• No results found

3. Collectievorming tijdens de bezettingsjaren

3.2 Het geheugen blijkt feilbaar

In de periode najaar 1940 - voorjaar 1942 werkten ongeveer 30 officieren binnen het Hoofdregelingsbureau aan het ordenen van de documentatie die binnen kwam en aan het opstellen van geschiedkundige artikelen en deelstudies. Daarbij stuitte men nogal eens op onduidelijkheden, feitelijke onjuistheden, inconsistenties en ook lacunes in het ontvangen materiaal.

Hierover schreef luitenant-kolonel Van Hilten, in 1940 een van deze medewerkers en na de bezetting eerstverantwoordelijke voor het krijgsgeschiedkundig werk, terugkijkend op deze eerste periode van verzamelen: ‘De gevechtsberichten en verslagen met de dagboeken

vormen de voornaamste bronnen voor het Stafwerk. Bij de bewerking van deze bescheiden bleek meermalen dat nadere toelichtingen noodig waren en tegenstrijdigheden moesten worden opgelost. Hiervoor werden veelal vragenlijsten ter beantwoording aan de

verschillende commandanten en ondercommandanten toegezonden. De beste oplossing werd echter meestal verkregen door de betrokkenen op te roepen en dan met hen het geheele

67 Nationaal Archief, Den Haag, Inspecteur van de Cavalerie, Commandant van de Cavalerie-Brigade, Commandant van de Lichte Brigade-Divisie, nummer toegang 2.13.54, inventarisnummers 48 en 51.

gevecht te reconstrueren. Van de gevechtsberichten enz. zijn meerdere afschriften gemaakt welke op verschillende wijze en plaatsen waren opgelegd, zoodat aangenomen mag worden dat deze ter verdere bewerking beschikbaar zijn. Uit bijgaande overzichten blijkt echter dat vele commandanten nog geen gevechtsberichten inzonden. Om deze alsnog te verkrijgen verwijs ik naar mijne afzonderlijk bijgevoegde voorstellen.’ Helaas zijn de genoemde

overzichten en voorstellen niet bewaard gebleven.68

Generaal-Majoor Carstens, tijdens de bezettingsjaren eindverantwoordelijk voor de vorming en het gebruik van de collectie Gevechtsverslagen, was van deze beperkingen al vroegtijdig op de hoogte gesteld. Victor Nierstrasz had, als hoofd van afdeling IIB van de afdeling Krijgsgeschiedenis, hem al op 6 september 1940 een reconstructieverslag

aangeboden van de gevechten bij de Grebbeberg. Dat verslag was samengesteld aan de hand van dagboeken, verslagen en gevechtsberichten. Nierstrasz maakte in zijn aanbiedingsbrief melding van de vele tegenstrijdigheden in de verslagen en het feit dat ze vaak langere tijd na dato gemaakt waren, hetgeen naar zijn inzicht de nauwkeurigheid niet ten goede kwam. Opmerkelijk overigens dat Nierstrasz deze conclusie trok (het gedateerd zijn van verslagen) over documenten die ‘al’ in september 1940 beschikbaar waren, zeker in het licht van de wetenschap dat hijzelf nog tot ver in de jaren ’50 zeer actief en gedreven voormalig militairen zou aansporen om alsnog hun herinneringen op papier te zetten in een ultieme poging om inconsistenties en onduidelijkheden alsnog uit de wereld te helpen.69

Om de geconstateerde onhelderheden op te heffen en leemten in de collectie te dichten werden in eerste instantie vanuit de Regelingsbureaus, daarna vanuit het

Hoofdregelingsbureau en weer later, vanaf februari 1942, vanuit diens ‘rechtsopvolger’ het Krijgsgeschiedkundig Instituut, eerst aan commandanten en later in toenemende mate ook aan militairen van lagere rang, gevraagd om alsnog rapporten, verslagen en berichten in te

dienen.70 Hierbij lag wel de nadruk op verslagen en berichten van eenheden die betrokken 68 Nederlands Instituut voor Militaire Historie, Den Haag, Collectie losse stukken, Toegang 057, inventarisnummer 4211, hierin: ‘Verslag (met twee bijlagen) van het Krijgsgeschiedkundig Instituut, d.d. 12 december 1945, auteur: D.A. van Hilten’. Zie ook NIMH, demobilisatie, 445, inv. 163 voor overzichten medewerkers Hoofdregelingsbureaus in de periode november 1940-februari 1942.

