• No results found

De constante immigratie vanuit Duitsland

Andere immigranten om religieuze redenen

1.4 De constante immigratie vanuit Duitsland

Seizoenarbeiders in de Republiek

De Republiek was welvarend, niet alleen door haar handel, maar ook door de hoogwaardige industrie en landbouw. Boerenbedrijven werden groter en zochten voor bepaalde momenten van het jaar veel arbeiders. In de eerste helft van de zeventiende eeuw hadden de grote immigratie uit zuidelijke provincies en de snelle bevolkingsgroei nog voor voldoen-de arbeidskrachten gezorgd, maar vanaf 1650 daalvoldoen-de het geboortecijfer. Er was bovendien sprake van een nieuwe arbeidsverdeling op het plat-teland, in landbouw, veeteelt, maar ook in takken als turfsteken en dijk-onderhoud. Er waren steeds meer werkzaamheden die geconcentreerd op bepaalde momenten van het jaar verricht moesten worden, en ter plekke waren hiervoor niet genoeg arbeidskrachten voorhanden. Dit bood arbeidskrachten van buiten de Republiek de gelegenheid om voor een bepaalde periode hier te gaan werken. In vergelijking met de omliggende landen waren de lonen hier hoog en dat maakte werken in de Republiek aantrekkelijk. Vlaanderen en vooral het nabije Westfa-len waren de grote leveranciers van seizoenarbeiders.35 Uit dit gebied met amper 200.000 inwoners trokken jaarlijks 30.000 mannen weg. Lo-nen in de Republiek waren in veel gevallen vijfmaal hoger dan in het thuisgebied.

kilometer. De meesten gingen langs vaste wegen, want door het veen-gebied dat het oosten van de Republiek scheidde van Westfalen waren nu eenmaal niet zo veel wegen. De bekendste route liep via Lingen, waar jaarlijks tienduizenden per veer de Eems overstaken. Vandaar ging het naar Zwolle, waar de boot naar Amsterdam werd genomen.

De seizoenarbeiders vertrokken in groepen. Het vertrek was een be-langrijke sociale gebeurtenis. De bagage werd zorgvuldig samengesteld. Men nam veel voedsel mee want dat was duur in Holland. Het was niet abnormaal dat er dertig kilo bagage werd meegedragen. Veel bagage ging ook met karren mee, soms was er een file van wel negenhonderd bagage-wagens bij het veer in Lingen.36

De trekarbeiders waren in verschillende bedrijfstakken actief.37 De

bekendsten en talrijksten waren de grasmaaiers. Hun jaarlijkse aantal bedroeg ongeveer 12.000. Het hooi moest in juni in korte tijd worden binnengehaald, voordat het gras zaad schoot. Het werd gemaaid en ver-volgens twee weken gedroogd in de wei, met regelmatig keren. Het was hard werken; dagen van zestien uur waren heel gewoon.

Een andere sector waarin veel seizoenarbeiders werkzaam waren, was het turfsteken. Turf was de belangrijkste energieleverancier ten tijde van de Republiek. Wilde men de turf in de winter droog kunnen gebruiken, dan moest die vóór eind juli zijn gestoken. Het seizoen liep van maart tot en met juli. Er waren twee winningsmanieren. Uit het hoogveen werd de turf droog, boven het waterpeil, gestoken. Bij het laagveen ston-den de arbeiders in het water en moesten zij de turf van onder het water naar boven halen. Dat dit werk niet alleen vermoeiend was maar ook een bron van ziekten, laat zich raden. Het aantal werkers in het hoogveen wordt geschat op 3000 en in het laagveen op 6000. Andere sectoren waarin seizoenarbeiders werkzaam waren was op de haringvloot, die een seizoen van ongeveer zes maanden kende, en de bouw. Er waren met name veel stukadoors uit het buitenland.

Vóór 1580 was drie kwart van de Duitse immigranten afkomstig uit het

stroomgebied van de Rijn en van zijrivieren als de Ruhr en de Lippe.38

Keulen, Neuss en Wesel waren belangrijke plaatsen van herkomst. Na 1580 nam het aantal Duitse migranten absoluut en verhoudingsgewijs toe en breidde het gebied van oorsprong zich uit. Aken en Essen werden nu belangrijk. Nieuw was de migratie uit het Noord-Duitse kustgebied. In de achttiende eeuw werden Hessen en Nassau belangrijker en nam migratie uit Saksen en Thüringen toe. De Rijnprovincies en de kuststre-ken namen in betekuststre-kenis af. Het belangrijkste was dat er in de achttiende

eeuw, in tegenstelling tot eerdere perioden, niet langer sprake was van één of enkele duidelijk herkenbare herkomststreken.40

