• No results found

6. Omgevingsaspecten en Effecten

6.6 Ecologie (Natuur / Flora & Fauna)

6.6.1 Wet- en regelgeving, en beleid

Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de wet- en regelgeving inzake natuur, flora en fauna. Zowel een groot deel van de flora en fauna zelf als de leefgebieden van diverse soorten kennen wettelijke bescherming. Die bescherming vloeit voort uit zowel Europese als nationale regelgeving. Zo richt de EG-Habitatrichtlijn zich expliciet op de bescherming van de habitat van wilde planten en dieren en beschermt de EG-Vogelrichtlijn op soortgelijke wijze broed- en trekvogels. In het kader van deze richtlijnen heeft Nederland zogenoemde speciale beschermingszones (“Natura 2000”

gebieden) aangewezen. De door het Rijk aangewezen Natura 2000-gebieden zijn eerst aangemeld bij de Europese Unie.

Gebiedsbescherming is in het Nederlands recht geregeld in de Wet natuurbescherming sinds 1 januari 2017, en was voorheen geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998. Daarnaast is er ook sprake van juridische natuurbescherming via het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en provinciale ruimtelijke omgevingsverordeningen.

De kern van het natuurbeleid wordt gevormd door de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), dat een samenhangend netwerk van natuurgebieden is. Inmiddels is de EHS opgenomen in het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Bij het NNN zijn ook de door het Rijk aangewezen, en door de Europese Unie geconfirmeerde, Natura 2000-gebieden van groot belang.

De bescherming en het behoud van de gunstige staat van instandhouding van planten- en diersoorten in hun natuurlijke leefgebied is geregeld in de Wet natuurbescherming sinds 1 januari 2017. Het

uitgangspunt van wet is “nee, tenzij”. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten in principe verboden zijn. Van het verbod op schadelijke handelingen (“nee”) kan onder

voorwaarden (“tenzij”) worden afgeweken met een ontheffing of vrijstelling.

In de Wet natuurbescherming is een doorvertaling en interpretatie van de Europese richtlijnen uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn opgenomen. Bij de wet zijn uitgebreide lijsten met beschermde soorten opgenomen. Op grond van de Wet natuurbescherming moet inzicht worden gegeven in het voorkomen en de verspreiding van beschermde soorten op populatieniveau, zodat de effecten van voorgenomen

ontwikkelingen en activiteiten kunnen worden getoetst aan de (gunstige) staat van instandhouding van de betreffende soorten. Afhankelijk van het beschermingsniveau van de soort moet de gunstige staat van instandhouding worden getoetst op lokaal, regionaal of landelijk niveau.

In de Wet natuurbescherming (Wnb) wordt onderscheid gemaakt tussen:

 soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn (artikel 3.1 Wnb);

 soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn en natuurbeschermingsverdragen (artikel 3.5 Wnb);

 overige soorten (artikel 3.10 Wnb).

Voor alle soorten, dus ook voor de niet beschermde soorten, geldt de zorgplicht.

De Flora- en faunawet, Natuurbeschermingswet 1998 en Boswet zijn per 1 januari 2017 opgegaan in de Wet natuurbescherming.

De Wet natuurbescherming kent veel bevoegdheden aan de provincies toe. De uitvoering van de wet wordt gedaan door de provincies en voor bepaalde zaken door de RVO (namens het Rijk).

De provincies kunnen ten aanzien van verboden handelingen ontheffing verlenen en bij verordening vrijstellingen geven. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wet natuurbescherming en vloeien voort uit de Europese richtlijnen (evenals de verboden handelingen).

De verbodsbepalingen die gelden voor de overige soorten hebben betrekking op de soorten opgenomen in de Bijlage van de Wet natuurbescherming, behorende bij artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming, onder Onderdeel A en Onderdeel B.

