Dhr. F. Hoeksma Mede-eigenaar

Afstudeerscriptie Lennaert Veenstra Pagina | 36

3.2 Weerlegging kritiek “Diamant van Porter”

Zoals in de methodologie al is opgemerkt is de “Diamant van Porter” bediscussieerd aan de hand van de kritiek die zich in de loop der jaren rond het model heeft gevormd. Enkele van deze punten zijn voor dit onderzoek aangegrepen om het model aan te passen. Er zijn echter ook punten van kritiek die gezien het onderzoek niet gegrond of relevant zijn, deze zullen hier worden toegelicht en weerlegd.

Martin & Sunley (2003), Gordon & McCann (2000) en De Propris & Driffield (2006) bekritiseerden de clusterdefinitie van Porter. De definitie is volgens hen erg wazig door het ontbreken van duidelijke grenzen. Dit bezwaar is van minder belang voor dit onderzoek, aangezien het onderzoeksgebied gevormd door de LOG‟s Emmen en Berlikum duidelijk is afgebakend en het onderzoek op regionaal niveau wordt uitgevoerd. Tevens zijn de fundamentele kenmerken van een cluster uit de definitie van Porter aangevuld met fundamentele kenmerken uit andere literatuur.

Ook de twijfel van Martin & Sunley (2003) over het universele karakter van de theorie is voor dit onderzoek ongegrond. De LOG‟s Emmen en Berlikum zijn beide door de overheid aangewezen als ontwikkelingsgebied en zijn daarmee gelijktijdig tot ontwikkeling gekomen. De betreffende bedrijven in beide gebieden behoren allemaal tot de glastuinbouwsector. De gebieden vertonen daarmee meer overeenkomsten dan verschillen.

Tot slot kan de kritiek van Jacobs & De Man (1996) worden weerlegd. Zij stellen dat kwantitatieve benadering van de Porter-methode niet aantoont of er werkelijk netwerken van samenwerkende bedrijven binnen of tussen de clusters bestaan. Onderdeel van het empirisch onderzoek is echter om deze samenwerkingsverbanden aan te tonen. De kwalitatieve benadering van dit onderzoek zal de potentiële onderlinge relaties tussen de bedrijven in beide LOG‟s aantonen. Ook wordt in het onderzoek een onderscheid gemaakt tussen clusters en netwerken. Beide definities zullen, op grond van de gepresenteerde verschillen, in het onderzoek niet als synoniem worden beschouwd.

Projectbureau Westergozone Leeuwarden Dr. Ir. H.H. Siebers Projectmanager

Gemeente Emmen Emmen Drs. D.O. Koolman Afdelingshoofd Sociaal Economische Ontwikkeling Gemeente Emmen Emmen Dhr. J. Deuten Accountmanager land- en tuinbouw Gemeente Menaldumadeel Menaldum Dhr. G. Rouwenhorst Bedrijvencontactfunctionaris

Afstudeerscriptie Lennaert Veenstra Pagina | 37

3.3 Beschrijving en operationalisering conceptueel model

In deze paragraaf worden de diverse onderdelen van het conceptueel model uit paragraaf 2.5 individueel uitvoerig beschreven en geoperationaliseerd. De beschrijving dient ter aanvulling op de korte toelichting op het conceptueel model uit eerder genoemde paragraaf. De data die gebruikt worden voor het empirische deel van het onderzoek bestaan zowel uit primaire als secundaire data. In deze paragraaf zal daarom per onderdeel van het conceptueel model worden weergegeven hoe de waarden worden bepaald en gemeten en aan de hand van welke bronnen dit plaatsvindt.

Productiefactoren

In eerste instantie zijn de primaire productiefactoren arbeid, natuur en kapitaal te onderscheiden. De factor natuur is te verdelen in de aspecten als grond, bodemgesteldheid, klimaat, zonlicht, water, ligging etc. De primaire factoren zullen in de LOG‟s Emmen en Berlikum worden geëvalueerd. De gespecialiseerde productiefactoren infrastructuur en kennis zijn echter door de economische ontwikkelingen in de afgelopen decennia van groter belang geworden. Muizer en Hospers (1998) noemden vijf markttrends die verantwoordelijk zijn voor de toename van clustervorming, dit zijn: Globalisering, Technologische ontwikkelingen, Veranderende marktvraag, Kortere “product life cycle” en “time to market” en Specialisatie en focus op kerncompetenties. De trend globalisering heeft geleid tot een verschuiving in het relatief voordeel van ontwikkelde landen, weg van de factor fysiek kapitaal naar de factor kennis (Audretsch & Lehmann, 2006). Technologische ontwikkelingen hebben daarbij geleid tot lagere transportkosten en toegenomen communicatiemogelijkheden.