De blijvers

Seizoenarbeid leidde vooral tot tijdelijke arbeidsmigratie. De mannen lieten de familie achter om elders snel zoveel mogelijk te verdienen. Zo konden zij in eigen land de rest van het jaar het hoofd boven water hou-den. Toch zullen er wel een aantal in de Republiek zijn gebleven. Jan Lu-cassen heeft onderzoek gedaan om te achterhalen hoeveel mannen hier

Marskramers

De marskramers of Tödden, die reeds vóór 1800 veelvuldig in Neder-land handeldreven, kwamen oorspronkelijke uit de dorpen Lengerich, Bakum, Thuine, Freren, Beesten, Plantlünne, Ibbenbüren, Brochterbeck, en vooral uit Schapen, Hopsten, Recke en Mettingen. Deze dorpen lig-gen ongeveer vijftig kilometer van de Nederlandse grens, ten oosten van de rivier de Eems. De streek van herkomst vormde geen staatkundige eenheid. Oldenburg, Hannover en Pruisen zwaaiden tegelijkertijd of opeenvolgend de scepter over delen ervan. De marskramers die hier-vandaan kwamen, waren vrijwel allemaal katholiek, maar dat gold niet voor de bevolking van de streek als geheel.

De Tödden kochten en verkochten mutsen, kousen en omslagdoe-ken, ijzerwaren, messen en fournituren. Naast de talloze pakdragers die met deze goederen rondgingen, waren er enkele groothandelaren, zoals de families Ten Brink en Moormann uit Mettingen. Deze families, en en-kele andere, beheersten tientallen jaren de groothandel in deze streek. Bij de Tödden gingen alleen mannen op handelsreis, en niet hele fa-milies. Ze waren negen, tien of elf maanden onderweg. De Tödden zet-ten hun goederen af in alle delen van Europa, maar het zwaartepunt van de handel lag in Nederland en in Noord-Duitse gebieden. Als gevolg van beperkingen elders nam omstreeks 1750 de handel op Nederland toe. Groningen, Friesland en Holland waren belangrijke afzetgebieden. In Friesland vinden we de eerste Tödden die zich blijvend in Nederland ves-tigden. Omstreeks 1770 werd in Leeuwarden de eis gesteld dat vreemde handelaren burgerrecht zouden verwerven en belasting zouden betalen; gevolg was dat tussen 1771 en 1774 veertien Tödden, merendeels uit Met-tingen, het burgerrecht van Leeuwarden ontvingen.39

achterbleven, meestal omdat zij in de Republiek een huwelijkspartner vonden. Hij schat dat uiteindelijk één op de twintig seizoenarbeiders in Nederland bleef. Dit zou voor de periode van de Republiek uitkomen op ongeveer 8000 personen op een totaal van 150.000 gastarbeiders. Tijdens de Dertigjarige Oorlog (1618-1648) was er een voortdurend chaos in Duitsland. Velen zochten hun heil in de Republiek. In de pe-riode daarna bleven er veel migranten uit Duitsland komen. Volgens schattingen kwam 60 procent van de 500.000 immigranten in de perio-de 1600-1800 uit Duitsland.

Hierboven is al vermeld dat een aantal matrozen en soldaten, die in dienst waren getreden van de Republiek, zich na hun dienstverband hier vestigden. Maar er waren ook andere arbeidsmigranten die naar de Re-publiek trokken, vooral in de dienstverlenende beroepen. Kleermakers, stalknechten, bakkers, tuinlieden, koetsiers en rondtrekkende ambachts-lieden trokken naar Holland. In de zeventiende eeuw kwam bijvoorbeeld 50 procent van alle bakkers in Amsterdam uit Duitsland. De Republiek had voor hen niet de kosten van opvoeding en opleiding hoeven te be-talen. Zodoende leverden zij een indrukwekkende bijdrage aan de wel-vaart van de Republiek.

In de Republiek bestond een vrouwenoverschot. Duitse mannen kon-den vrij gemakkelijk een Nederlandse vrouw huwen en op die manier integreren. Voor buitenlandse vrouwen was het veel moeilijker om een Nederlandse man te vinden. Een aantal vrouwen, die naar de Republiek waren gekomen in de hoop als dienstbode werk te vinden en misschien zo ook aan een huwelijkspartner te komen, eindigden in de prostitutie. Tussen 1650 en 1700 was bijna 30 procent van de Amsterdamse hoeren van buitenlandse afkomst.41

Migrantenstad

Door de komst van migranten veranderde de stedelijke samenleving. Erika Kuijpers heeft die verandering voor het zeventiende-eeuwse

Am-sterdam onderzocht.42 De stad groeide door de komst van migranten

en trok zo nieuwe migranten aan. In de stad ontstond een omvangrijke onderklasse van migranten, die gescheiden leefde van de overige Am-sterdammers.