6.6.2 Ecologie en het Projectgebied

In het kader van de beoogde sloop van het bedrijfspand op de locatie Westerdreef 9 Nieuw-Vennep, en het onderhavige project Westerdreefkwartier, is een quickscan flora en fauna en een vleermuisonderzoek verricht. Het rapport “Quick Scan Flora en Fauna en vleermuisonderzoek Westerdreef 9 Nieuw-Vennep”

(definitief, d.d. 7 december 2018) van het Bureau Bleijerveld (Ruimte voor Advies) is opgenomen als bijlage 10 van deze ruimtelijke onderbouwing. De resultaten en conclusies van dit onderzoek voor het onderhavige projectgebied worden hierna beschreven.

6.6.2.1 Gebiedsbescherming

Natura 2000

In de directe omgeving van het projectgebied Westerdreefkwartier liggen geen Natura 2000-gebieden. Op ongeveer 7 kilometer afstand ligt het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied “Kennemerland-Zuid”. Gezien de afstand tot dit Natura 2000-gebied, de invulling van de tussenliggende gebieden en de voorgenomen werkzaamheden wordt niet verwacht dat de werkzaamheden, de gebiedsinrichting en de functies een wezenlijke invloed hebben op aangewezen habitattypen en habitatsoorten. Effecten met betrekking tot geluid of licht op Natura 2000-gebied kunnen op voorhand worden uitgesloten, maar effecten met betrekking tot stikstof niet.

Uit verricht onderzoek blijkt dat, ook met betrekking tot stikstofdepositie, door de voorgenomen realisatie van het onderhavige project Westerdreefkwartier niet de kernopgaven van Natura 2000-gebieden belemmerd worden.

Er wordt geen externe werking verwacht voor wat betreft geluid en licht. Een toetsing op grond van de Wet natuurbescherming met betrekking tot effecten anders dan stikstofdepositie wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Voor het onderhavige project Westerdreefkwartier en de herontwikkeling Pionier-Bolsterrein is onderzoek verricht naar de stikstofdepositie op Natura 2000 als gevolg van de projectrealisatie en het nieuwe gebruik van het herontwikkelingsgebied. De resultaten en conclusies van het stikstofdepositie-onderzoek staan beschreven in de “Aanmeldingsnotitie m.e.r.-beoordeling woningbouwproject

Westerdreefkwartier Nieuw-Vennep – in de context van de ‘Herontwikkeling Pionier-Bolsterrein’”, die als bijlage 1 bij deze ruimtelijke onderbouwing is opgenomen.

Uit het verrichte stikstofonderzoek blijkt dat stikstofdepositie geen belemmering vormt voor het onderhavige project.

Natuurnetwerk Nederland

Het onderhavige projectgebied, de locatie Westerdreef 9, en het omliggende gebied maken geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het projectgebied ligt op ongeveer 1,3 kilometer van

begrensd NNN-gebied. Met de voorgenomen ontwikkeling en werkzaamheden worden geen negatieve effecten verwacht op de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN. Een toetsing aan het NNN-beleid wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Conclusie

Het onderhavige project heeft geen gevolgen voor beschermde natuurgebieden in de omgeving op grond van de grote afstand tot die gebieden en de projectkenmerken.

6.6.2.2 Soortenbescherming

Op basis van de uitgevoerde quickscan flora & fauna door het bureau Bleijerveld (rapport d.d. 7 december 2018) wordt geconstateerd dat het onderzoeksgebied (ofwel het onderhavige projectgebied

Westerdreefkwartier) een potentieel habitat biedt voor een aantal beschermde diersoorten, en dat het voorkomen van beschermde soorten planten in het onderzoeksgebied is uit te sluiten. In het onderzoek is een gericht terreinbezoek uitgevoerd en is in combinatie met de beschikbare literatuurgegevens en ecologische kennis vastgesteld dat het terrein van belang is voor enkele beschermde soorten met een landelijke vrijstelling en voor enkele soorten zonder deze vrijstelling.

