• No results found

Belgische strohoedenverkopers, Franse gouvernantes en anderen

In het algemeen gold: hoe groter de stad, hoe groter de diversiteit on-der de migranten. Na de Duitsers vormden de Belgen de grootste groep in Nederland (in 1849 21.000, in 1879 18.800). In 1849 werden er verder 1400 migranten uit Engeland en Ierland geteld, en dertig jaar later 1600. Ierse en Engelse migranten woonden vrijwel allemaal in de Hollandse steden.

Strohoedenverkopers

De Belgische migranten waren minder op de steden gericht dan de Duit-sers. Onder hen was het aantal mannen en vrouwen niet gelijk; vrouwen waren met 60 procent in de meerderheid. Een opmerkelijke, maar niet heel grote groep (ongeveer eenvijfde) onder de Belgische immigranten werd gevormd door de strohoedenmakers, die zijn beschreven door

An-nemarie Cottaar en Leo Lucassen.47 De strohoedenmakers kwamen uit

de Belgische provincies Luik en Limburg in de grensstreek langs de ri-vier de Jeker, en dan vooral uit de plaatsen Glons, Roclenge, Bassenge en Wonck. Reeds in de zeventiende en achttiende eeuw gingen er van hier-uit strohoedenmakers naar Londen. In de negentiende eeuw trokken zij als seizoenarbeiders naar Frankrijk, Duitsland, Nederland en andere de-len van België. De migratie van strohoedenmakers bestond overwegend uit mannen. Vrouwen bleven in het Jekerdal achter. De

strohoeden-makers hielden bezittingen aan in hun geboortestreek of lieten er huizen bouwen na hun verblijf in Nederland. In de periode tussen 1850 en 1875 kwamen er jaarlijks tachtig tot honderd strohoedenmakers naar steden als Amsterdam, Rotterdam en Den Haag.

Paraplumakers en gouvernantes

Een grote groep onder de Franse immigranten werd gevormd door de paraplumakers uit de Auvergne. De migratie van handelaren uit de Auvergne – niet alleen van parapluverkopers – dateert reeds van voor

de negentiende eeuw.48 Aanvankelijk reisden zij naar andere delen van

Frankrijk en naar Spanje. Omstreeks 1811 verlegden ze hun werkterrein

naar België en Noord-Frankrijk.49 De Auvergnats, zoals zij werden

ge-noemd, behielden volgens Jan Lucassen lange tijd een band met hun

geboortegrond.50 Behalve parapluverkopers waren er onder hen ook

ke-tellappers, koperslagers en mensen die werden omschreven met de alge-mene term ‘handelaar’. De migratie van parapluverkopers breidde zich in de negentiende eeuw uit, toen de paraplu ongekend populair werd. Bij de rijke families in de steden en op het platteland werkten in de negentiende eeuw buitenlandse gouvernantes. Ze zijn door de studie

van Greddy Huisman aan de vergetelheid ontrukt.51 De gouvernantes

woonden intern bij welgestelde families en gaven les aan de meisjes van het gezin en soms ook gelijktijdig aan andere meisjes uit de buurt. Voor gouvernantes was het belangrijk dat zij het Frans goed beheersten, want dat was de taal waarin de elite zich placht te onderscheiden van de rest van de bevolking. De gouvernantes kwamen uit Franstalige gebieden: Frankrijk, België en Zwitserland. In de tweede helft van de negentiende eeuw raakte de Engelse gouvernante in zwang. Een enkel gezin had een Duitstalige gouvernante, vooral wanneer de vrouw uit het gezin Duitse was. De gouvernantes vonden werk door de bemiddelende rol van de kerk (het merendeel was protestants) of via advertenties in kranten. Buiten het werk troffen ze elkaar op informele basis op bijeenkomsten van Les Amies de la jeune fille. Hier konden gouvernantes hun vrije zon-dag besteden.

Hoeveel buitenlandse gouvernantes er precies in Nederland werkten in de negentiende eeuw, is moeilijk vast te stellen; ze werden niet afzon-derlijk geteld bij de volkstellingen. In een stad als Utrecht werkten elk jaar ongeveer tien buitenlandse gouvernantes. In steden als Den Haag en Amsterdam zal dat aantal hoger zijn geweest. In de grote villa’s van de rijken op het platteland waren gouvernantes ook gangbaar.

De Italiaanse migranten die naar Nederland kwamen, werkten vooral als pleistergieters en schoorsteenvegers. De vestiging van Italiaanse schoorsteenvegers dateerde reeds uit de zestiende eeuw.52 Binnen korte tijd wisten de Italianen de branche te domineren en ze bleven dit doen

tot de Tweede Wereldoorlog.53 Italiaanse schoorsteenvegers maakten

gebruik van de arbeid van jonge Italiaanse knechts. Die kropen ove-rigens niet in de schoorstenen, zoals wel is verondersteld; die waren daarvoor te smal.54 De voorkeur voor jonge knechts stoelde op het feit dat zij goedkope arbeidskrachten waren. De schoorsteenvegers en hun knechts kwamen uit Piëmonte in Italië en uit de aangrenzende Tessiner Alpen in Zwitserland, waar ook Italiaans gesproken wordt.

