• No results found

2. Gezinswetenschappelijke analyse

2.2. Gezinscontext

2.2.4. Mediatiestrategieën

2.2.4.3. Gebruik

Ongeacht de effectiviteit van bepaalde strategieën zouden ouders volgens Nikken (2007) weinig of geen aandacht hebben voor een bewuste mediaopvoeding in de brede zin van het woord.

Specifiek voor internet is het nauwelijks gebruikelijk om samen te surfen of samen een spel te spelen. Nikken (2007) redeneert dat ouders minder toezicht kunnen houden omdat steeds meer kinderen beschikken over hun eigen media en daar gebruik van maken in hun eigen kamer. Het Kids Online onderzoek toont echter aan dat ouders wel degelijk enkele controlemechanisme inbouwen door internet vooral via de woonkamer ter beschikking te stellen van het kind. Slechts drie op de tien kinderen surft in een eigen kamer of in een andere privéruimte. Iets meer dan drie op tien ouders heeft een spam- en junkfilter geïnstalleerd.

Om een beter zicht te krijgen op de manier waarop ouders bepaalde mediatiestrategieën toepassen, hebben Segers en Van den Cruyce (2012) op basis van de antwoorden op de vraag

‘Wat doet u wanneer uw kind het internet gebruikt?’ de verschillende antwoordmogelijkheden gecategoriseerd onder één of meerdere mediatiestrategieën (zie Tabel 2). Uit het resultaat van die analyse blijkt dat ouders wel degelijk mediëren en daarvoor zeer afwisselende strategieën soms door elkaar hanteren. De manier waarop ze dat doen, is afhankelijk van de socio-economische status van het gezin, van hoe selectief of hoe gevarieerd de ouder omspringt met de keuze van de verschillende activiteiten en van de leeftijd en het geslacht van het kind. Verder valt vooral op dat slechts één op de tien bevraagde ouders het internetgebruik van hun kind in de tijd beperken. (Segers & Van den Cruyce, 2012).

Nikken & Pardoen (2010) leggen vooral de focus op hoe ouders die zich eerder zorgen maken over negatieve effecten meer restrictief en deels ook sociaal zullen mediëren daar waar ouders met vooral oog voor de positieve invloeden eerder zullen samen ‘internetten’ en communiceren over internetgerelateerde ervaringen en dus vooral actieve mediatiestrategieën hanteren.

Activiteiten Type mediatie

Samen op het internet zitten Actief 42,9

Bij het kind zitten wanneer het kind het internet gebruikt

Actief 42,3

Praten over wat het kind doet op internet Sociaal 73,9

In de buurt zijn wanneer het kind het internet gebruikt Sociaal 62,6 Het kind aanmoedigen om zelf het internet te

verkennen en dingen te leren

Sociaal 46,4

Uitleggen waarom sommige websites goed of slecht zijn

Actief / Restrictief 70,0 Voorstellen hoe veilig om te gaan met internet Actief / Restrictief 67,2 Voorstellen hoe om te gaan met mensen online Actief / Restrictief 58,8 Ouderlijke controle die bepaalde sites blokkeert of

filtert

Restrictief 35,8

Beperken van de tijd die het kind online mag spenderen

Restrictief 10,8

Tabel 2: Wat doen Belgische ouders met hun kind wanneer het internet gebruikt? (Segers & Van den Cruyce, 2012, p. 144)

Op socio-economisch vlak blijkt dat gezinnen uit de midden en hoge socio-economische groep de mediatiestrategieën meer toepassen dan de gezinnen uit de lagere socio-economische groep.

De bevraagde gezinnen uit deze laatste groep rapporteren wel iets frequenter dat ze samen op internet zitten of bij het kind zitten wanneer het internet gebruikt.

Uit het onderzoek blijkt eveneens dat zoveel te selectiever een ouder activiteiten gecategoriseerd onder één bepaalde mediatievorm hanteert, zoveel te minder verschillende strategieën toegepast blijken te worden. Ouders die verschillende actieve technieken gebruiken, hanteren ook vaker sociale en restrictieve mediatietechnieken (Segers & Van den Cruyce, 2012).