Voor het vinden van een plaats in de nieuwe samenleving waren net-werken voor migranten belangrijk. Via die netnet-werken vonden ze huis-vesting, werk en een huwelijkspartner. Kuijpers heeft laten zien dat de aard en de functie van netwerken voor mannen en vrouwen

verschil-den. Migrantenvrouwen hadden het sociale netwerk ook nodig om, als nieuwkomers in een stad, hun eerbaarheid opnieuw te laten ijken. Voor mannen speelde dat minder. In de groeiende en in toenemende mate anoniemer wordende stad kon eerbaarheid steeds moeilijker door af-komst worden bewezen. Dat gold voor alle inwoners van de stad, maar voor migranten gold dat in versterkte mate. Voor migrantenvrouwen was echter – meer dan voor migrantenmannen – hun eerbaarheid be-langrijk. Eerbaarheid was nodig om een goede partner te vinden, een goede betrekking als bijvoorbeeld dienstbode of een plek om te wonen. Die eerbaarheid kon verworven worden door een vrome levenswan-del of kerklidmaatschap. Migrantenvrouwen werden, meer dan migran-tenmannen, lidmaat van een kerkgenootschap. Wellicht verplichtten ze ook hun dochters lidmaten te blijven, want ook op dit punt bestonden er verschillen tussen dochters en zonen. De eerbaarheidstrategie was ech-ter ingewikkeld. Oneervolle vrouwen gingen immers ook naar de kerk en kregen daar aalmoezen. Voor een herijking van de eerbaarheid

moes-De Leidse universiteit: een bont gezelschap

De universiteit van Leiden was vanaf het begin een kosmopolitische ontmoetingsplaats.43 Was de universiteit aanvankelijk een protestants bolwerk geweest, vanaf 1578 werd van studenten niet meer geëist dat zij verklaarden gereformeerd te zijn. Aan katholieke hoogleraren en stu-denten werd niets in de weg gelegd, en ook joden waren welkom. De colleges werden in het Latijn gegeven, waardoor de internationalisatie werd bevorderd. Veel bekende hoogleraren kwamen van buiten de Re-publiek.

In de periode 1575-1624 was ongeveer een derde van de studenten uit het buitenland afkomstig. Dit percentage steeg tussen 1626 en 1700, toen 44 procent van de bijna 13.000 studenten van buiten de Republiek kwam. Leiden stond bekend als tolerant en gedisciplineerd. Duelleren en ontgroeningsrituelen, zoals in Duitsland gebruikelijk waren, waren in Leiden verboden.

Ook in de achttiende eeuw bleven de buitenlanders komen. Tussen 1701 en 1795 waren er 7545 buitenlandse studenten ingeschreven, 39 pro-cent van het totaal. Onder hen waren 2955 Duitssprekenden. Ook uit Schotland en Frankrijk en zelfs Rusland kwamen studenten naar Leiden. Rechten en medicijnen waren de twee favoriete studies.

ten eerbare vrouwen dus niet alleen naar de kerk gaan, maar zich ook na-drukkelijk afzetten tegen de oneerbare vrouwen, die daar eveneens heen gingen. Dat resulteerde in een stroom klachten over kerkbezoekers, en juist via die klachten krijgen we als historici weer mooi een beeld van de nieuwkomers en de verschuivende verhoudingen in de stad.

Achttiende-eeuwse kinderprent met het verhaal over Geesje uit Westfalen, die naar Amsterdam trekt om als dienstmeisje te werken.

Migratiepatronen

Migranten richtten hun schreden naar allerlei delen van Nederland, maar niet alle plaatsen hadden een even grote aantrekkingskracht, zo heeft

on-derzoek van Clé Lesger laten zien.44 Grotere steden, zoals Amsterdam,

trokken meer migranten en migranten van verder weg dan kleinere

plaat-sen in Nederland.45 Migranten waren meer op de hoogte van de

moge-lijkheden in een grote stad en daarom trokken die steden meer migranten van ver aan. Steden als Harderwijk en Veere trokken in verhouding tot hun bevolkingsomvang opvallend weinig migranten uit de onmiddel-lijke omgeving en veel uit verder verwijderde streken. In beide steden speelde de internationale handel een rol en er waren (handels)contacten met gebieden buiten de Republiek. In Delft of Delfshaven, Nijmegen, Breda, Deventer, Arnhem en Goes was de internationale handel even-eens belangrijk.