69 Zie bijvoorbeeld NIMH, Mei 1940, 409, inv. 526010, briefwisseling en gesprekken Nierstrasz met een tweetal commandanten (Pernot en Overeem) in 1951-1952 m.b.t. reconstructie gebeurtenissen in de avond van de 10e mei bij de Heldensche Dijk en Roggelsche Dijk.

70 Zie hiervoor o.a. NL-HaNA, Hoofdkwartier Veldleger, 2.13.16, inv.nr. 965, diverse brieven van Nierstrasz vanuit het Hoofdregelingsbureau aan voormalige commandanten, december 1940.

waren geweest bij gevechtshandelingen. Dat is op zich begrijpelijk, omdat die gebeurtenissen het meest interessant waren om te reconstrueren, zeker vanuit het doel te achterhalen ‘waar het fout was gegaan’ en het trekken van lessen voor de toekomst. Tegelijkertijd levert deze toch wat selectieve uitvraag een enigszins vertekend beeld op van de manier waarop het leger in die meidagen van 1940 opereerde.71

Bij pogingen om commandanten te bewegen alsnog documentatie in te dienen, bleek soms dat om verslagen en berichten werd verzocht die al eerder wel waren aangeleverd, maar vervolgens (nog) niet bij het betreffende regelingsbureau terecht waren gekomen.72 Een achterdochtige geest kan hieruit opmaken dat het voor commandanten mogelijk was om verslagen en berichten die hen niet welgevallig waren of relevant leken, achterwege te laten.73 Dat is inderdaad zo, maar of dat veel gebeurde dan wel een succesvolle strategie was om nare situaties uit de boeken te houden mag worden betwijfeld gezien de persistente en

gedetailleerde wijze waarop vanuit het Hoofdregelingsbureau en haar opvolgers de

ingeleverde documentatie werd onderzocht. Het niet doorgeleiden van berichten en verslagen van ondergeschikten door commandanten hoeft overigens niet als laakbaar te worden opgevat; het reconstrueren van de gevechtsdocumentatie was aan hen voorbehouden.74

Dat neemt niet weg dat een deel van de gevechtsverslagen die wel waren ingediend, na verloop van tijd toch ‘kwijt’ bleken te zijn geraakt.75 In de huidige (papieren) inventaris die bij 71 Amersfoort en Kamphuis, Mei 1940, 26 en gesprek H. Amersfoort, 6 mei 2014.

72 Zie o.a. NL-HaNA, Hoofdkwartier Veldleger, 2.13.16, inv.nr. 968, brief Nierstrasz vanuit Regelingsbureau Veldleger aan luitenant-kolonel Jhr. De Marees van Swinderen, dd 11 september 1940 en diens antwoord dd 18 september 1940. Zie ook NL-HaNA, Hoofdkwartier Veldleger, 2.13.16, inv.nr. 965, brief M. Moquette aan Hoofdregelingsbureau d.d. 17 november 1941. Zie ook NL-HaNA, Defensie / Onderscheidingen, 2.13.184, inv.nr. 259, brief J.G. Berghuijs d.d. 5 juni 1940 inzake de vraag naar een gevechtsbericht dat al eerder was ingezonden.

73 Zie bijvoorbeeld NIMH, Mei 1940, 409, inv. 476003, aanbieding gevechtsverslag uit 1941, dat destijds aan overste Buurman (C.-4RI) was aangeboden maar nooit was doorgestuurd. Het dook in 1996 op in een vuilniszak en werd in 2001 het NIMH toegezonden. De reden waarom Buurman dit verslag niet doorstuurde destijds, is niet bekend.

74 NIMH, Visser, 437, inv. 65 en 67.

75 Voorbeelden: NL-HaNA, Hoofdkwartier Veldleger, 2.13.16, inv.nr. 965, brief van L.A.D. Kranenburg; NIMH, Mei 1940, 409, inv. 526009, brief van J.J. van Haalen. Zie ook NIMH, Mei 1940, 409, inv. 526006, zoekgeraakt verslag Van Oeveren, dat deze in 1951 voor de tweede maal opschrijft, op verzoek van Nierstrasz.