Gezien deze ontwikkelingen wordt in het onderzoek de aandacht specifiek gevestigd op de invloed van de geavanceerde productiefactoren infrastructuur en kennis in beide LOG‟s. Het belang van deze factoren ten opzichte van de primaire productiefactoren arbeid, natuur en kapitaal zal worden getoetst door deze vraag letterlijk voor te leggen aan de te interviewen tuinders. Hierbij zal worden gekeken hoe de individuele bedrijven inhoud geven aan deze factoren, om zo de potentiële verschillen in het belang van deze factoren voor de glasgroenteteelt, de snijbloementeelt en de potplantenteelt in de LOG‟s Emmen en Berlikum te kunnen constateren. De waarden en rollen van de primaire productiefactoren arbeid, kapitaal en natuur zullen worden bepaald aan de hand van secundaire data.

Vraag

Voor dit onderdeel zullen de samenstelling en de kwaliteitseisen van de vraag in de glastuinbouwsector worden bekeken. Ook zullen de internationale relaties en de internationale vraagontwikkelingen worden geëvalueerd. Om de vraag in kaart te brengen zullen de nationale bestedingen en de internationale vraag worden bepaald. Dit geheel zal worden gemeten op basis van secundaire data, zoals bijvoorbeeld de database van het Centraal

Afstudeerscriptie Lennaert Veenstra Pagina | 38 Bureau voor de Statistiek (CBS). Het bepalen van de samenstelling en kwaliteitseisen van de vraag zal gebeuren op basis van secundaire en primaire bronnen. De primaire bronnen worden gevormd door de acht glastuinders en de heer Boertjens van de SAGNN.

Strategie, structuur en rivaliteit

Het mentaal model van een sector is een begrip dat duidt op de spelregels die gelden binnen een sector, oftewel de ongeschreven regels die de bedrijven in de sector hanteren en op grond waarvan de werkelijkheid wordt geconstrueerd en gepercipieerd. Het mentaal model is doorslaggevend voor de strategie die door de bedrijven wordt gevolgd en de manier waarop men met elkaar omgaat (Bron: persoonlijke communicatie met Postma/Jacobs). Om het mentaal model van de glastuinbouwsector te formeren zal worden gekeken naar een aantal aspecten. Ten eerste zal worden bekeken op welke manier wordt geconcurreerd binnen de sector; is dit op basis van kostprijs, innovatie of wellicht beide. Een aspect dat vervolgens zal worden bekeken en dat op het voorgaande aansluit is de visie van de sector op de belangrijkste manieren van innovatie. Ten derde wordt gekeken naar de manier waarop men met elkaar omgaat. Hierbij wordt zowel gekeken naar de relatie tussen tuinders onderling en de houding van de tuinders ten opzichte van de afnemers en consument. Ook wordt weergegeven hoe de prijsstelling is. Een aspect dat eveneens van invloed is op het mentaal model en de manier waarop men met elkaar omgaat, is de cultuur. Om invulling te geven aan dit aspect worden de cultuur en de bijbehorende normen en waarden, de ondernemerscultuur en de arbeidsmentaliteit in Noord-Nederland onder de loep genomen en het belang hiervan voor het succes of de prestaties van bedrijven geanalyseerd. De aanwezigheid van de culturele dimensie binnen het mentaal model vormt eveneens een antwoord op de kritiek van O‟Shaughnessy (1996) op de clustertheorie van Porter. Hij bekritiseerde de onachtzaamheid voor de culturele dimensie in de “Diamant”. Het begrip cultuur kan volgens O‟Shaughnessy worden gedefinieerd als een universeel referentiekader dat iedereen in de maatschappij beïnvloedt.

