• No results found

De stille immigratie: gastarbeiders avant la lettre

Andere immigranten om religieuze redenen

1.3 De stille immigratie: gastarbeiders avant la lettre

Het leger: huurlingen uit het buitenland

De Provinciën, die in opstand waren gekomen tegen de koning van Span-je, telden nog geen anderhalf miljoen inwoners, maar het was wel een re-latief rijke bevolking. Deze twee gegevens maakten het moeilijk om een groot leger uit de autochtone bevolking te rekruteren. Zoveel verdien-den soldaten nu eenmaal niet en het was een hard bestaan. Dienstplicht bestond niet; die zou pas door Napoleon worden ingevoerd. Men was dus aangewezen op huursoldaten en die waren grotendeels afkomstig uit het buitenland. Enerzijds werden complete regimenten gehuurd in Schotland of Zwitserland. Anderzijds probeerden wervingsofficieren individuele soldaten te ronselen, vooral in Duitsland, maar ook elders in Europa. De eed van trouw kon in het leger van de Republiek worden afgelegd in het Nederlands, Duits, Frans en Engels. In totaal hebben on-geveer 600.000 buitenlandse huurlingen tussen 1600 en 1800 in het leger van de Republiek gediend.28

Het zwarte gat van Indië: de voortdurende trek naar de Oost

De maritieme sector was een van de belangrijkste werkverschaffers in de Republiek. Zowel voor de handelsvloot als voor de marine waren voort-durend nieuwe krachten nodig, die voor een groot deel uit het buiten-land moesten komen. Met de groei van de vloot vanaf 1600 groeide ook het aantal bemanningsleden, van ongeveer 30.000 in het begin van de zeventiende eeuw tot 50.000 op het einde van de achttiende eeuw. Historici beschikken voor deze sector over tamelijk betrouwbare bronnen. Gegevens over het aanmonsteren op de schepen zijn ruim-schoots voorhanden en stellen hen in staat om nauwkeurige berekenin-gen te maken over aantallen en origine van de zeelieden. Als vuistregel kan men volgens de historicus Jan Lucassen aanhouden: hoe verder de reis en hoe groter de schepen, des te slechter de beloning en des te ho-ger de risico’s, en derhalve des te meer buitenlanders.29 Dit gold dan met name voor de gewone bemanning. De scheepsofficieren waren meestal wel uit de Republiek afkomstig.

Het meest tot de verbeelding sprak de vloot van de voc. Het aantal zeelieden op de schepen van deze compagnie groeide spectaculair in de twee eeuwen van haar bestaan. De voc had niet alleen bemanning nodig voor haar schepen, maar ook personeel voor de handelsposten

in de verschillende vestigingen en militairen om de posten te verdedi-gen.

Als men de cijfers bestudeert, valt meteen het grote verschil op tus-sen aantal mentus-sen dat vertrok en het aantal dat terugkeerde. Van de bij-na een miljoen mensen die tussen 1600 en 1800 bij-naar Azië vertrokken, keerde slechts een derde terug.

Tabel 2. Migratie naar en vanuit Azië30

Heen Terug 1600-1700 317.000 114.400 1700-1800 655.000 252.500

In principe nam het personeel dienst voor een aantal jaren; naargelang de functie was dat drie tot vijf jaar, de heen- en terugreis niet meegere-kend. Het grootste deel van het personeel bestond uit bemanning van de schepen en militairen voor de verdediging ter plaatse. Ander perso-neel, zoals kantoorlieden, predikanten en ambachtslieden, vormde een relatief klein aandeel.

Zoals de Republiek voor haar leger grotendeels afhankelijk was van buitenlandse militairen, zo kon ook de voc moeilijk aan voldoende personeel komen in eigen land en moest zij een beroep doen op ‘gast-arbeiders’. Aan de hand van de boekhouding van de soldij, waarin de afkomst van ieder personeelslid stond genoteerd, is berekend dat in de periode 1600-1800 40 procent van de matrozen en 60 procent van de soldaten van buitenlandse, meest Duitse afkomst was. In bepaalde perio den was dienst bij de voc voor inwoners van de Republiek blijk-baar zo weinig aanlokkelijk dat het aandeel buitenlanders nog hoger was. In de laatste decennia van het bestaan van de voc, vanaf 1770, was 80 procent van de soldaten en 50 procent van de zeelieden afkomstig van buiten de Republiek.

Uit het verschil in de aantallen vertrekkenden en terugkerenden is te zien dat Azië een soort zwart gat was waar veel migranten in verdwe-nen. Hiervoor waren volgens deskundigen, zoals de historicus Gaastra, een aantal redenen.31 Allereerst was er de sterfte tijdens de reis. In de zeventiende eeuw lag dit percentage tussen de 4 en 10 procent, maar in de loop van de achttiende eeuw steeg dit tot meer dan 20 procent, waarschijnlijk door het steeds vaker voorkomen van ziekten als tyfus. Na aankomst in Azië bleef het sterftecijfer hoog. De hygiëne in Batavia

nam bijvoorbeeld eerder af dan toe en daarmee steeg ook het sterfte-cijfer. Rond 1770 lagen er per dag meer dan 1000 mensen in het zieken-huis in Batavia. Per jaar stierven er ongeveer 2000. Het was vooral in de lagere rangen dat de slachtoffers vielen.

