• No results found

G roep-H azelhoff Roelfzem a/K olonel de Bruyne

In document 1939-1945 D E E L 9 (pagina 151-157)

De pogingen die van de herfst van '41 a f onder leiding van mr. S. E. (‘Erik’) Hazelhoff Roelfzema ondernomen zijn teneinde via het strand van de Noordzeekust een vaste verbinding met bezet gebied op te bouwen, be­ schreven wij in hoofdstuk 10 van deel 5 in twee paragrafen: ‘Een weg via het strand’ en ‘W eer: via het strand’. Zij kwamen er op neer dat Erik Hazelhoff vertrouwde, in het nachtelijk donker (maar niet tussen 12 en 4 uur: dan had men om in bezet gebied op straat te zijn een speciale vergunning nodig) regelmatig in Scheveningen (of elders) geheime agenten te kunnen afzetten uit een roeibootje dat door een Britse motortorpedoboat, die op het laatste traject van een geruisloze motor gebruik zou maken, tot vlak onder de kust gebracht was, en in dat roeibootje personen uit bezet gebied met wie een afspraak gemaakt was, aan boord van de M T B te kunnen brengen. ‘Het was’ , schreven wij in deel 5, ‘een vermetel plan maar juist die vermetel­ heid zou succes kunnen waarborgen: geen Duitser zou op het denkbeeld komen dat Nederlanders uit Engeland in het nachtelijk duister1 brutaalweg bij de Scheveningse pier aan land zouden gaan.’

De verwezenlijking van dat plan had de volle instemming van de koningin, van Gerbrandy en van van ’t Sant en deze laatste droeg er zorg voor dat

M I-6 in de persoon van Colonel Rabagliatti volledige medewerking ver­

leende. De operaties van de groep-Hazelhoff Roelfzema zijn dus tegelijk operatics van M I-6 geweest. Van ’t Sant, pas afgezet als hoofd van de Centrale Inlichtingendienst, trad er als verbindingsman bij op. Niet ten onrechte zei Rabagliatti medio augustus '41 tegen van Lidth (aan wie hij, wat van ’t Sants werk betrof, niet meer onthulde dan dat deze als raad­ adviseur bij Justitie nog steeds ‘met de geheime-politie-dienst te maken (had)’) dat van ’t Sants afzetting neerkwam ‘op hem eruit zetten door de voordeur en hem weer binnen laten door de achterdeur.’ 2

1 In deel 5 schreven w ij: ‘midden in de nacht’ ; die formulering is niet juist. 2 Van Lidth: ‘Dagboek’, 15 aug. 1941.

Dat wil niet zeggen dat alles buiten Derksema, waarnemend hoofd van de CID , om gin g : de vormen werden in acht genomen. Zulks geschiedde in dier voege dat Hazelhoff op het briefpapier van prins Bernhard, de ‘Chief

Liaison Officer o f the Royal Netherlands Forces’, eigenhandig een voor Raba­

gliatti bestemde brief typte1 waarin de prins als C hief Liaison Officer, en Derk­ sema als ‘Head of the Netherlands Intelligence Service’ meedeelden dat zij Hazelhoff opgedragen hadden, ‘all contacts with our occupied country’ te leggen en te onderhouden, waarvoor hij dan tevens ‘exclusively responsible’ zou zijn. Die brief d.d. 3 1 augustus '4 1 (Koninginnedag!) werd door de prins maar ook door Derksema (die in wat voorgesteld was, geen enkel vertrouwen had) ondertekend, hetgeen, wat het in feite goeddeels abdicerende hoofd van de CID betrof, het laatste was wat deze officieel van Hazelhoffs operaties vernam; deze voltrokken zich geheel buiten hem om. Niet anders dan Derksema handelde minister van Boeyen die als minister van oorlog de reserve-tweede luitenant Hazelhoff en zijn twee helpers: soldaat Cornelis (‘Chris’) Krediet en korporaal Peter Tazelaar, detacheerde bij het bureautje dat van ’t Sant als verbindingsman voor die operaties oprichtte - ook de minister die voor de geheime verbindingen verantwoordelijk was en van het plan van Hazelhoff en de zijnen afwist, verleende dus steun aan hetgeen onder­ nomen werd en bleef daar verder onkundig van.2