Het mentaal model van de tuinbouwsector zal hoofdzakelijk worden opgesteld aan de hand van primaire bronnen. Uit de interviews met glastuinders en met de voorzitter van de SAGNN (dhr. Boertjens) moet duidelijk worden hoe de voorgenoemde aspecten gezamenlijk de ongeschreven regels van de glastuinbouwsector vormen. Tevens zal aan de hand van deze gegevens worden bekeken hoe deze ongeschreven regels tezamen met de geschreven regels de strategische keuzes van de tuinders bepalen. Ook de invloed van de culturele dimensie wordt enkel gemeten aan de hand van primaire bronnen, in de vorm van de interviews met de telers. Bij de telers wordt getoetst in hoeverre zij de Noord-Nederlandse cultuur en bijbehorende normen en waarden invloed hebben op het succes en in hoeverre dit bepalend is voor de manier waarop men met elkaar omgaat. Hierbij wordt ook gekeken naar regionale ondernemerscultuur en arbeidsmentaliteit in de regio Noord-Nederland.

Afstudeerscriptie Lennaert Veenstra Pagina | 39 (Dollinger, 2003). Het model bestaat uit de volgende vijf krachten:

1. De macht van leveranciers

Leveranciers kunnen macht uitoefenen door te dreigen met verhoging van kosten of verlaging van kwaliteit. De macht van leveranciers is afhankelijk van de hoeveelheid leveranciers, de hoeveelheid substituten, het belang van de bedrijfstak voor de leveranciers, de overstapkosten, de standaardisatie van het product en de mogelijkheden van verticale integratie.

2. De macht van afnemers

Afnemers met veel macht kunnen de prijzen onder druk zetten door concurrenten tegen elkaar uit te spelen. De macht van de afnemers hangt af van het deel van de omzet dat door de afnemer wordt afgenomen, het belang van het product voor de afnemer, de mate van standaardisatie van het product, de overstapkosten, de winsten van de afnemers, de dreiging van verticale integratie, het belang van het product van de bedrijfstak voor de kwaliteit van het product van de afnemer, en de mate waarin de koper geïnformeerd is over de vraag, marktprijzen en kosten binnen de bedrijfstak.

3. De mate waarin substituten en complementaire goederen beschikbaar zijn

Alle ondernemingen concurreren in brede zin met andere bedrijfstakken waar substituten worden geproduceerd. De substituten beperken de mogelijke opbrengsten van een bedrijfstak.

4. De dreiging van nieuwe toetreders tot de markt

Nieuwe toetreders kunnen er toe leiden dat prijzen dalen en de kosten van de huidige ondernemingen toenemen. Beide hebben een negatief effect op de winstgevendheid.

5. De interne concurrentie van spelers op de markt

Hoge interne concurrentie werkt drukkend op de marge en daarmee op de winstgevendheid. De interne concurrentie tussen bestaande spelers wordt voornamelijk bepaald door de concentratiegraad.

Aangezien het aspect “macht van afnemers” al eerder bij het onderdeel “vraag” van het conceptueel model min of meer wordt geanalyseerd, zal een analyse hiervan beknopt worden weergegeven bij de concurrentieanalyse aan de hand van het “Five-Forcesmodel”.

De concurrentieanalyse aan de hand van het “Five Forces model” van Porter zal zijn gebaseerd op zowel primaire als secundaire informatie. Met name het meten van de macht van leveranciers en afnemers en de interne concurrentie zal gebaseerd zijn op de ervaringen van de telers. De mate waarin de telers afhankelijk zijn van leveranciers en afnemers en de mate van onderlinge concurrentie zal op deze manier worden gemeten.

Afstudeerscriptie Lennaert Veenstra Pagina | 40 Secundaire data in de vorm van bestaande literatuur en rapporten verschaffen voldoende informatie voor het meten van substituten en toetredingsbarrières.

Gerelateerde en toeleverende bedrijven & (kennis)instellingen

De aanwezigheid van gerelateerde en toeleverende bedrijven en (kennis)instellingen stimuleert de samenwerking tussen ondernemingen onderling en tussen ondernemingen en instellingen. Dit is tevens één van de vier

In document Samen sterk? (pagina 32-45)