Als er specifiek gekeken wordt naar de gebruikte mediatiestrategieën in functie van de leeftijd van het kind, blijkt niet geheel onverwacht dat ouders van kinderen jonger dan 10 jaar vaker gebruik maken van actieve mediatiestrategieën terwijl het gebruik van die strategie bij oudere kinderen daalt. Bij het ouder worden van het kind krijgt het met andere woorden meer vrijheid of eerder meer verantwoordelijkheid toebedeeld bij het online surfen (Segers & Van den Cruyce, 2012). Langs de andere kant is dit wellicht ook gerelateerd aan het groeiende vertrouwen dat ouders hebben in de vaardigheden van het kind.

Uit het Kids Online onderzoek blijkt verder dat meisjes in verhouding tot jongens vaker gewezen worden op het veilig omgaan met internet in het algemeen en met anderen online in het bijzonder. Nikken & Pardoen (2010) stellen echter vast dat er tussen jongens en meisjes (tussen 6 en 12 jaar althans) nauwelijks een onderscheid gemaakt wordt in het mediaopvoedingsgedrag van de ouders behalve dan als het gaat over het gedrag op sociale netwerksites. Daar worden meisjes wel vaker gewezen op veilig internetgedrag, wat overeenkomt met de bevindingen in het Kids Online onderzoek (Nikken & Pardoen, 2010; Segers & Van den Cruyce, 2012).

Al naargelang de leeftijd van de kinderen veranderen de mediatiestrategieën wel duidelijk bij het ouder worden. Daar waar ouders bij jonge kinderen vooral samen ‘internetten’, regels opleggen

en in de ruimte blijven tijdens de online activiteiten van de kinderen, verandert de focus bij oudere kinderen naar het praten over online ervaringen en naar het vastleggen van meer regels (Nikken & Pardoen, 2010). Een mogelijkheid kan zijn dat de regels voor jonge kinderen eerder vormelijk zijn daar waar die voor oudere kinderen ook over de inhoud gaan.

Vanuit een restrictieve mediatiestrategie controleert de helft van de ouders nadien welke websites hun kind bezocht heeft. Ongeveer vier op de tien van de bevraagde ouders controleren welke contacten hun kind online heeft toegevoegd en wat er op het sociale netwerkprofiel van hun kind gebeurt. Bijna drie van de tien ouders kijkt inhoudelijk de e-mail berichten en de instant-messaging berichten na. Als de socio-economische situatie van het gezin in rekening wordt gebracht, blijkt dat de minste controles uitgevoerd worden door gezinnen met een hoge socio-economische status.

Opvallend is dat ouders die in hun vrije tijd zelf vaak op internet surfen, meer controleren. De mate van controle daalt zoals eerder vermeld wel met de leeftijd van het kind, ongeacht of het over zonen of dochters gaat. Een ander onderzoek geeft aan dat ongeveer de helft van de bevraagde ouders met kinderen tussen 2 en 12 jaar die online actief zijn, minstens één vorm van de restrictieve mediatiestrategie hanteert. Concreet heeft de helft van de ouders een virusscanner en/of een firewall geïnstalleerd. Bijna één op drie ouders kiest voor een popup- en reclame-killer, een spamfilter en/of een filter om bepaalde websites te blokkeren. Een vierde van de respondenten geeft aan helemaal geen technische hulpmiddelen geactiveerd te hebben.

Deze laatste groep argumenteert vooral dat dergelijke hulpmiddelen onnodig zijn (40 %), dat ze zelf toezicht houden (20 %) of dat de standaardinstellingen volstaan.

Verder blijkt uit datzelfde onderzoek dat ongeveer 70 % van de ouders standby staan om te helpen wanneer nodig en om het internetgebruik van op afstand in de gaten te houden. Zes op de tien ouders tonen op diverse manieren interesse in wat de kinderen online doen en hebben daarbij aandacht voor mogelijke negatieve ervaringen. Bijna de helft van de respondenten is actief bezig met mediawijze aspecten en communiceert daarover met hun kind. Dit mediawijze aspect komt, net zoals het toepassen van restrictieve strategieën, vooral tot uiting wanneer de kinderen iets ouder zijn, online data downloaden en online contacten onderhouden. Een recenter onderzoek van Nikken en Pardoen (2010) toont bovendien aan dat internetvaardige ouders frequenter over veilig internetten communiceren (Nikken, 2009; Nikken & Pardoen, 2010; Segers & Van den Cruyce, 2012).

