• No results found

Evaluatie van het Vlaamse (opvoedings)ondersteunende aanbod

1. Probleemstelling

1.2. Betrokkenen

1.2.3. Maatschappelijke actoren

1.2.4.4. Evaluatie van het Vlaamse (opvoedings)ondersteunende aanbod

In het ondersteunend aanbod naar ouders en de bredere gezinscontext toe, zijn er algemene initiatieven geïdentificeerd zoals de opvoedingswinkels en de opvoedingslijn. Deze initiatieven hanteren een vraaggestuurde opvoedingsondersteunende aanpak vanuit de achterliggende gedachte van empowerment en starten op basis van een persoonlijk gesprek. De vormings-avonden zijn een eerder collectief gebeuren. De opvoedingswinkels en de opvoedingslijn bieden de mogelijkheid tot een face-to-face gesprek, tevens de meest geprefereerde vorm van ondersteuning (56 %) volgens respondenten van een studentenonderzoek (vooral gericht op ouders van tieners vanaf 12 jaar) in 2011. Datzelfde onderzoek toont echter aan dat de opvoedingswinkels en de opvoedingslijn respectievelijk bij 47 % en bij 53 % van de respondenten een onbekende instantie zijn. Slechts 2 % van de onderzoeksgroep heeft ooit de opvoedingswinkel geraadpleegd, geen enkele respondent heeft beroep gedaan op de opvoedingslijn. Zelfs de bevraagde ouders die op de hoogte zijn van deze diensten maken er volgens de resultaten amper gebruik van. Deze discrepantie roept enkele vragen op naar de bekendheid van de dienst bij het brede publiek maar ook naar de laagdrempeligheid.

Vermoedelijk zetten een aantal ouders (bv. ouders die al een positieve ervaring hebben gehad met de dienst of via derden een positieve verwijzing hebben gekregen) om diverse redenen makkelijker de (eerste) stap dan anderen. Een verdere investering in de bekendmaking van deze dienst lijkt alleszins wenselijk. Aangezien meer dan één op vier respondenten geïnteresseerd zijn in een groepscursus, is een mogelijke (verder doorgedreven) samenwerking tussen aanbieders van vormingen, waaronder ook de Gezinsbond, en de opvoedingshuizen een aanzet die drempelverlagend kan werken (Banck et al., 2011; Nys, 2010).

Voor een eerder gedifferentieerd maar nog steeds persoonlijk aanbod zorgen initiatieven zoals het tot nu toe tot enkele regio’s beperkte Digidak en de VZW mentor. Zij richten zich respectievelijk tot kansengroepen en tot personen met een beperking.

Naast initiatieven met een persoonlijk contact, zijn er heel wat schriftelijke bronnen in de vorm van boeken, brochures, tijdschriften en ook online bronnen. Op welke manier de brochures en folders verspreid worden, is minder duidelijk. Alleszins is het een aandachtspunt dat ouders voldoende toegang hebben of krijgen tot dit materiaal. Mogelijke plaatsen van verspreiding, met als doel een zo breed en gevarieerd mogelijk publiek te bereiken, zijn toegankelijke plaatsen zoals het dokterskabinet, stadsdiensten, het CAW, het CLB, de scholen enzovoort.

Het voordeel van online bronnen is dat ze meer informatie kunnen geven en ook aanschouwelijk maken door bijvoorbeeld van beeld- en geluidsfragmenten gebruik te maken. Daarnaast bieden minicursussen over populaire kinder- en tienerapplicaties zoals Facebook een meerwaarde voor ouders. Deze bronnen zijn zeker nuttig maar mogen niet de enige manier van communicatie zijn wanneer het gaat over opvoedingsondersteuning bij het veilig gebruik van internet, al is het maar omdat niet elke ouder toegang heeft of wilt hebben tot internet.

De vraag is of ouders die zich niet bewust zijn van potentiële gevaren op internet op basis van de lijst van initiatieven voldoende uitgedaagd worden om bewuster te worden. Scholen kunnen mogelijk een platform bieden om elke ouder te stimuleren in dit proces.

De mate waarin opvoedingsondersteuning effectief is, blijft daarnaast altijd afhankelijk van de centrale vraag welk soort van ondersteuning het best werkt voor welke ouder (Nys, 2010).

Het geïnventariseerde aanbod dat kinderen en jongeren ondersteunt in het mediawijzer worden, is alleszins heel divers van aard. In tegenstelling tot voor de ouders, zijn er voor deze doelgroep minder folders en brochures beschikbaar, maar zijn er wel meer gerichte initiatieven die al dan niet via de school de kinderen en jongeren bereiken.

Naast enkele websites met educatieve mediawijze spelletjes voor de jongere kinderen en meer informatieve websites voor jongeren, zijn er een aantal VZW’s en projecten gericht op het verhogen van de mediawijsheid van specifieke groepen.

Dat kinderen en jongeren meer en meer online gaan, blijkt duidelijk uit de eerder vermelde cijfers. Omdat niet kan verondersteld worden dat deze doelgroep de weg naar meer uitleg over veilig internet zomaar zal vinden, is het belangrijk dat er via voldoende kanalen aandacht aan besteed wordt, zij het maar gewoon in een doorverwijzende functie. De school heeft de opdracht om kinderen en jongeren in het mediawijs worden te ondersteunen, maar daarnaast kunnen bijvoorbeeld ook verschillende jeugdverenigingen een rol spelen. Enerzijds hebben deze verenigingen de taak om zelf zorgzaam en mediawijs om te springen met privé gegevens en beelden van hun leden, anderzijds kan er op de website al naargelang het doel van de vereniging in meer of mindere mate aandacht besteed worden aan het onderwerp.

Het werkveld kan op heel wat informatie zowel online als in de vorm van trainingen en navormingen beroep doen. Wellicht zijn er privé nog meer navormingen beschikbaar dan hier opgelijst worden. Bepaalde instanties hebben zelfs lespakketten ontwikkeld die integraal gebruikt mogen worden in een lesomgeving. Om op een geïntegreerde manier mediawijsheid mee te nemen in elk initiatief, vraagt dat naast een begrijpen van de inhoudelijke aspecten ook een voldoende persoonlijke inzet van elke individuele begeleider, welzijnswerker en leerkracht.

Personen die minder affiniteit hebben met de zogenaamde nieuwe media ervaren daarbij

mogelijk meer moeilijkheden dan anderen. In de wetenschap dat elk individu goede en minder sterke kanten heeft, is dat op zich geen probleem. Wat wel belangrijk is, is dat de organisaties, of het nu een school, een VZW of een dienst zoals het JAC is, oog hebben voor het aspect mediawijsheid en minstens een aantal sleutelfiguren stimuleren tot groei in het domein van digitale mediawijsheid. Deze sleutelfiguren vormen op hun beurt een stimulans om de andere collega’s bewust te maken van de context van mediawijsheid.

In zijn evaluatie van het huidige Vlaamse mediabeleid concludeert Mertens (2012) dat er omwille van de veelheid aan initiatieven, dringend nood is aan een verdere onderlinge integratie zodat de mogelijkheden zo optimaal mogelijk benut worden. Dergelijke samenwerkings-verbanden bieden nieuwe kansen voor elke burger (Mertens, 2012).

Na de hierna volgende gezinswetenschappelijke analyse, wordt in deel 3 van deze eindproef verder ingegaan op mogelijke veranderingsstrategieën wat betreft de (opvoedings)-ondersteunende initiatieven. Specifiek is er aandacht voor de groep van de kansarme gezinnen die op dit moment met de huidige initiatieven weinig bereikt worden.