Van de hogere rangen der zeelieden keerde 70 tot 80 procent be-houden terug. Voor de gewone matrozen was dat aanvankelijk ook nog 60 procent, maar dit percentage daalde in de loop van de achttiende eeuw. Dramatisch was het gesteld met de meestal buitenlandse solda-ten. Zij zagen hun kansen op terugkeer zakken van ongeveer 30 procent in het begin van de achttiende eeuw tot een schamele 10 procent op het einde van het bestaan van de voc. Deze slaagde er op den duur niet meer in voldoende geschikte krachten te rekruteren om de verliezen op te vullen. Men moest steeds meer genoegen nemen met onervaren of slecht gevoede manschappen, die op hun beurt weer een gemakkelijke prooi waren voor ziekten.

Het personeelsbestand van de voc in de achttiende eeuw varieerde van 18.000 tot 25.000. De grootste concentraties waren in Batavia (4000 à 6000 mensen), Ceylon (3000 à 4000) en op de schepen (ongeveer 3000). De Kaap telde op het einde van de achttiende eeuw ongeveer 1500 personeelsleden. Batavia telde in 1700 ongeveer 70.000 inwoners, van wie 6000 van Europese afkomst. Verreweg de meesten hiervan wa-ren dienawa-ren van de voc. Zelfstandige Europese ondernemers wawa-ren er nauwelijks.

Tot blijvende emigratie en vestiging heeft deze geweldige verplaatsing van mensen niet geleid. De voc moedigde vestiging en eigen onderne-merschap ook niet aan. Spottend is wel opgemerkt dat het populairste vrije beroep dat van kroegbaas was.

Alleen in Zuid-Afrika, bij Kaap de Goede Hoop, ontstond een vesti-ging die zichzelf op den duur in stand kon houden. Redenen hiervoor waren het klimaat, dat gunstiger was voor de Europeanen, en de moge-lijkheid om door landbouw en de afzet van de producten aan de aanleg-gende schepen een bestaan op te bouwen. De Kaap was een verversings-station. Later onttrok een aantal Europese personeelsleden zich aan het gezag van de voc om verder landinwaarts voor eigen rekening een be-staan op te bouwen. Zij waren de pioniers van de Boerenrepublieken van de negentiende eeuw.

Konden er voor het scheepspersoneel, in ieder geval voor de hogere rangen, nog kandidaten in de Republiek worden gevonden, voor mili-tair personeel was men grotendeels aangewezen op buitenlanders. Een

scheepsarts noteerde dat Indië een toevluchtsoord was voor ‘allerhande vreemdelinge en uitheemse natie als Polakken, Sweeden, Deenen, noor-luyde, Jutte, Hamborgers, Bremers, Lubekkers, Dantsikers, Koninxber-gers, Hoogduytse, oosterlinKoninxber-gers, Westfaalders, Bergse, Gulikse, Kleefse, en voorts allerhande Moffen, Poepen, Knoete, hannekemaayers en an-dere groene kassoepers die ’t gras nog tussen de tanden steekt’.32

Al deze lieden werden voor een zeer karig loon in dienst genomen. Tussen 1600 en 1800 bleven de maandelijkse beloningen voor soldaten en matrozen steken op 8 à 10 gulden. Stuurlieden konden komen op een salaris van 50 gulden, en schippers tot ongeveer 80 gulden. Hoge amb-tenaren schopten het tot 350 gulden, maar zij wisten zich vooral te ver-rijken door privéhandel, die verboden was maar oogluikend werd toege-staan. Lucassen komt tot de migratiecijfers zoals weergegeven in tabel 3.

Tabel 3. Specificatie van vertrekkend voc-personeel33 Zeelieden Soldaten Totaal Nederlanders 390.000 108.000 498.000 Buitenlanders 262.000 212.000 474.000 Totaal 652.000 320.000 972.000

Hierbij moet worden aangetekend dat er op het totaal van 972.000 zeker dubbeltellingen zijn, omdat sommige personen voor een tweede keer vertrokken. Van degenen die achterbleven zijn verreweg de meesten vroeg gestorven. Slechts weinigen hebben er zich gevestigd en een ge-zin gesticht. Onduidelijk is wat de buitenlanders die een tijd bij de voc hadden gediend, deden na behouden terugkeer. Sommigen tekenden voor een tweede of derde termijn, anderen gingen met het gespaarde geld naar huis, en weer anderen bleven in de Republiek. Lucassen ver-onderstelt dat de helft naar huis ging en de andere helft in de Republiek bleef.34

De handelsvloot

De voc was niet de enige werkverschaffer in de scheepvaart. Geschat wordt dat de marine gedurende de periode 1600-1800 gemiddeld 3000 man telde. Bij een gemiddeld dienstverband van tien jaar betekent dit dat er elk jaar 300 nieuwe rekruten nodig waren. Dit brengt het totaal voor de gehele periode op 60.000. Bij de voc was het gemiddelde per-centage buitenlanders 50. Men neemt aan dat dit ook voor de marine

gold. In totaal zou het dus gaan om 30.000 buitenlandse zeelieden voor de gehele periode. Een soortgelijke berekening kan men toepassen op de handelsvloot in West-Indië, de Middellandse Zee en de Oostzee. Het gemiddelde personeelsbestand wordt geraamd op 20.000 en het gemid-delde dienstverband op vijftien à twintig jaar. Dit betekent een jaarlijkse rekrutering van ongeveer 1000 personen, van wie 25 procent buitenlan-ders. Dit brengt het totaal van buitenlandse zeelieden op de handels-vloot van de Republiek op 50.000.

Resumerend komen we dan, voc, marine en handelsvloot bij elkaar optellend, op een totaal van ongeveer 550.000 buitenlandse ‘gastarbei-ders’. De helft van hen verdween in het zwarte gat van Indië. De meeste anderen zullen na verloop van tijd zijn teruggekeerd naar hun geboorte-land. Een beperkt aantal – hoeveel is niet te zeggen – vestigde zich blij-vend in de Republiek.