• No results found

DE CRISIS VAN MEI '43

In document 1939-1945 D E E L 9 (pagina 71-74)

oorlogvoering van essentieel belang was, neer te leggen. Kon een militair, kon een zeeman zeggen: ‘ik stop er mee’ ? Natuurlijk niet. Op wat de reders van plan waren, paste, meende Kerstens (zoals ook Schürmann gemeend had), slechts één woord: desertie.

Op 28 mei kwam de ministerraad des ochtends in speciale vergadering bijeen. Gerbrandy veroordeelde het feit dat het bestuur van de Shipping gedreigd had, heen te gaan; hij sprak van ‘reders-baronnen’ en zei: ‘A l had de heer Kerstens in deze zaak volkomen ongelijk (ik vind integendeel dat de door hem gedachte maatregel een kerngezonde is), zelfs dan moet het kabinet als één man achter hem staan.’1 Van Lidth had daarentegen ‘de indruk dat hier medespreekt een zekere incomptatibilité d ’humeur, waaraan de minister van handel, nijverheid en scheepvaart wel enig voedsel heeft gegeven.’ Van den Tempel (hij had van meet a f aan met Kerstens niet veel opgehad) achtte ‘de zaak niet eenvoudig. De houding der oud-reders is sterk a f te keuren, maar men moet hun moeilijkheid begrijpen.’ O f andere ministers ook nog iets zeiden, vermelden de notulen van de kabinets­ vergadering niet. Besloten werd dat Kerstens en Gerbrandy met het bestuur van de Shipping een onderhoud zouden hebben.2

N a afloop van deze vergadering deelde Kerstens aan Oldenbroek en Mentink mee dat de kogel door de kerk was: de voornemens die hij aan het bestuur van de Shipping voorgelegd had, zou hij ‘als besluit doen uit­ voeren’3 - anders gezegd: de medezeggenschap zou een feit worden.

Het onderhoud met het bestuur van de Shipping (Ferwerda die buiten de zaak stond, ontbrak, een nieuw lid was aanwezig: G. J. Bensink4) vond drie dagen later plaats, op maandag 3 1 mei.5 Het begon om half vier. Enkele minuten te voren kwam Speekenbrink binnen in de kamer waar de bestuursleden al gezeten waren, en zei hun dat zij dienden op te staan als de ministers binnenkwamen. Dat deden zij. E r werd geen enkele groet gewisseld. Kerstens zei dat over de brief waarin het bestuur van de Shipping tegen zijn beleidsvoornemens bezwaren ontwikkeld had en gezegd had dat het, als die voornemens werkelijkheid zouden worden, ontslag zou aanvragen, geen woord gewisseld zou worden, het bestuur had slechts ‘het oordeel der

1 Gerbrandy’s uitlatingen worden weergegeven in de brief, 25 mei 1944, van Kerstens aan Gerbrandy (a.v., dl. V b, p. 28). 2 Ministerraad: Notulen, 28 mei 1943. 3 Deze woorden komen voor in het ‘Verslag van de bijeenkomst op 31 mei 1943’ (Enq., dl. III b, p. 275). 4 Bensink, een oud-marine-officier, hoofddirecteur van de rederij van W m H. Müller & Co., was eind '42 als Engelandvaarder in Londen aangekomen. Hij bleef tot 1 oktober '43 bestuurslid van de Shipping-, met ingang van die datum trad hij weer bij de marine in actieve dienst. 6 ‘Verslag van de bijeenkomst op 31 mei 1943’.

regering’ te vernemen; dat zou de minister-president uitspreken, ‘omdat’, zei Kerstens, ‘daardoor tot uitdrukking gebracht wordt, dat de gehele ministerraad achter diens woorden staat.’ In scherpe termen sprak Gerbrandy toen zijn afkeuring uit over de dreiging met ‘staking’. Kerstens zei vervolgens (hij zal dat wel met Gerbrandy afgesproken hebben) dat hij wenste dat de brief van 24 mei ‘vóór 12 uur op zaterdag a.s.’ ‘onvoorwaardelijk’ inge­ trokken zou worden. Hudig, die kookte van woede, vroeg toen o f het teveel gevraagd was indien de B oo y die er zich op voorbereid had, het standpunt van het bestuur van de Shipping zou toelichten. Kerstens ant­ woordde dat discussie niet toegestaan was. Dat was de B oo y toch te bar. Hij zei dat hij persoonlijk iets wilde zeggen en nadat Gerbrandy dat, tot Kerstens’ ergernis, met een hoofdknik goedgekeurd had, betoogde de B ooy dat hij en zijn medebestuursleden er niet aan dachten, te gaan ‘staken’ ; zij waren geen ambtenaren, zij waren bestuurders met eigen verantwoorde­ lijkheid en zij hadden het recht, die verantwoordelijkheid neer te leggen. Kerstens zei te betreuren dat de B ooy het woord had kunnen nemen (daarmee viel hij Gerbrandy a f - die tegenstelling bleef niet onopgemerkt) en her­ haalde dat hij vóór zaterdag 12 uur bericht verwachtte dat de brief van de 24ste ingetrokken was. Hiermee was Hudigs geduld ten einde; het was niet nodig, zei hij, tot zaterdag te wachten, het bestuur van de Shipping kon nu reeds ‘met stelligheid verklaren, dat de brief niet wordt ingetrokken.’

