• No results found

2. Gezinswetenschappelijke analyse

2.2. Gezinscontext

2.2.4. Mediatiestrategieën

2.2.4.6. Enkele aandachtspunten

Zoals Meurs (2008) aanhaalt, past het ouderschap zich aan de verschillende ontwikkelingsniveaus en -sprongen aan. Ook in de internetopvoeding evolueert zoals eerder vermeld (zie punt 2.2.4), de manier waarop ouders mediëren. De mate van positieve en aan-dachtige communicatie blijkt daarbij steeds belangrijker te worden met het ouder worden van het kind. Van een eerder sturende strategie bij jonge kinderen worden kinderen met het ouder worden vrijer gelaten en gestimuleerd tot het opnemen van verantwoordelijkheid. Voor elke leeftijd, behalve misschien voor zeer jonge kinderen, geldt dat het oprecht interesse tonen in wat kinderen online beleven en ervaren zowel in positieve als in negatieve zin en dat leeftijdsgepast communiceren, zowel het praten als het luisteren, bij uitstek de basis vormen van een duurzame internetopvoeding. Het gaat dan niet over één groot gesprek maar over een (preventief) communiceren doorheen de hele opvoeding, bijvoorbeeld naar aanleiding van bepaalde gebeurtenissen in de media of van internetgerelateerde ervaringen bij vrienden.

In dit deel wordt nog kort ingegaan op enkele aandachtspunten voor elk van de leeftijdscategorieën. In deel 3 is er aandacht voor een aantal concrete tips.

Ouders van jonge kinderen (2 à 3 tot 6 jaar)

De stichting Mijn Kind Online heeft op basis van onderzoek enkele aanbevelingen opgesteld voor ouders van jonge kinderen. Concreet stelt de stichting voor om kinderen in deze leeftijdscategorie vooral goed te begeleiden door enerzijds op zoek te gaan naar passende kindvriendelijke browsers en websites en door anderzijds tijdens de online activiteiten een goede ondersteuning te bieden. Dit laatste kan bijvoorbeeld door eerst en vooral goed in te laten oefenen hoe de muis werkt via bijvoorbeeld een online teken- en kleurapplicatie.

Daarnaast is het belangrijk dat kinderen de betekenis leren van bepaalde icoontjes op kinderbrowsers en -websites. Bovenal gaat het om een leeftijdsgepast ervaring opdoen met de computer en jonge kinderen hebben daarbij steun nodig van hun ouders. Grenzen stellen en afspraken maken, zijn daar inherent aan verbonden. Zeker de duurtijd op de computer kan bij jonge kinderen best beperkt worden. Zo kan voor een driejarige een vijf tot tiental minuutjes achter het beeldscherm lang genoeg zijn. Daarna vermindert de concentratie toch sterk en op die manier beperk je ook de visuele vermoeidheid (Pijpers, 2011).

Omdat voor jonge kinderen de reële wereld doorloopt in de fantasiewereld en omgekeerd, is hetgeen ze op televisie of op de computer zien zeer reëel. Bij een confrontatie met geweld in spelletjes of met andere schadelijke inhouden, helpt het benoemen van deze beelden als ‘fout’

de morele ontwikkeling van het kind zodat jonge kinderen een besef krijgen van wat moreel goed of fout is. Daarnaast helpt het benoemen van en communiceren over dergelijke beelden om eventuele angstige gevoelens weg te nemen (Meurs, 2008).

Een ander punt waar niet altijd even veel aandacht aan besteed wordt, is het technische aspect van het werken of spelen aan de computer. Wat met de zithouding, met de bediening van de computer en met het beeldscherm? Bureaus en computertoebehoren zijn vaak afgestemd op een comfortabele houding voor volwassenen maar veel minder op die voor kinderen. In het bestek van deze eindproef wordt op dit aspect minder in detail ingegaan. Toch is het belangrijk aan te halen dat ouders ook op dit vlak een verantwoordelijkheid dragen bij de eerste kennismaking van hun kinderen met ICT (Aarts & Van Houtum, 2011).

Ouders van kinderen in de lagere school

De risico’s waarmee kinderen in deze leeftijdscategorie geconfronteerd worden, kunnen de opvoeding zwaar onder druk zetten. Vooral jonge tieners met een identiteit die nog zeer broos en kwetsbaar is, worden zeer makkelijk en snel in die identiteit geraakt via internet en online communicatie. Bij jonge tieners wordt het als ouder ook moeilijker om potentieel negatieve effecten correct te helpen bestrijden. Ondanks een mogelijk gebrek aan technische kennis, blijft het belangrijk te weten dat veel van de online problemen over net dezelfde onderwerpen gaan als de problemen van voor het internettijdperk (bv. verliefdheid, onzekerheid, uitsluiting, pesten, agressief gedrag, druk van vriendengroepen) en dus niet noodzakelijk nieuwe oplossingen vragen. Wat wel belangrijk blijkt, is dat deze ouders zelf mediawijs genoeg zijn om hun kinderen te kunnen begeleiden (Valkenburg & Peter, 2010).

