• No results found

Emigratie na de Tweede Wereldoorlog

Verlofgangers en studenten uit Nederlands-Indië

5 Emigratie na de Tweede Wereldoorlog

5.1 Het algemene beeld

Na het einde van de Tweede Wereldoorlog was een groot deel van de Nederlandse bevolking op drift. 350.000 onderduikers kwamen uit hun schuilplaatsen tevoorschijn en wilden naar huis. 300.000 dwangarbei-ders, 12.000 krijgsgevangenen en 20.000 politieke gevangenen kwamen uit Duitsland terug. 120.000 Duitse soldaten moesten terug naar huis en 130.000 Nederlanders die gecollaboreerd hadden met de Duitsers wer-den gevangengezet. Dat veel mensen zich ontheemd voelwer-den en zich be-raadden op hun toekomst, is niet verwonderlijk.

De overheid stond voor de zware taak Nederland op te bouwen. Men-sen waren bang voor de herhaling van de crisis uit de jaren dertig, een derde wereldoorlog en bezetting door de Sovjet-Unie. Verder was er het probleem van de woningnood. Vanaf het begin van de twintigste eeuw was de bevolkingsgroei ongekend. De emigratie van vele Nederlanders werd als oplossing gezien.1 In 1946 sprak ingenieur Van den Broek, oud-minister van Financiën, de Nederlandse bevolking toe. ‘De bevolking van Nederland neemt sneller toe dan in enig ander land in West-Europa. We moeten er rekening mee houden dat ongeveer honderdduizend Ne-derlanders per jaar als landverhuizers ons land zullen moeten verlaten.’2

In 1947 hield de – in landbouwkringen bekende – H.D. Louwes in de nrc een pleidooi voor emigratie. ‘Uitgangspunt daarbij moet zijn,

dat wij als volk onze emigranten daarheen moeten leiden, waar zij – on-der redelijke waarborgen voor hun eigen welzijn – de belangen van ons volk en van onze blanke beschaving het beste kunnen dienen. Wanneer ik hier spreek van blanke beschaving, dan doe ik dat niet met een meer-derwaardigheidscomplex of als tegenstelling tegenover andere bescha-vingen, maar zie ik haar alleen als een waardige bijdrage – waarvan de verantwoordelijkheid op onze schouders rust – tot de menselijke be-schaving als geheel.’3

Niet alleen wilde een deel van de Nederlanders ergens anders een betere toekomst zoeken, de overheid bevorderde ook emigratie als on-derdeel van het bevolkingsbeleid. Minister-president Drees betoogde in zijn nieuwjaarstoespraak van 1950: ‘Een deel van ons volk moet het aandurven, zoals in vroegere eeuwen, zijn toekomst te zoeken in

gro-tere gebieden dan eigen land.’4 Koningin Juliana herhaalde deze

bood-schap in de troonrede van september 1950. In protestantse en katholieke kringen kwam daar nog bij dat men liever emigratie stimuleerde dan ge-boortebeperking aanmoedigde. Emigratie werd gezien als de uitvoering van Gods gebod: ‘Wees vruchtbaar en word talrijk, bevolk de aarde en breng haar onder je gezag.’

In 1948 werd aan een groot aantal mensen in verschillende Europe-se landen gevraagd of zij wilden emigreren. In Nederland antwoordde 32,5 procent van de bevolking met ja. Alleen in Engeland was dit percen-tage nog hoger: 42 procent.5 De voorkeur voor het land van bestemming verschoof enigszins in de loop der jaren.

