• No results found

Aanduiding van den regter waarvoor, alsmede van dag, uur en plaats, waarop en waar de beklaagde verschijnen moet ;

Vermelding dat de oproeping geschiedt ter requisitie van het O. M. bij het residents-geregt.

1 Eene verkeerde opgave van den naam, brengt echter geene nietigheid te weeg, wanneer er omtrent de identiteit van den bedoelden persoon overigens geen twijfel bestaat.

1 Eene, eenvoudige aanhaling der verordening, waartegen de overtreding begaan is, is niet voldoende. De aanhaling daarentegen van het wets-artikel, hetwelk overtreden zoude zijn, wordt niet gebiedend gevorderd.

Verder behoort de oproeping (exploit) gedagteekend te zijn, ten einde daaruit duidelijk blijke of de als minimum gestelde termijn van 2 maal 24 u r e n , welke tusschen de op-roeping en de verschijning moet v e r l o o p e n , behoorlijk in acht is genomen.

Ten slotte volgt de onderteekening door den beambte belast met de afgifte der oproeping (beteekening van het e x -ploit) , met bekendstelling of de oproeping is afgegeven aan den beklaagde in persoon, dan wel aan zijne woning (woon-plaats) of aan zijn verblijf (tijdelijke verblijfplaats of domi-cilie bij keuze) 1.

D e oorspronkelijke oproeping blijft echter bij het O. M . b e r u s t e n , de beklaagde ontvangt slechts een met het oor-spronkelijke gelijkluidend afschrift.

Kan de beklaagde de nietigheid der oproeping inroepen, ingeval zij een der vereischten van art. 3 99 mint'1?

E e n e uitdrukkelijke bedreiging van nietigheid, zooals in art. 178 ten opzigte van het requisitoir van dagvaarding voor de Raden van Justitie is voorgeschreven, vindt men in onzen 7<len titel niet. Evenwel gelooven wij dat eene bevestigende beantwoording der gestelde vraag in den aard der zaak ligt.

O p de bedoelde oproeping toch steunt het geheele p r o c e s ; dit is in strafzaken evenzeer waar als in civiele zaken 3. E e n e verkeerde o p g a v e , een gepleegd verzuim van een noodzakelijk bestanddeel der oproeping zoude belangrijke o-ovolo-en ten nadeele van den beklaagde k u n n e n na zich slepen. D e vormen der regtspleging zijn van publieke orde

1 Hoe, indien noch de woon- noch de verblijfplaats bekend is? Op grond van art. 202 geloof ik, dat ook hier het voorschrift van art. 178 laatste lid van toepassing is, ni. de aanplakking der oproeping aan het gebouw waar het residents-geregt zitting houdt.

» Men moet bij het beoordeelen eener dergelijke vraag wel in het oog houden, dat de bepalingen omtrent dagvaardingen in het regl. op de B. R. voorkomende, op strafzaken niet van toepassing zijn.

* Zoo moet een regter, wanneer blijkt dat er twee overtredingen zija begaan, en de oproeping gewaagt slechts van ééne, zich alleen bepalen tot het onderzoek van het vermelde feit.

en in het belang der justiciabelen vastgesteld1, het is derhalve niet te veronderstellen , dat de opvolging harer voorschriften aan willekeur zoude zijn overgelaten.

E e n e bevestiging van ons gevoelen levert ook de te vol-gen procesorde in geval van verstek, art. 2 0 0 . I m m e r s daar heeft de wetgever uitdrukkelijk voorgeschreven dat de r e g -ter ambtshalve, voor en aleer bij verstek te vonnissen, een n a a u w k e u r i g onderzoek in zoude stellen of de beklaagde wel behoorlijk was opgeroepen ; is zulks niet het geval g e -weest, dan schrijft de wet eene nadere oproeping v o o r , en deze nadere oproeping zal wel geen plaats k u n n e n v i n d e n , tenzij de eerste oproeping tevens nietig verklaard worde.

E v e n w e l zal niet elk verzuim eene n i e t i g v e r k l a r i n g der oproeping ten gevolge hebben 2.

D e wetgever heeft aan het oordeel des regters de be-slissing willen overlaten, in hoeverre een verzuim der voor-schriften van art. 199 aan de oproeping haar essentieel k a r a k t e r o n t n e e m t , en of de beklaagde daardoor ook in zijne v e r d e -diging benadeeld wordt. I s dit niet het g e v a l , dan staat buiten de nietigverklaring n o g een andere weg o p e n , n l . de herstelling in de oproeping van het gepleegde verzuim , door den regter eveneens bij vonnis te gelasten 3.

V o o r het residents-geregt behoeft de beklaagde niet in persoon te verschijnen; het is hem geoorloofd daartoe een ander te m a g t i g e n , maar dan behoort deze volmagt met dit speciale doel g e g e v e n , en tevens in authentieken v o r m '1

verleden te zijn.

1 De verschijning echter van den beklaagde en zijn stilzwijgen dekken clko nietigheid van dien aard.

2 Hieronder kan men rekenen, schrijffouten in ondergeschikte punten der oproeping begaan.

3 Deze exeeptieve verdediging behoort uit den aard der zaak in den aanvang op de teregtzitting voorgedragen te worden, zelfs vóórdat de beklaagde op de aan hem gerigle vragen betreffende zijn persoon enz.

antwoordt; zie art. 202 in verband met art. 183 en art. 130 2= lid.