‘Een zojuist in Nederland aangekomen Italiaanse schoorsteenveger bewondert zijn nieuwe vaderland’. Pentekening van Jan Pieter van Loon uit 1862.

Tiroler handelaren in gemsleren handschoenen waren een andere specialistische groep die zich met enige regelmaat liet zien op Neder-landse markten. Handschoenen werden uitgevent en op markten ver-kocht. De handelaren hadden later in de negentiende eeuw ook

zoge-naamde Wanderlager, tijdelijke winkels waarin ze, in het seizoen, hun

handel afzetten.

Er kwamen in de negentiende eeuw ook mensen naar Nederland die in Nederlands Oost- en West-Indië waren geboren uit een Nederlandse vader of grootvader en een – zoals dat toen heette – inlandse moeder of grootmoeder. De repatrianten en verlofgangers brachten bij hun komst naar Nederland soms inlandse baboes en ander personeel mee.

Zigeuners

Vanaf maart 1868 kwamen groepjes Hongaarse ketellappers naar Neder-land. Later werden ze gevolgd door onder meer Bosnische berenleiders en andere rondtrekkende handelaren, kunstenmakers en ambachts-lieden. Het gaat niet om een omvangrijke migratie; in de jaren twintig van de twintigste eeuw ging het om enkele honderden personen. Precie-zere cijfers zijn niet te geven, omdat het aantal sterk wordt bepaald door de afbakening die wordt gekozen. De groepen migranten waren vooral opvallend omdat, zoals Leo Lucassen heeft laten zien, ze reeds snel na-dat ze voor het eerst in Nederland verschenen het stempel ‘zigeuner’ opgeplakt kregen.55

Zigeuners waren er eerder in Nederland geweest. In de vijftiende eeuw waren er migranten naar Europa gekomen die beweerden pel-grims te zijn uit Klein-Egypte. Reeds spoedig na hun komst werden ze in Duitse streken aangeduid met de term ‘zigeuner’. In Nederland werden ze ook wel ‘heidens’ genoemd. In de achttiende eeuw werden ze bijzon-der streng vervolgd, wat gepaard ging met massale ‘heidenjachten’. In 1750 gingen autoriteiten ervan uit dat ze definitief uit Nederland waren verdwenen. In tal van publicaties, zoals romans, bleven ze echter ook na 1750 voorkomen, en zo bleef het beeld van de zigeuners voortleven. Opvallend is dat de groepen die na 1868 kwamen, vanaf het eerste moment aangeduid werden als zigeuners. Ofschoon deze zogenaamde zigeuners wel middelen van bestaan hadden, of mogelijkheden om die te verwerven, werden ze toch gezien als verkapte bedelaars, die met be-hulp van de Vreemdelingenwet konden worden geweerd. In de jaren twintig van de twintigste eeuw bleek een deel van de zigeuners Neder-landse passen te hebben. Er werd een begin gemaakt met een landelijke

registratie van alle zigeuners, maar reeds een jaar later (in 1939) werd die weer gestaakt.

3.5 Emigratie

In 1857 werd het Rapport van de Staatscommissie aangaande Europeesche

Kolonisatie in Nederlands-Indië uitgebracht. Hierin werd gewezen op de

armoede, overbevolking en werkloosheid in Nederland. Emigratie zou

daarvoor een oplossing moeten bieden.56 De overheid moedigde de

emigratie echter nog niet echt aan, zoals het een eeuw later wel zou ge-beuren, en er kwamen geen overheidsinstanties die emigratie moesten bevorderen. Terwijl er in de negentiende eeuw, zoals eerder beschreven, een overheidsbeleid kwam waarbij geprobeerd werd de immigratie te reguleren, ontbrak een dergelijk beleid ten aanzien van emigratie. Het liefst zag de overheid de armen vertrekken. Het enige waarop de heid toezicht hield, was voldoende proviand voor degenen die de over-steek naar de Verenigde Staten waagden.

De Verenigde Staten leken in de negentiende eeuw onbegrensde mo-gelijkheden te bieden aan emigranten. Onder leiding van dominees mi-greerden groepen Nederlanders naar de nieuwe wereld. Aan het einde van de negentiende eeuw werden de mogelijkheden die de Verenigde Staten boden, beperkt doordat er restricties kwamen op de migratie van paupers. Boeren en ambachtslieden bleven welkom. Toen de slavernij werd afgeschaft in Suriname werd in Nederland voorgesteld om paupers aan te moedigen naar dat land te migreren, met als doel overbevolking, werkloosheid en armoede in Nederland te verminderen en nieuwe ar-beidskrachten voor Suriname te vinden. Niet iedereen stond positief tegenover emigratie. Geloofsafval en verwildering werden gevreesd.