Zoals wij al in deel 5 opmerkten, stuitten de drieste en bij uitstek moedige operaties van de groep-Hazelhoff op moeihjkheden welke niet voorzien w aren: het was niet eenvoudig, de overtocht zodanig te timen dat men om­ streeks het afgesproken tijdstip bij de plaats aan het Scheveningse strand zou komen die het geschiktst leek; het was evenmin eenvoudig, het silhouet van Scheveningen van de M T B a f te herkennen; en men had er geen rekening mee gehouden dat de afhalers en de door hen a f te halen personen elkaar in het donker gemakkelijk konden mislopen. Daar kwam dan nog bij dat de geheime agent J. ter Laak, die bij de CID als marconist opgeleid was en in bezet gebied als verbindingsman voor de groep-Hazelhoff zou fungeren, niet

1 Foto in E. Hazelhoff Roelfzema: Soldaat van Oranje, na p. 104. 2 Ir. den Boer vernam in oktober dat van ’t Sant Tazelaar naar bezet gebied zou laten over­ brengen. ‘Op de 16de oktober sprak ik hierover’, schreef hij later, ‘met minister van Boeyen die mij inderdaad bevestigde dat dit waar was. Tazelaar had echter een buitengewone opdracht voor H. M. de Koningin uit te voeren, welke buiten de verantwoordelijkheid van de minister lag’ (W . den Boer: ‘Mijn rapport’, p. 25-26) - dic verantwoordelijkheid had van Boeyen aan Gerbrandy overgelaten; Gerbrandy was het ook die het geld ter beschikking stelde dat de groep-Hazelhoff nodig had.

W E R K VA N DE G R O E P - H A Z E L H O F F ROELFZ EM A

als zodanig kon optreden; zijn zender werd bij zijn parachutelanding (i oktober '41) dusdanig beschadigd dat liij voorlopig niet meer gebruikt kon worden.

Zes pogingen om Scheveningen te bereiken, mislukten. Bij de zevende werd Tazelaar eind november '41 op het strand gezet met de afspraak dat hij drie nachten later op dezelfde plek zou verschijnen samen met de socialis­ tische voorman dr. H. B . Wiardi Beekman (deze was gehouden voor de auteur van belangrijke rapporten, door Vorrink geschreven, welke in de loop van '41 Londen bereikt hadden) en de kapitein van de generale staf P. M . H. Tielens (aan hem was de positie van minister van oorlog toegedacht). Tazelaar kon Tielens niet overhalen - aan Wiardi Beekman werden twee andere personen toegevoegd: de onafhankelijke socialist Frans Goedhart, oprichter van Het Parool, en de jeugdige Gerard Dogger, adjudant van jhr. Schimmelpenninck, de enkele maanden tevoren gearresteerde chef-staf van de ‘tweede’ O D, tevens lid van een Driemanschap dat ten tijde van de bevrijding als hoogste uitvoerende gezag wilde optreden. De afhaaloperatie mislukte, en leidde, toen zij begin december herhaald werd, niet tot een ontmoeting, maar toen kon wèl, als vervanger van ter Laak, de marconist W . van der Reyden aan land gezet worden, die daarbij evenwel (het roei­ bootje sloeg om) zijn zender verspeelde. Drie nieuwe tochten volgden - alle drie zonder succes. Bij een vierde nieuwe tocht, medio januari '42, kwam het, doordat de Abwehr via zijn V-Mann George Ridderhof de lucht gekregen had van de afhaal-operaties, tot de arrestatie van o.a. Wiardi Beekman en Goedhart - Tazelaar en Dogger wisten zich in de ijskoude golven te ver­ bergen. Nadat in de daarop volgende nacht opnieuw vergeefs getracht was, die laatste twee a f te halen, besloten zij te pogen, over land Engeland te bereiken. Medio februari kwamen zij via de ‘lijn’ van de van Niftriks in Zwitserland aan en vandaar zouden zij via onbezet Frankrijk, Spanje en Portugal in april Londen bereiken.

