• No results found

Het geschiedt dus geenzins, omdat de beklaagde onschuldig zoude zijn aan het hem ten laste gelegde feit, integendeel,

alleen omdat het bewijs voor de waarheid der beschuldiging restens te zwak is bevonden.

1 Ten gevolge van dit nader onderzoek kunnen tevens meerdere perso-nen als beklaagden aangewezen worden, hetzij als mededaders, hetzij als medepligtigen enz.

' Kent het I. R. ook in overtredingszaken, even als hij misdrijf, eene voorloopige inhechtenisneming en zulks onverschillig of de bedreigde straf zwaar of gering is? Men moet erkennen, dat de wet op dit punt met van onduidelijkheid is vrij te pleiten. Evenwel geloof ik met Mr. T. H.

der Kinderen (U. ï . deel V, blz. 263 en 430), dat de ware zin van art.

79 en 83 laatste lid, zulk eene inhechtenisneming zelfs gebiedend voor-schrijft.

2°. Dat liet feit, den beklaagde ten laste g e l e e d , niet in de omschrijving van eenig strafbaar feit valt, d.i. waartegen bij geene wettelijke bepaling straf is bedreigd.

3°. Indien de onschuld des beklaagden aan het hem ten laste gelegde feit uit het verband tusschen de stukken en het nader onderzoek is gebleken.

Wat moet geschieden, wanneer het hoofd van gewestelijk bestuur van oordeel 1 is, dat de beklaagde voor den regier vervolgd behoort te loorden?

D a n heeft de wet vijf verschillende regtbanken aangewe-zen , tot welke de zaak zal k u n n e n worden verweaangewe-zen, te weten :

het districtsgeregt, het r e g e n t s c h a p s g e r e g t , de policierol,

de landraad en

de r e g t b a n k van o m g a n g , art. 8 2 — 8 5 .

H e t hoofd van gewestelijk b e s t u u r kan echter niet naar willekeur een dezer als r e g t e r aanwijzen; wel is de keuze aan zijn oordeel en bevinding overgelaten, m a a r dit oordeel en die bevinding bewegen zich binnen juist omschrevene g r e n z e n , te vinden in het regl. R. O. en wel voor de dis-trictsgeregten bij art. 80 , voor de regentschapsgeregten 2 bij

1 Men lette wel, dat do wot het vorder vervolgen van een beklaagde slechts aan hot oordeel van liet hoofd van gewestelijk bestuur overlaat, terwijl bij het stellen op vrije voeten do wet van blijken spreekt, art. 86, hetgeen derhalve strenger moet opgevat worden, dan de uitdrukking van oordeel zijn in art. 81.

1 Do vraag, welke bij eene oppervlakkige inzage van de artikelen 83 sub 2° en 110 R. O. zoude kunnen rijzen, wölke zaken nl. tot de bevoegd-heid van het regentschapsgeregt on welke tot de polieie-rol behooren, verdwijnt, of liever vindt, voor een groot doel althans, hare oplossing in den inhoud van art. 2S der intermediaire strafbepalingen. Al wat der-halve bij eouige keur, reglement of verordening met een der in dat artikel opgenoemde straffen strafbaar is gesteld, behoort tot de polieie-rol en daar-enboven nog al die zaken, welke bij ontstanen twijfel het hoofd van ge-westelijk bestuur gewigfig genoeg voorkomen, om op die wijze beregt te

art. 8 3 sub 2 ° , voor de poUcierol bij art. 1 1 0 , voor de land-raden bij art. 95 sub 2° en 3° en voor de regtbanhen van omgang bij art, 105 van dat reglement.

H i e r vergelijke men de circulaire van het H o o g G e r e g t s -hof dd. 22 J a n . 1853 no. 1 , waarbij eenige formulieren zijn vastgesteld voor de boven vermelde verwijzingen naar de onderscheidene g e r e g t e n , mede hier achter afgedrukt sub no. 4.

De aanwijzing van liet een of ander dezer regterlijke col-l é g i e n , zacol-l over col-liet acol-lgemeen het gevocol-lg zijn der bescol-lissing, of eenig feit als misdrijf, dan wel als overtreding gequalifi-ceerd behoort te worden.