Volgens Jansz en Nikken (2010) zijn er i.v.m. het spelen van online spelletjes voldoende aanwijzingen dat het praten met kinderen over welk spel ze wel of niet mogen spelen en ook over hoe lang en wanneer op zich al voldoende kan zijn om de frustraties van het kind te beperken. Het simpelweg verbieden van bepaalde spelletjes zonder verdere uitleg, is tot een bepaalde leeftijd wellicht nog doeltreffend maar met het ouder worden, gaan kinderen meer en meer online buitenshuis en is het controleren van dergelijke acties moeilijk zoniet onmogelijk.

De redenering van Jansz en Nikken (2010) over het belang van communicatie gaat wellicht op voor meerdere domeinen in de internetopvoeding. Communicatie over de regels zoals het duiden waarom die regels in het gezin belangrijk zijn, met eventueel een mogelijkheid tot eigen inbreng vanuit het kind, doet een beroep op het inlevingsvermogen van het kind en creëert een basis om mettertijd zelf verantwoordelijkheid te leren opnemen. In het kader van mediawijsheid is het leeftijdsgepast communiceren over en bewustmaken van bepaalde risico’s en opportuniteiten een goede fundering van de internetopvoeding. Door preventief in te gaan op mogelijke reacties na een confrontatie met risico’s, is het enerzijds voor kinderen duidelijk dat er in de gezinscontext ruimte is om zonder veroordeeld te worden over dergelijke problemen te communiceren en het vergroot anderzijds de online weerbaarheid. Wanneer ouders aanvoelen dat over bepaalde onderwerpen geen communicatie mogelijk is, is het inroepen van een andere vertrouwenspersoon misschien een optie.

Voor ouders is het aangewezen dat ze eerst onderling afspreken welke regels om welke redenen verplicht te volgen zijn en welke regels bespreekbaar zijn. Mogelijke onderwerpen om aan bod te laten komen, zijn het afschermen van het persoonlijke profiel op netwerksites, het opletten met het geven van privé gegevens online, regels in verband met het gebruik van chatboxen die al dan niet onder volwassen toezicht staan, opletten met het downloaden en openen van bestanden, niet zomaar alles geloven wat er op internet staat en het helpen weerbaar maken tegen schadelijke inhouden of grensoverschrijdend gedrag van derden. Een aantal van die onderwerpen kunnen technisch gecontroleerd worden, maar dan nog is het aangewezen om dergelijke acties te koppelen aan afspraken omdat technologie nooit onfeilbaar is en omdat zoals vermeld kinderen niet enkel thuis online gaan.

Ouders van adolescenten

Ouders blijven ook tijdens deze periode verantwoordelijk en hebben enerzijds de taak de adolescent te ondersteunen door geleidelijk meer verantwoordelijkheden te geven en zelfzorg te stimuleren. Anderzijds moeten ze de adolescent ook voldoende tijd en ruimte geven om te experimenteren zonder dat die daarbij de volle verantwoordelijkheid voor de gevolgen van die experimenten te moeten dragen. Erikson spreekt in dat kader van een moratorium waarin de adolescent vrij is van maatschappelijke verantwoordelijkheid. Een voorwaarde is dat de adolescent een veilige thuisbasis, met een zekere begrenzing als houvast maar ook met emotioneel betrokken ouders, heeft om op terug te vallen. Dankzij de krijtlijnen die ouders uitzetten, kan de tiener zich langzaamaan en op een veilige manier ontwikkelen tot een autonoom volwassen persoon. Het seksuele aspect mag tijdens deze fase zeker niet op de achtergrond geduwd worden. Bij het stimuleren van de onafhankelijkheid van de adolescent zijn alle aspecten van het groeien belangrijk, ook het seksuele groeien. Het ouderlijke bewustzijn van wat er mis kan gaan, vormt daarbij een belangrijke basis om seksualiteit bespreekbaar te maken (Kohnstamm, 2009; Meurs, 2008).

De begrenzing die ouders geven en die jongeren ook nodig hebben en zelfs vragen gaat over verschillende aspecten zoals praten over wat de adolescenten bezig houdt, niet zomaar alles goed vinden wat ze doen, op de hoogte zijn van wat ze doen en met wie, … Als ouder zelf moeten vragen naar wat er omgaat in de adolescent, blijkt een weinig effectieve methode. Veel doeltreffender blijkt de spontane onthulling van jongeren die volgens onderzoek het best naar boven komt bij responsieve ouders, ouders die luisteren en die interesse tonen. In een positieve sfeer staan de adolescenten trouwens ook veel meer open voor regels en grenzen, zeker als er een uitleg bij gegeven wordt. Kinderen van ouders die op een dergelijke manier ‘monitoren’ zijn beter uitgerust om probleemsituaties te vermijden (Kohnstamm, 2009).