W ij voegen toe dat door de groep-Hazelhoff nog v ijf geheime agenten van M I-6 (van Rabagliatti dus) ‘overgezet’ werden: eind februari de spionage- agent jhr. mr. E. W . de Jonge en zijn agent-marconist J. Radema, midden maart de spionage-agent J. Emmer en zijn agent-marconist jhr. F. Ortt, en, vier dagen later, een geheime agent die als helper van de Jonge en/of Emmer bedoeld w as: A. G. H. Maassen. Deze laatste werd onmiddellijk na zijn landing door een Duitse patrouille ontdekt en gaf de Duitsers veel inlich­ tingen, hetgeen er toe bij droeg dat de Britse M T B met Hazelhoff en Krediet aan boord begin mei omsingeld w erd; hij had de grootste moeite om van de Nederlandse kust uit door een scherm van lichte eenheden van de Kriegs­

Als gevolg van de activiteit van V-Mann Ridderhof dan wel als uitvloeisel van het Englandspiel werden ter Laak en, met uitzondering van Tazelaar, alle geheime agenten die door Hazelhoff en Krediet afgezet waren, spoedig, d.w.z. nog vóór eind mei, door Abwehr en ‘ SD ’ gearresteerd. D e Jonge was er toen in geslaagd, aansluiting te vinden bij een belangrijke, door mr. C . C. (‘Kees’) Dutilh geleide spionagegroep die na de Jonge’s arrestatie haar werk voortzette en zich later ging aanduiden als ‘de groep-‘Kees’ ’ ; zij is, telkens onder andere leiders, tot de bevrijding actief gebleven.

Voor het overzetten van geheime agenten had Rabagliatti overigens niet alleen gebruik gemaakt van Hazelhoffs opzet. Eind maart had hij de spionage- agent W . J. Niermeijer laten droppen. Niermeijer had een zender bij zich; na de 23ste mei, toen de agent-marconist Ortt gearresteerd werd, waren hij en Alblas dc enige agenten van M I-6 in bezet Nederland die met de centrale in Engeland telegrammen konden wisselen, en op de 16 juli '42 toen Alblas in Duitse handen viel, was Niermeijer als enige over.

Bij de uitzending van de Jonge/Radema, Emmer/Ortt, Maassen en Nier­ meijer had Rabagliatti contact onderhouden met kolonel de Bruyne die begin februari '42 hoofd van de Centrale Inlichtingendienst geworden was. De Bruyne was, gelijk vermeld, tevens sinds eind december '41 hoofd van het Bureau Voorbereiding Terugkeer en werkte in die kwaliteit met SO E samen. Noch M I-6 noch SO E konden, gelijk vermeld, hun geheime agenten behoorlijke persoonsbewijzen meegeven; de pb’s van de agenten die wij noemden, waren, zoals een helper in bezet gebied constateerde, ‘allerbelab- berst’ .1 De Jonge/Radema en Emmer/Ortt werden gearresteerd doordat zij ter verkrijging van deugdelijke pb’s een beroep hadden gedaan op de arts K . Bolle in Pijnacker die pb’s kon krijgen van de secretaris van de burge­ meester - Bolle’s adres was evenwel ook aan Kloos, een van de SOE-agenten, opgegeven; toen deze in het kader van het Englandspiel op 1 mei '42 gearres­ teerd werd, bleek hij een in Pijnacker afgegeven pb bij zich te hebben. Kloos g a f de naam van Bolle prijs - gevolg was dat Poos, al genoemd als

AR REST AT IE S IN N E D E R L A N D

helper van de ‘SD ’ bij het Englandspiel, zich als illegaal werker voordoend, tot Bolle doordrong en daaruit (wij beschreven dat in bijzonderheden in deel 5) vloeiden de arrestaties van de Jonge/Radema en Emmer/Ortt voort.

Men kan uit dit voorbeeld (er zullen er nog meer volgen) afleiden hoe gevaarlijk het was indien geheime agenten, die voor verschillende missies uitgezonden waren, toch met elkaar in aanraking gebracht werden; trouwens, dat werd door M I-6 en SO E die in beginsel steeds gescheiden opereerden, heel wel beseft. Hier had zich evenwel de situatie voorgedaan dat een en dezelfde Nederlandse functionaris (de Bruyne) zowel het Bureau Voor­ bereiding Terugkeer leidde dat met SO E, als de Centrale Inlichtingendienst die met M I-6 moest samenwerken. Aangezien, los nog van alle animositeit die tussen SO E en M I-6 bestond, die twee geheime diensten zo min mogelijk met elkaar te maken wilden hebben, moest dat wel misgaan. Het ging dan ook mis.