het NIMH berust en hoogstwaarschijnlijk dateert van de jaren ’50, is dit ook nog goed te zien. In de jaren ’80 is in deze inventaris handmatig een codering aangebracht om per document de vindplaats (doos- en dossiernummer) aan te geven. Niet alle documenten (ruwe schatting 5%) heeft zo’n codering gekregen en dat betekent dat ze wel ooit aanwezig zijn geweest in de collectie, maar bij de ‘coderingsactie’ waren verdwenen. Ook in de inventarisboeken die in 1940-1941 werden opgesteld en nu berusten bij het NA, is op een latere moment (onduidelijk wanneer) per document aangegeven of deze zich nog wel of niet meer in de daar aanwezige collectie bevond. Ook daar blijkt een deel van de documenten in die tussentijd te zijn vermist. Of het NIMH en het NA dezelfde documenten missen ben ik niet nagegaan, dat is een te veelomvattende opdracht. Het verdient wel aanbeveling zo’n vergelijking nog eens te doen. Ik kom in hoofdstuk 7 terug op het eventuele verschil in samenstelling tussen de NIMH-versie en de NA-versie van de collectie Gevechtsverslagen. Waar verdwenen documenten zijn gebleven is niet echt duidelijk, maar er zijn aanwijzingen dat tot in de jaren ’50 regelmatig originele stukken uit de collectie werden gelicht voor divers gebruik, waarbij het natuurlijk niet zeker is dat deze daarna ook weer netjes terug werden gestuurd.76

Dat wat gedurende deze eerste jaren van collectievorming, maar ook nog ver daarna, aanvullend binnenkwam werd vanzelfsprekend toegevoegd aan de collectie. Alleen werd niet aangetekend wanneer dat was. Daar ligt nog wel een punt van aandacht, zeker omdat een deel van de verslagen en rapporten die in de collectie worden aangetroffen, ongedateerd is dan wel is geantedateerd naar de datum waarop ze betrekking hebben, in casu 10, 11, 12, 13 of 14 mei 1940. Het ontbreken van een creatiedatum is voor de interpretatie van documenten

problematisch, iets waar ik in de volgende paragraaf uitvoeriger op terug kom.

Naast het aansporen van militairen om alsnog verslagen, berichten en dagboeken in te zenden, werd door het Hoofdregelingsbureau, zoals Van Hilten in 1945 aangaf, dus al vanaf het begin van de vorming van de collectie Gevechtsverslagen en –berichten mei 1940 gebruik gemaakt van aanvullende gesprekken, vragenlijsten en brieven met het verzoek om specifieke informatie aan te leveren. Dit alles om zoveel mogelijk onjuistheden en onduidelijkheden die vanuit het beschikbare materiaal opdoemden, op te helderen.

Van dergelijke gesprekken heb ik enige korte verslagen in de collectie

Gevechtsverslagen aangetroffen. Het identificeren van aard en context daarvan was overigens nog geen sinecure, omdat bij die verslagen lang niet altijd wordt vermeld wie de vragensteller in dat gesprek was, wie de verslaglegger (dat kan dezelfde persoon zijn, maar dat is niet 76 Zie: papieren inventaris collectie Gevechtsverslagen en –berichten mei 1940, werkarchief staf NIMH.

vanzelfsprekend) en op grond waarvan het gesprek was gearrangeerd. Daarmee is het plaatsen van dit soort gespreksverslagen als zijnde ‘de neerslag van gesprekken die werden

georganiseerd door het Hoofdregelingsbureau om onduidelijkheden uit gevechtsverslagen op te lossen’ buitengewoon lastig. Of standaard verslagen van dit soort gesprekken werd

gemaakt, en of die allemaal dan ook hun weg vonden naar de collectie Gevechtsverslagen, is mij bovendien niet duidelijk geworden; een register van gevoerde gesprekken is bij mijn weten niet bijgehouden, in ieder geval niet bewaard gebleven.

De vragenlijsten die werden gebruikt om aanvullende informatie te verzamelen, hebben nadrukkelijk hun sporen in de collectie achtergelaten. Er werd van verschillende soorten lijsten gebruik gemaakt. Veel voorkomend is een ‘standaard-vragenlijst’ getiteld