Opvallend onder de nieuwe burgers in Veere is het grote aandeel

migranten van de Britse eilanden, met name uit Schotland.46 In 1600

stonden in het poortersregister van Veere 3000 mensen ingeschreven, van wie ongeveer 300 Schotten. De contacten tussen Veere en Groot-Brittannië waren reeds ver voor het midden van de zeventiende eeuw tot stand gekomen en met uitzondering van enkele onrustige jaren in de strijd tussen de opstandige gewesten en het Spaanse gezag in de Neder-landen was vanaf 1541 de Schotse stapel in Veere gevestigd. De Schotse gemeenschap had een eigen bestuur, een dominee en arts. Zij mochten hun eigen rechtspraak uitoefenen en waren vrijgesteld van accijns. De Schotse gemeenschap bleef belangrijk gedurende de gehele Republiek. Pas met de Franse bezetting in 1795 kwam er aan de bloeiende handels-contacten een einde.

Dat het voor de Schotten in Veere niet altijd gemakkelijk was, blijkt uit een brief die Charles Stuart, de vertegenwoordiger van de Schotten in Veere, in 1756 aan het stadsbestuur schreef. Hij legt daarin uit dat het leven in Veere voor de Schotten duur was. De Zeeuwen aten spek, gort, pap, salade en groente, maar de Schotten hielden daar niet zo van en moesten liefst tweemaal per dag een goed stuk vlees op tafel hebben. In plaats van goedkope thee gebruikten de Schotten veel melk en suiker. De langeafstandsmigratie naar Leiden vond in belangrijke mate plaats vanuit België en Frankrijk (33,4 procent) en onder de nieuwkomers in Amsterdam waren Duitsers (33,5 procent) belangrijk. Voor Leiden heb-ben Leo Lucassen en Boudien de Vries gewezen op de herkomst van mi-granten uit Vlaams kerngebied, met belangrijke centra als Hondschoote,

Ronse, Ieper en Poperinge.47 Maar er kwamen ook veel migranten uit het prinsbisdom Luik en uit Limburg. Dit waren ook gebieden met een be-langrijke textielindustrie net als de regio’s rond Aken en Münster, waar eveneens nieuwe burgers vandaan kwamen. Migranten wisten dat het mogelijk was om in Leiden een bestaan in de textielindustrie op te bou-wen. Veel Leidse textielproducenten waren zelf migranten of stamden uit migrantenfamilies, en zij onderhielden banden met hun regio van herkomst. Leidse ondernemers, onder wie migranten uit het prinsbis-dom Luik, lieten in de Luikse regio lakens weven die in Leiden werden afgewerkt. Leidse lakendrapeniers afkomstig uit het Luikse en de om-geving van Aken en Jülich (Gulik) rekruteerden kinderen in hun her-komstgebied om als goedkope arbeidskrachten te werken in de Leidse industrie. In de jaren veertig van de zeventiende eeuw ging het in totaal

om duizenden jongens en meisjes.48

Uit bewaarde trouwregisters kan worden afgeleid hoe groot de om-vang van de immigratie was. Tussen 1600 en 1800 kwam 25 procent van alle huwelijkspartners in Amsterdam uit het buitenland. Verreweg het grootste deel hiervan (65 procent) was van Duitse afkomst. Reconstruc-ties van de samenstelling van de bevolking van een aantal Hollandse ste-den laten zien dat de inbreng van buitenlandse immigranten hoog was. Amsterdam, de grootste stad, telde gedurende de periode 1600-1800 gemiddeld 20 procent inwoners van Duitse afkomst. In steden als Rot-terdam en Leiden was dit minder, maar het schommelde toch altijd nog tussen de 5 en 7 procent. De historicus Hart becijferde voor de periode 1600-1800 voor Amsterdam 183.000 buitenlandse partners in huwelij-ken.49

Tabel 4. Migratie in Holland50

1600 % 1650 % 1700 % 1800 %

Hollandse steden

Totale bevolking 250.000 472.000 545.000 466.000 Van wie buitenlanders 82.600 33 138.800 29 89.400 16 77.600 17 Van wie Duitsers 28.600 11 59500 13 46.900 9 62.400 13 Gewest Holland