Bij de formatie van het tweede kabinet-Gerbrandy (juni-juli '41) was de voorbereiding van de ‘terugkeer’ aan de minister van marine, Furstner, toevertrouwd. Die ‘terugkeer’ moest natuurlijk in de eerste plaats in Enge­ land maar daarnaast, zo meende men, ook in bezet Nederland voorbereid worden. Dijxhoorn had daar met zijn Bureau Bijzondere Aangelegenheden al aandacht aan besteed, maar met zijn aftreden verdween dat bureau en toen de Bruyne, die als kolonel der mariniers uit Indië ontboden was, eind december '41 tot hoofd van het Bureau Voorbereiding Terugkeer benoemd werd, kreeg hij van Furstner niet meer dan een ‘portefeuille met een paar vellen’ overhandigd, waaronder, zo vertelde de Bruyne later, ‘een ontwerp- instructie voor de aanstaande opperbevelhebber bij terugkeer in Nederland’ 1 - de bedoeling was dat de staf van de Bruyne’s bureau de kern zou vormen van de staf van die opperbevelhebber.

De Bruyne, een capabele beroepsofficier, beschouwde zichzelf als ten enenmale ongeschikt voor zijn taak, voorzover deze in bezet Nederland uitgevoerd moest worden; hij had geen enkele ervaring in het inlichtingen­ werk en hield zichzelf ook voor veel te recht-door-zee om leiding te kunnen geven aan activiteiten die goeddeels via sluip- en kruipwegen verricht zouden moeten worden. Enkele malen weigerde hij de hem aangeboden

functie te aanvaarden maar tenslotte gaf hij aan de aandrang van Furstner gehoor, die hem zei dat er nu eenmaal niemand anders was aan wie de genoemde taak toevertrouwd kon worden. ‘In de gewone omgang is hij schreef van Lidth met betrekking tot de Bruyne in zijn dagboek, ‘charmant’ , maar zodra zakelijke aangelegenheden aan de orde kwamen, toonde hij zich ‘stug’ .1 ‘Hij is eigenlijk’, schreef van Lidth in mei '44, ‘een ‘zure’ man, wiens vertrouwen ik nimmer kan winnen. Het valt mij moeilijk, mijn geduld met hem te bewaren, en zijn aggressieve toon hindert m ij.’2 Anders gezegd: de Bruyne had de neiging, lang aan eigen denkbeelden vast te houden en liet niet over zich heenlopen. Soepelheid was hem vreemd. Hij was gevormd in een militaire hiërarchie en hij had weinig fantasie. Zin voor de typische

security, die bij alle geheime werk gevergd werd, had hij niet en dat hadden

zijn twee medewerkers bij dat werk, Lieftinck en Schilp, evenmin. Het kon gebeuren dat een Engelandvaarder die met de Bruyne’s bureau in contact stond, enkele weken later in milieus waar veel Nederlanders bijeenkwamen, horen kon dat men al wist dat hij uitgezonden zou worden.

Toen de Bruyne eind december '41 zijn nieuwe taak ter hand nam, besefte hij dat hij als hoofd van het Bureau Voorbereiding Terugkeer een nauw­ keurig beeld moest hebben van wat in bezet Nederland geschiedde en van wat daar mogelijk was. In een CID onder Derksema stelde hij geen ver­ trouwen. Kon geen capabeler chef benoemd worden? Hij wees op van Bylandt, van Vredenburch, generaal van Oorschot en luitenant-kolonel van de Plassche. Alle vier candidaten werden afgewezen: van Bylandt en van Vredenburch omdat Buitenlandse Zaken hen niet kon missen, van Oorschot en van de Plassche omdat bekend was dat M I-6 met hen niet wenste samen te werken - met van Oorschot niet omdat hij zijn vingers gebrand had aan het Venlo-incident, met van de Plassche niet omdat hij vóór mei '40 geen enkele voorbereiding getroffen had voor geheime verbindingen met Nederland als het ooit bezet zou worden. De enige candidaat die over­ bleef, was de Bruyne zelf.

Op 26 januari '42 ontving hij bezoek van twee officieren van SO E die er bij hem op aandrongen, dat van Nederlandse zijde meer candidaten ter

In document 1939-1945 D E E L 9 (pagina 151-157)