Gerbrandy en Kerstens verlieten het vertrek, opnieuw zonder enige groet - Gerbrandy (hij had nog nooit een bespreking van Kerstens met de reders bijgewoond) met het gevoel dat Kerstens de zaak wel erg op de spits gedreven had en bovendien de verhoudingen verkeerd had beoordeeld. ‘Zij geven toe’, had Kerstens, zelfverzekerd als steeds, hem voorspeld - de reders hadden niet toegegeven.

N og diezelfde dag deden de bestuursleden van de Shipping aan de raad van ministers een brief toekomen waarin zij hun mandaat ter beschikking stelden; zij waren bereid, hun taak te blijven uitoefenen totdat voor het verdere beheer van de koopvaardijvloot de nodige voorzieningen getroffen waren.

Daags daarna, 1 juni, kwam het kabinet voor zijn gebruikelijke dinsdag- ochtendvergadering bijeen. E r werd aan Kerstens gevraagd, wat hij nu ging doen. Had hij daar al plannen voor? Neen, ‘hij had gedacht dat de leden der Scheepvaartcommissie zouden toegeven.’1

W at nu?

Enkele dagen lang overwoog Kerstens, het Vaarplichtbesluit in die zin uit te breiden dat hij het ook op de bestuursleden van de Shipping kon 1 Ministerraad: Notulen, 1 juni 1943.

DE CRISIS V A N ME I ' 4 3

toepassen voor hun werk ten dienste van de scheepvaart. Hij had echter reden om te vermoeden, o f wist al, dat de koningin haar handtekening zou weigeren. En vervangers voor die bestuursleden waren er niet. Hoe kon men uit de impasse geraken?

D e taak, dat te bereiken, viel aan Gerbrandy toe. Toen de ministerraad op 8 juni opnieuw bijeenkwam, zei deze dat hij inmiddels van drie bestuurs­ leden van de Shipping: Bensink, de B ooy en Olyslager, brieven ontvangen had die hem de indruk gegeven hadden, ‘dat de heren niet alles op haren en snaren willen zetten’ . Minister Kerstens, zei hij voorts, ‘moet op eervolle manier uit deze moeilijkheid komen’, maar de oplossing mocht niet ‘ver­ nederend’ zijn voor de bestuursleden van de Shipping. Mocht hij een poging wagen? Dat werd goedgevonden.1

Hoe toen een compromis bereikt is, willen wij niet in bijzonderheden weergeven2 - Gerbrandy heeft er talloze besprekingen aan moeten wijden waarin hij enerzijds de brief der reders van 24 mei als een ‘rotbrief’ bleef karakteriseren3, maar er anderzijds begrip voor toonde dat Kerstens door van de reders te eisen dat onder hun verantwoordelijkheid de medezeggen­ schap ingevoerd zou worden, te ver was gegaan (‘tenslotte kan men van een Jood niet vragen, spek te eten’4). E r kwam tenslotte uit de bus dat het bestuur van de Shipping op 29 juni Gerbrandy een schrijven stuurde (Ker­ stens ontving er afschrift van)5, waarin stond dat het bestuur zich bij het opstellen van de brief van 24 mei niet had laten leiden door de wens, Kerstens persoonlijk te treffen, en dat een week later, 5 juli, een bespreking plaatsvond tussen Kerstens en het bestuur van de Shipping waarin Kerstens op het punt van de medezeggenschap bakzeil haalde: hij had, gelijk weergegeven, eerst willen bepalen dat circulaires inzake arbeidsvoorwaarden enz. ‘in overleg met’ de Contact-Commissie moesten worden opgesteld (die formulering plaatste de Contact-Commissie op hetzelfde niveau als het bestuur van de Shipping) - nu ging hij er accoord mee dat de Contact- Commissie, voorzover het bestuur van de Shipping dat wenselijk achtte, de functie kreeg, ‘opmerkingen o f bezwaren’ inzake concept-circulaires aan het bestuur kenbaar te maken, waarna de betrokken stukken, al o f niet gewijzigd, uitsluitend van o f namens het bestuur zouden uitgaan; met andere woorden: de Contact-Commissie kreeg een louter adviserende rol.6

1 A.v., 8 juni 1943 2 Men vindt die bijzonderheden in het lange verslag van Dijkstra, secretaris van het bestuur van de Shipping, Enq., dl. III b, p. 276-83; het is afgesloten op 7 juli 1943. 3 A.v., p. 276. 4 A.v., p. 278. 6 A.v., p. 285. s Die rol kreeg zij te spelen 111 een paritaire Commissie voor Arbeidszaken die in september '43 opgericht werd. Tezelfdertijd werd, onder voorzitterschap van

De reders hadden gewonnen, Kerstens had verloren. Diens naam had bij alle partijen schade geleden: bij de reders die door hem als kwajongens behandeld waren maar die hem kleingekregen hadden, bij de Contact- Commissie (bij de bonden dus) aan welke hij toezeggingen gedaan had die hij niet had kunnen waarmaken, bij zijn ambtgenoten die geen bewondering konden koesteren voor zijn beleid, vooral evenwel bij Gerbrandy die zich ging afvragen o f hij in '42, toen hij Kerstens zo in de hoogte gestoken had, wel een reële kijk had gehad op diens capaciteiten.

In document 1939-1945 D E E L 9 (pagina 71-74)