In de groep van de bevraagde ouders is er geen correlatie gevonden tussen de gebruikte mediatiestrategieën en de gezinsgrootte of -samenstelling. De moeders hebben wel de neiging eerder een ondersteunende toezichthoudende rol te spelen terwijl de vaders de kinderen eerder actief bijstaan. Segers en Van den Cruyce (2012) wijzen op een verband met het hogere vertrouwen dat mannen hebben in hun eigen vaardigheden en kunnen. Nikken en Pardoen (2010) daarentegen stellen dat de moeders meer actief zijn in de mediaopvoeding dan de vaders.

Wanneer de link gelegd wordt met de opvoedingsstijlen volgens het model van Baumrind, kan verondersteld worden dat ouders die een autoritatieve opvoedingsstijl hanteren zowel restrictief als actief als sociaal mediëren. Deze opvoedingsstijl combineert immers een hoge mate aan controle met een hoge mate aan warmte en betrokkenheid. De kinderen krijgen bijvoorbeeld regels opgelegd en worden gestuurd maar dit gebeurt in een warm, liefdevol kader met communicatie in de beide richtingen. Over de manier waarop er duiding gegeven wordt bij opgelegde regels is er minder duidelijkheid in dit model. Wel wordt er aangehaald dat kinderen aangemoedigd worden tot zelfstandigheid en zelfontplooiing. Zowel onderzoek van Baumrind

als van andere onderzoekers bevestigt dat een autoritatieve opvoedingsstijl tot de beste resultaten leidt en dat deze kinderen helpt opgroeien tot onafhankelijke, vriendelijke en sociale competente individuen met een hoge prestatiedrang en vermogen tot samenwerken (Van Crombrugge, 2009).

Een belangrijke kanttekening bij de bovenstaande veronderstelling is dat ouders die doorgaans een autoritatieve opvoedingsstijl hanteren, deze stijl om diverse redenen misschien niet zullen doortrekken wanneer het over de internetopvoeding gaat. Deze ouders zullen zich misschien vanuit angst, vanuit onwetendheid over mogelijke risico’s en kansen of vanuit een terecht of onterecht vertrouwen in de vaardigheden van het kind eerder restrictief of misschien zelfs zeer permissief of verwaarlozend opstellen in dit deel van de opvoeding.

Een interessante aanvulling van Greenspan (Van Crombrugge, 2009) is de notie van de harmonieuze ouder die eerder gematigd controleert. Vanuit de idee van tolerantie wilt deze ouder de zelfstandigheid van kinderen bevorderen door grenzen te stellen waar het nodig is en door voor de rest het kind een zekere marge te geven om zelf uit fouten te kunnen leren. In het kader van een mediawijze opvoeding kan dat gekoppeld worden aan het opleggen van bepaalde restricties in verband met risicovol gebruik van internet in combinatie met sociaal en actief mediëren waarbij de ouders communiceren met het kind over ervaringen op internet en hun mening geven zonder daarbij direct regels te koppelen aan elke vorm van ongewenst gedrag.

Wanneer echter alleen een restrictieve mediatiestrategie gehanteerd wordt, lijkt dit eerder samen te hangen met een autoritaire opvoedingsstijl. De regels worden dan opgelegd zonder mogelijkheid tot onderling overleg en zonder uitleg. Bij het niet volgen van de regels volgt vaak straf waardoor elke vorm van gesprek ontmoedigd wordt. Volgens Baumrind zijn kinderen die autoritair zijn opgevoed, eerder weinig enthousiast en teruggetrokken. Ze hebben een lage prestatiedrang en lage sociale competenties (Van Crombrugge, 2009).

Ouders die vooral een permissieve opvoedingsstijl aanwenden, zullen mogelijks vooral sociaal mediëren. Deze kinderen moeten in hoge mate zichzelf reguleren bij gebrek aan regels, bij gebrek aan een omringend kader. Een doorgedreven permissieve opvoedingsstijl leidt volgens onderzoek tot impulsieve agressieve kinderen met een laag zelfwaardegevoel, lage zelfcontrole, lage maturiteit en weinig verantwoordelijkheidszin (Van Crombrugge, 2009).

De twee laatst vermelde opvoedingsstijlen lijken minder geschikt om de digitale mediawijsheid van kinderen en vooral van jongeren te stimuleren.