‘vragenlijst 10 mei 1940’, die vooral in ging op vuurgevechten en de vraag wanneer en waar

een batterij in stelling was gebracht dan wel van stelling veranderd was geweest. Veel van deze ingevuld geretourneerde vragenlijsten zijn niet gedateerd. Vanuit de exemplaren die wel van een datum zijn voorzien valt af te leiden dat veel van deze vragenlijsten in 1940 en vooral in 1941 zijn verspreid. Ook is vaak onduidelijk wie de antwoorden gaf. Het lijkt het meest waarschijnlijk dat dit de commandant van de betreffende eenheid was, maar dat hoeft niet per se.77 Er zitten ook andere soorten ingevulde vragenlijsten in de collectie, bestaande uit meer algemene vragen als: ‘Welk kazemat of geschutsopstelling was door personeel van Uw groep

bezet?’, ‘Is Uw mitr. of vuurmond buiten gevecht gesteld? Zoo ja, door welke reden en hoe laat?’, ‘Zijt ge met Uw groep gevangen genomen? Zoo ja, om hoe laat en onder welke omstandigheden?’. Opvallend is dat deze vragenlijsten onderling behoorlijk veel

overeenkomsten vertonen (dus dezelfde vragen omvatten), maar toch op kleine onderdelen afwijkingen vertonen: soms zijn meer vragen opgenomen, soms een paar weggelaten. Wat de reden is van het voorkomen van deze marginale afwijkingen tussen de lijsten is mij niet helder. Het heeft in ieder geval niet met de ‘geadresseerde’ te maken, dat zou nog een mogelijke verklaring zijn geweest (regimenten en divisies hadden natuurlijk verschillende dingen meegemaakt, dus verschillende soorten vragen kunnen dan aan de orde zijn), maar die verklaring gaat niet op aangezien verschillende van deze ‘algemene’ vragenlijsten met lichte afwijkingen ten opzichte van elkaar naar eenzelfde divisie werden verstuurd en ook ingevuld retour kwamen. Ook hier speelt overigens dat de datum van invullen of indiening van de vragenlijsten lang niet altijd is aangetekend. Dan zijn er nog de vragenlijsten die juist wel ingaan op specifieke situaties. Het betreft hier ‘op maat gemaakte’ vragen naar aanleiding van 77 Zie bijvoorbeeld NIMH, Mei 1940, 409, inv. 476030.

reeds ingediende gevechtsverslagen en –berichten. Hierin zijn vaak ook vragen opgenomen die erop gericht waren inzicht te krijgen in degenen (onderofficieren, korporaals of soldaten) die zich bijzonder moedig hadden gedragen dan wel lafhartigheid hadden laten zien.78 Tot slot zijn er specifieke vragenlijsten die nadrukkelijk op het functioneren van een bepaald persoon waren opgesteld.79

Ten aanzien van de gehanteerde vragenlijsten moeten nog drie opmerkingen worden gemaakt. Ten eerste was het invullen/beantwoorden ervan geen alternatief voor het indienen van een gevechtsverslag of –bericht. Ook als al een verslag of rapport was ingediend moesten commandanten deze vragenlijsten beantwoorden. Ten tweede was zowel het invullen van een vragenlijst als het opstellen van verslagen en berichten niet ‘waardenvrij’ maar al bij het uitsturen ervan sterk gerelateerd aan de beoordeling van het individueel presteren van militairen, zo blijkt uit een brief uit 1940 van luitenant-kolonel Wilson vanuit het

Hoofdregelingsbureau aan alle compagniescommandanten: ‘ik vestig er uw aandacht op, dat

door het inzenden der gevechtsberichten en het invullen van de vragenlijst, de mogelijkheid bestaat om betoonden moed voor een onderscheiding voor te dragen en evt. lafheid alsnog te doen straffen.’80 En ten derde maakte niet alleen het Hoofdregelingsbureau en later het Krijgsgeschiedkundig Instituut gebruik van vragenlijsten om meer helderheid te creëren over de juiste toedracht van gebeurtenissen tijdens de meidagen van 1940. Dat zouden, zowel in 1940 en 1941 als na 1945, ook diverse commissies doen die zich bezig hielden met het beoordelen van het functioneren van individuele militairen. Zo maakten zowel de commissie Korpsonderzoeken in 1940 als de naoorlogse commissie Verantwoording Krijgsgevangen Officieren der Koninklijke Landmacht veel van vragenlijsten gebruik.81 De resultante daarvan kan in de collectie Gevechtsverslagen zijn terecht gekomen. Waar het gaat om de commissie

78 Zie bijvoorbeeld NIMH, Mei 1940, 409, inv. 526021, vragenlijst ingevuld door J.A. Delissen op 9 juli 1941, zie ook bijvoorbeeld NIMH, Mei 1940, 409, inv. 526046, vragenlijst gezonden aan

wachtmeester C. v.d. Wetering op 6 december 1941.