1 Art. 1868 B- W.

E e n e generale volraagt, ook geldig Yoor andere g e v a l l e n , kan derhalve in dezen niet aangenomen worden.

Verschijnt de beklaagde in persoon, dan is het hem mede geoorloofd zich door eenen verdediger te doen bijstaan.

I n de k e u z e , zoowel van den gemagtigde als van den ver-dediger, is de beklaagde aan geen bepaalde stand van per-sonen g e b o n d e n , art. 204.

§ 1. Het onderzoek op de teregtzitting.

O p dit onderzoek, hetwelk overeenkomstig art. 29 E . O . in den r e g e l mede in het openbaar moet worden gehouden, heeft de wetgever de vormen en procesorde in zaken van over-treding, bij de E a d e n van Justitie gebruikelijk , van toepassing-g e w i l d , voor zooverre die nl. van toepassintoepassing-g k u n n e n zijn.

D e afwijkingen van deze vormen en van die procesorde in den 5den titel ' van het regl. strafv. omschreven , z u l l e n , hetzij uit den aard der z a a k , hetzij uit de bepaalde voor-schriften van onzen 7den titel, blijken.

Voordat met het onderzoek een a a n v a n g wordt g e m a a k t , staat het den beklaagde vrij zijne exceptieve verdedigings-middelen voor te d r a g e n , daaronder mede begrepen de w r a k i n g des r e g t e r s \

Onder deze exceptieve middelen komt voornamelijk in aanmerking de exceptie van onbevoegdheid, hetzij ten aanzien van den persoon des r e g t e r s , hetzij ten aanzien van de te behandelen zaak zelve (art. 103 sub 2° E . O.).

Onder verwijzing naar hetgeen in vorige Hoofdstukken te dezen opzigte is a a n g e t e e k e n d , (terwijl wij over andere diergelijke middelen hier vermeenen wel met stilzwijgen t e k u n n e n heen stappen) willen wij alleen, naar aanleiding van art.

1 I n dezen Titel wordt bij art. 183 weder verwezen naar den 4<'™ Ti-tel, handelende over //het regisgeding op de teregtzitting van den Raad

»van Justitie in zaken van misdrijf," zoodat ook enkele voorschriften van dien Titel in aanmerking zullen komen.

1 Deze voordragt geschiedt mondeling.

I

2 0 1 , dit doen o p m e r k e n , dat liet oordeel over de a l - o f niet gegrondheid van eene opgeworpene exceptie van onbevoegd-heid , in het eene geval niet, maar in het andere wel uit-sluitend aan den regter is overgelaten. I m m e r s bevindt, d . i . oordeelt, die r e g t e r , na het beweren van. beklaagde aan de voorschriften der wet te hebben getoetst ' , dat de zaak niet tot zijne bevoegdheid behoort, dan wordt het verder onder-zoek voorloopig geschorst, tot tijd en wijle de Raad van J u s t i t i e2, tot welks ressort het residents-geregt b e h o o r t , op de daartoe betrekkelijke conclusion van het O. M. ten defi-nitive zal hebben beslist. Oordeelt echter de r e g t e r zich b e v o e g d , dan zal hij de voorgestelde exceptie verwerpen en het onderzoek voortzetten.

Op welke gronden geschiedt de wraking des regter s 5 ?

I n g e v o l g e het voorschrift van art. 270 regl. strafv., kan de w r a k i n g , op grond van een of meerdere der r e d e n e n4 in a r t . 268 opgegeven , zoowel mondeling als schriftelijk geschieden , en wel zoodra het onderzoek ter teregtzitting aanvangt.

V e r z u i m t de beklaagde of het O. M . deze gelegenheid, dan zijn zij met eene later voorgestelde wraking niet meer o n t v a n k e -lijk , tenzij de reden van w r a k i n g eerst toen ontstaan mögt zijn.

H e t eerste gevolg eener voorgedragene w r a k i n g i s , dat het onderzoek der strafzaak geschorst w o r d t , totdat ten a a n -zien dier w r a k i n g uitspraak zal zijn gedaan. D e beslissing over de al of niet geldigheid der voorgestelde reden van w r a k i n g heeft de wet ten deele aan den betrokken r e g t e r ,

1 Volgens de voorschriften der Europesehe regtspleging behoort ook het O. M. hierop gehoord te worden, art. 130.

1 Deze opzending zal eveneens behooren plaats te vinden, in geval do regter uit het onderzoek de overtuiging bekwam, dat het gepleegde feit misdrijf en geene overtreding daarstelde.

3 Het O. M., noch de Griffier kunnen in strafzaken gewraakt worden.

* De redenen van wraking, zoo er meerdere dan één zijn, mogen niet afzonderlijk, maar moeten te zameu en gelijktijdig worden voorgedragen, wel te verstaan voor zooverre die redenen gelijktijdig bestonden, artt.

270 en S71.

ten deele aan den Eaad van Justitie overgelaten. Te we-ten: berust de regter in de wraking, tegen welke beslissing geen middel van voorziening is toegelaten, art. 281, dan zal hij de verdere beregting der zaak aan zijnen bij de wet aangewezen plaatsvervanger opdragen, art. 274 alinea 2;

vermeent bij echter daarin niet te moeten berusten, dan