Totale bevolking 600.000 800.000 900.000 780.000 Van wie buitenlanders 92.600 15 148.800 19 109.400 12 91.600 12

Dat deze grote groep nieuwkomers ook weerstand opriep bij de geves-tigde bevolking is begrijpelijk. Het ging waarschijnlijk nog niet eens zozeer om het feit dat het mensen waren uit het buitenland, als wel om het verschil tussen de stedelingen en de immigranten, die vaak van het platteland kwamen. In populaire kluchten werd de spot gedreven met trouwlustige moffen die via een huwelijk met een Nederlandse vrouw hun plek in de samenleving probeerden te veroveren. Er werd de draak gestoken met de Duitsers, die beticht werden van onderkruipen vanwe-ge hun bereidheid om met een lavanwe-ger loon vanwe-genoevanwe-gen te nemen, van snoe-verij, waarbij zij zich voordeden als van betere komaf dan ze in werkelijk-heid waren, en van gebrekkige hygiëne.51

Waar bleven de Duitse lutheranen?

Het is duidelijk dat er in de periode 1600-1800 veel Duitsers naar de Re-publiek zijn getrokken. Voor een deel waren dit tijdelijke immigranten, maar een groot deel vestigde zich in de Republiek. Gezien hun afkomst is het redelijk te veronderstellen dat velen van hen lutheranen waren. Ondanks de immigratie van deze honderdduizenden lutheranen is de lutherse kerkgemeenschap minder tot bloei gekomen in de Republiek dan de Waalse kerk. Hoe kan dat verschil worden verklaard?

De eerste factor is dat de Franssprekenden geloofsgenoten waren van de calvinisten in de Republiek en als zodanig openlijk hun geloof konden belijden en ook steun kregen voor de inrichting van hun ge-loofsgemeenschappen. De lutheranen werden net als de katholieken getolereerd, maar waren aan een aantal discriminerende maatregelen onderworpen. Dit alleen al maakte de overstap naar de calvinistische richting van het protestantisme aanlokkelijk. Ten tweede speelde mee dat veel Franssprekenden zich verheven voelden boven de Nederlan-ders en weinig noodzaak voelden om te integreren. Duitse immigranten daarentegen waren merendeels van eenvoudige komaf en daarom meer tot assimilatie bereid. Huwelijken met Nederlandse vrouwen speel-den ook een rol. De getalsmatige verhouding mannen-vrouwen onder Duitse immigranten was ongeveer 65:35. De kans voor een Duitse man om een lutherse vrouw te trouwen was dus relatief klein. Bij religieus gemengde huwelijken werden de kinderen vaak in de gereformeerde kerken gedoopt.

Aanvankelijk waren er onder de lutheranen nogal wat

Zuid-Neder-landers.52 Sinds het midden van de zeventiende eeuw konden echter

oorsprong terugvoeren. Geografische oorsprong, taal en religieuze or-ganisatie vielen hierdoor grotendeels samen. De lutherse kerk werd een goed georganiseerde minderheids- en migrantenkerk, met eigen armen-zorg en een wees- en bejaardentehuis. In de praktijk was de lutherse ge-meenschap echter minder een eenheid dan op het eerste gezicht lijkt. Jaren achtereen werd er in kerken strijd gevoerd over de vraag of er een Duits- of Nederlandssprekende predikant moest worden aangesteld. De strijd ging niet alleen over wie het best verstaanbaar was voor de kerk-bezoekers. De inzet was vooral aanpassing aan Nederland of oriëntatie op het gebied van herkomst.

De mate van orthodoxie speelde ook een rol. In Holland ontwikkel-de zich binnen ontwikkel-de lutherse kerk een stroming die zich minontwikkel-der vijandig opstelde tegenover andere godsdiensten dan gebruikelijk was in Duits-land. Dit was logisch gezien de positie van de lutheranen als kleine re-ligieuze minderheid binnen de Republiek. In veel Duitse gebieden had de lutherse kerk het karakter van een staatskerk en kon zij strenger in

de leer zijn.53 De orthodoxe Duitse theologische opvattingen werden

in de Republiek verkondigd door predikanten die hun opleiding aan Duitse universiteiten hadden gevolgd. Amsterdamse aanhangers van de Hollandse richting probeerden dit te veranderen door het opzetten

van een eigen opleiding in Nederland.54 Binnen de Utrechtse lutherse

kerk, waar vanaf begin 1608 in het Duits werd gepreekt en vanaf 1638 ook in het Nederlands, ontwikkelde zich in de tweede helft van de ze-ventiende eeuw een hevig conflict. Na 1770 probeerde een deel van de