79 NL-HaNA, Def / Generale Staf 1945-1972, 2.13.196, inv.nr. 965, vragenlijst Nierstrasz vanuit Hoofdregelingsbureau aan reserve-eerste-luitenant D.H. Lindeman d.d. 18 augustus 1941.

80 NIMH, Mei 1940, 409, inv. 526036.

81 Zie hiervoor onder andere: NL-HaNA, Def / Generale Staf 1945-1972, 2.13.196, inv.nr. 1150 en 3550 en NL-HaNA, Defensie / Onderscheidingen, 2.13.184, inv.nr. 18.

Korpsonderzoeken zijn daar sterke aanwijzingen voor.82 Omdat meestal zowel datering als oorsprong/afzender van de vragenlijsten ontbreekt, blijft de oorsprong van de vragenlijsten in de collectie echter onduidelijk.

Overigens zijn de vragenlijsten zelf lang niet altijd bewaard gebleven. Wel als de beantwoording op de vragen op het vragenformulier zelf was ingevuld, maar als de antwoorden apart werden ingezonden werd de bijbehorende vragenlijst niet erbij

gearchiveerd.83 Omdat er meerdere soorten vragenlijsten werden gebruikt, waarvan een flink gedeelte ‘maatwerk’, is het in zo’n geval wel lastig om de gegeven antwoorden te kunnen interpreteren. Want op welke vraag is dat antwoord nu gegeven??

Diezelfde vraag doet zich voor waar het gaat om brieven die het Hoofdregelingsbureau uitstuurde met het verzoek om informatie, en de antwoordbrieven die dat opleverde. De uitgaande brieven zijn bepaald niet standaard in de collectie Gevechtsberichten opgenomen. Deels zijn ze niet bewaard gebleven, deels elders gearchiveerd.84 De ontvangen

antwoordbrieven, met daarin vaak uitgebreide verslaglegging van gevechtshandelingen, zijn deels ook niet in de collectie Gevechtsverslagen terug te vinden. Een deel is terecht gekomen in het archief van het Hoofdkwartier Veldleger, onderdeel ‘Geschiedbeschrijvingen,

krijgsgeschiedenis /oorlogsdagen van 10 t/m 14 mei 1940’.85 Dat is ook niet zo onlogisch, want dit archief omvat de administratieve neerslag van de activiteiten van de ‘sectie Krijgsgeschiedenis’ als onderdeel van het Hoofdkwartier Veldleger. Hier zien we twee ordeningsprincipes gehanteerd waar het gaat om de vraag wat een adequate wijze van archiveren is. Antwoorden op gestelde vragen die in de collectie Gevechtsverslagen zijn terechtgekomen berusten daar omdat het de inhoudelijke resultante is van een poging 82 NL-HaNA, Defensie / Onderscheidingen, 2.13.184, inv.nr. 18, hierin een brief van Nierstrasz en dhr. J. van ’t Land, 7 april 1941, waarin Nierstrasz schrijft dat de ‘commissie Lucardie’ na het beëindigen van haar taken haar archief, waaronder ook verslagen, ‘voor zooveel van belang voor de krijgsgeschiedenis’ aan het Hoofdregelingsbureau had overgedragen.

83 Zie bijvoorbeeld NIMH, Mei 1940, 409, inv. 526028 en 526032.

84 Zie bijvoorbeeld NL-HaNA, Hoofdkwartier Veldleger, 2.13.16, inv.nr. 968, brief Nierstrasz aan Luit.Kol. o.n.a Jhr. De Marees van Swinderen en N NL-HaNA, Hoofdkwartier Veldleger, 2.13.16, inv.nr. 965, diverse brieven Nierstrasz aan voormalige commandanten, 1941.

85 Zie bijvoorbeeld NL-HaNA, Hoofdkwartier Veldleger, 2.13.16, inv.nr. 973, brief van reserve-kapitein G.J. Rangelrooy d.d. 9 september 1941, zie ook inv.nr. 965, brief van L.A.D. Kranenburg aan Hoofdregelingsbureau; zie ook: NIMH, Mei 1940, 409, inv. 476026.

vragen/lacunes die vanuit deze collectie waren opgekomen, te dichten. Daar waar antwoorden hier niet in terecht kwamen, werd blijkbaar geredeneerd dat de antwoordbrief de resultante was van de neerslag van het handelen van het Hoofdkwartier Veldleger en om die reden in dat (werk)archief thuis hoorde.