Tabel 20. Voorkeur voor emigratielanden6

1946 Verenigde Staten, Zuid-Afrika, Canada, Nederlands-Indië 1949 Verenigde Staten, Canada, Australië

1951 Australië, Canada

De migratie naar Canada en Australië was niet helemaal nieuw, maar de omvang was dat wel. De bemoeienis van de overheid met de emigratie en de emigranten was ook nieuw. Naast de omvangrijke migratie naar Canada en Australië waren er andere vormen van migratie die reeds voor de oorlog bestonden en die na de oorlog werden voortgezet. Zo was er de migratie in verband met missie en zending. In 1955 waren er bijvoor-beeld 3750 katholieke priesters en paters in de missie werkzaam, en 1160 broeders en 2671 zusters. Vooral Indonesië, waar minder dan 1 procent van de bevolking katholiek was, was een belangrijk missiegebied met 843 priesters, 467 broeders en 1387 vrouwelijke religieuzen.7

5.2 De aantallen

Tussen 1946 en 1969 zijn ongeveer 450.000 Nederlanders geëmigreerd. Omdat Nederland toen 10 miljoen inwoners telde, betekent dit dat

uiteindelijk ruim 4 procent van de bevolking emigreerde. Dat was het hoogste percentage in de Nederlandse geschiedenis. De daadwerkelijke emigratie was het grootst in de periode 1948-1952. Topjaar was 1952, toen bijna 50.000 Nederlanders emigreerden.

Was dit het resultaat van de ‘krachtige bevordering’ waarvan in de troonrede van 1952 sprake was geweest? Waarschijnlijk was het veeleer de nationale gekte omtrent emigratie in de jaren ervoor of, zoals in De Groene Amsterdammer werd geschreven: ‘Emigratie is een ziekte met

koortsverschijnselen.’8 Toen na 1952 de stimulering van overheidswege

daadwerkelijk op gang kwam via allerlei organisaties en subsidies, daal-den de emigratiecijfers.

Tabel 21. Emigratie van Nederlanders 1946-19699

Australië Brazilië Canada Nieuw­

Zeeland Verenigde Staten Zuid­Afrika Overige landen Totaal 1946-59 104.111 4082 137.005 18.549 53.726 29.591 5854 352.918 1960 8060 249 5457 1158 8700 482 229 24.335 1961 4210 239 1799 1375 6045 344 143 14.155 1962 2027 143 1553 944 6176 490 213 11.546 1963 1930 186 1701 594 1572 631 172 6786 1964 2493 144 1911 666 1825 903 203 8152 1965 2473 195 2505 655 1606 1116 133 8683 1966 2284 254 3516 545 1285 1120 102 9106 1967 2064 173 4223 713 1398 1540 78 10.189 1968 3039 199 3099 405 1235 1375 93 9445 1969 3253 155 2343 413 946 1361 121 8592

5.3 Wetgeving en beleid

De hoogtijdagen van de naoorlogse emigratie liggen tussen 1949 en 1961. De Nederlandse overheid heeft in deze periode de emigratie sterk bevorderd. In 1951 stelde de Nederlandse overheid zich als doel 60.000 mensen jaarlijks te laten emigreren. Als gevolg van de Wet op de orga-nen voor de emigratie van 1952 werd de officiële overheidsorganisatie

onder de naam Nederlandse Emigratie Dienst (ned) ingesteld.10 De

wet organiseerde de taakverdeling tussen de verschillende organisaties. De verantwoordelijkheid voor beleidsuitvoering lag bij het ministerie van Sociale Zaken. Er werden emigratieattachés benoemd bij de Neder-landse vertegenwoordiging in Frankrijk, Canada, Brazilië, Argentinië,

Zuid-Afrika en Nieuw-Zeeland.11

Op internationaal niveau was er het Intergovernmental Committee on European Migration (icem). Dit was een internationale migratie-organisatie, waarvan niet alleen Nederland maar ook andere landen lid waren. Er werden internationale afspraken gemaakt met betrekking tot emigratie, bijvoorbeeld dat het emigratievervoer vanuit het land van oorsprong geregeld moest worden, en niet vanuit het land van bestem-ming.

De overheid was gedeeltelijk verantwoordelijk voor de levering van informatie voor voorlichting door de emigratiecentrales. Reeds kort