D e definition wat misdrijf en wat overtreding is in het oog van den Ned. Indischen w e t g e v e r , komen voor in de artikelen 2 en 3 der intermediaire strafbepalingen.

H e t komt ons niet onnut voor deze definition met een en-kel woord toe te lichten.

M e t het oog op de bewoordingen van art. 2 schijnt het het raadzaamst, in de eerste plaats na te gaan wat de wetgever onder overtreding v e r s t a a t , omdat alle strafbare h a n -delingen 1, die in den zin der strafwet geene overtreding daarstellen, als misdrijf beschouwd moeten worden 2.

Volgens art. 2 dan wordt als overtreding beschouwd : 1°. A l hetgeen iemand doet, dat verboden en al hetgeen iemand nalaat, hetzij opzettelijk, hetzij door verzuim, dat geboden was te doen bij de policie-reglementen, plaatselijke k e u r e n , wettelijke bepalingen en verordenigen op het stuk van 's lands middelen en p a c h t e n , onder voorwaarde echter dat de opgenoemde verordeningen geene zwaardere straf o p

-worden. (Zie circulaire P. G. dd. 19 Maart 1849 no. 718, hierachter afgedrukt sub. no. 5.

' Ik gebruik hier de algemeene uitdrukking handelingen, omdat hiermede zoowel liet doen, als het nalaten (daders en nalafigcn) uitgedrukt wordt.

1 De male en de aard der straf maken den grondslag uit voor de on-derscheiding tusschen misdrijf en overtreding.

leggen , dan gevangenisstraf, geldboete en v e r b e u r d v e r k l a r i n g van bijzondere v o o r w e r p e n , hetzij dit alles afzonderlijk, dan wel gezamenlijk opgelegd kan worden 1 ;

2°. A l hetgeen bij andere (dan de sub 1° genoemde) stel-lige wettelijke bepalingen van algemeenen aard 2 geboden of verboden is te doen, alles voor zoo v e r r e de daarop b e -dreigde straf geene gevangenisstraf van drie m a a n d e n , met of zonder geldboete 3, alsmede met of zonder verbeurdver-k l a r i n g van bijzondere voorwerpen , te boven gaat ;

3°. A l l e handelingen en v e r z u i m e n , door ambtenaren in de uitoefening h u n n e r bediening v e r r i g t of begaan in strijd met eenigerhande wettelijke b e p a l i n g , onder strafbedreiging als sub 2° is opgegeven ;

4°. A l de v e r g r i j p e n , bedoeld bij art. 110 R. O 4. A l l e strafbare handelingen d e r h a l v e , die niet in deze omschrijving vallen van o v e r t r e d i n g , zijn als misdrijf te b e -schouwen 5.

D e straf echter van geldboete, hoe hoog o o k , en van lijfs-d w a n g , bij niet vollijfs-doening lijfs-dier gellijfs-dboete, alsmelijfs-de van ver-b e u r d v e r k l a r i n g van ver-bijzondere Aroorwerpen , kan alleen n i m -m e r aan eenig strafbaar feit het k a r a k t e r van -misdrijf geven.

1 Bij liet eerste gedeelte van art. 2 schijnt de wetgever noch voor de gevangenisstraf noch voor de geldboete eenige grens te hebben gesteld.

Ik geloof echter dat, wat den duur der gevangenisstraf aangaat, de termijn daaromtrent voorkomende in het 2e gedeelte Ie lid van art. 2 ook hier van toepassing is.

1 Welke de hier bedoelde wettelijke bepalingen van algemeenen aard zijn, is uit de vergelijking met de sub 1™ opgenoemden gemakkelijk na te gaan.

' De hoegrootheid eener geldboete komt derhalve bij de waardering van eenig feit als misdrijf of overtreding niet in aanmerking.

* De aanhaling van dit art. staat in verband met de straffen, vervat in art. 28 Interm. strafbep. en die wel eens twijfel souden kunnen doen ontstaan, of een feit op die wijze gestraft, nog wel onder de overtredingen gerangschikt kan worden.

* Misdrijf ia dus de regel, en overtreding de uitzondering.

Het hoofd van gewestelijk bestuur is verpligt, van alle