Zoogdieren

In het onderhavige projectgebied zijn algemene, licht beschermde soorten zoogdieren te verwachten, zoals de egel, huisspitsmus en gewone bosmuis. Voor deze soorten geldt een algemene vrijstelling van de Wnb. De aanwezigheid van strikter beschermde soorten in het onderhavige projectgebied is niet

aannemelijk.

Vleermuizen

Vleermuizen zijn strikt beschermd. De locatie Westerdreef 9 is niet van belang voor vlieg- of

foerageerroutes van vleermuizen, maar het aanwezige bedrijfspand is wel plaatselijk potentieel geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen. Om deze reden is in 2018 in de periode van mei tot en met september vleermuizenonderzoek uitgevoerd, waarbij het terrein vijf keer bezocht is.

De conclusie van het vleermuisonderzoek is als volgt: “Het vleermuisonderzoek heeft geen verblijfplaatsen van vleermuizen aangetoond. Een enkele vleermuis vliegt door het terrein of foerageert op het terrein maar het belang hiervan voor de lokale populatie vleermuizen is te verwaarlozen. Er zijn geen aanvullende maatregelen of een ontheffing voor deze soortgroep noodzakelijk.”

Vogels

Het gebouw is weinig geschikt voor de nestplaatsen van vogels door het ontbreken van typische nestlocaties (zoals nissen en ruimten onder dakpannen). In de coniferen langs de achterzijde zijn geen grotere nesten aangetroffen die kunnen wijzen op vaste nestplaatsen van bijvoorbeeld sperwer of ransuil.

In de opgaande begroeiing zijn wel broedvogels zonder vaste nestplaatsen te verwachten. Het rooien van groen en sloop zou tijdens het broedseizoen voor vernieling van nesten en sterfte van vogels kunnen zorgen. Uitgangspunt is dus om te slopen en rooien buiten het broedseizoen. De coniferen zijn in maart 2019 gekapt, buiten het broedseizoen.

Overige soorten

Verder is in de quickscan vastgesteld dat het terrein niet voldoet aan de habitatseisen van amfibieën, reptielen, vissen en ongewervelden. De aanwezigheid van beschermde soorten in het onderhavige projectgebied is daarmee niet aannemelijk.

6.6.2.3 Zorgplicht en maatregelen

Het uitgangspunt van de Wet natuurbescherming is dat geen schade aan soorten mag worden toegedaan, tenzij dit nadrukkelijk is toegestaan (het nee, tenzij principe). Centraal staat hierbij dat de zorgplicht, dat inhoudt dat iedereen ‘voldoende zorg’ in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten en hun leefomgeving. Tijdens de werkzaamheden dient hierbij rekening te worden gehouden. Dit betekent dat in het kader van de zorgplicht een aantal maatregelen noodzakelijk zijn, zowel voor

beschermde soorten als voor onbeschermde soorten.

Voor de aanwezige (algemene) soorten worden als gevolg van de werkzaamheden geen negatieve gevolgen verwacht, omdat verblijfplaatsen niet ter plaatse van de werkzaamheden worden verwacht, maar algemene soorten kunnen als gevolg van de werkzaamheden wel tijdelijk worden verstoord. Tijdens de werkzaamheden dient ook met de algemene soorten rekening te worden gehouden.

Van belang is dat buiten het broedseizoen wordt gewerkt. De sloop- en rooiwerkzaamheden dienen in elk geval buiten de periode 15 maart tot 15 juli en bij voorkeur in de periode 15 september tot 1 maart te worden verricht.

Elementen zorgplicht

In het kader van de zorgplicht zijn de volgende maatregelen noodzakelijk:

 Tijdens de uitvoering dient men bijvoorbeeld alert te zijn op aanwezigheid van fauna en deze, indien noodzakelijk en/of mogelijk, te verplaatsen.

 Bij onvoorziene situaties dient daarnaast contact opgenomen te worden met een ter zake kundige.

 Tijdens de uitvoering dient men één richting op te werken zodat aanwezige dieren kunnen vluchten.

6.6.3 Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor het onderhavige project. De uitstoot van stikstof vanwege (de realisatie van) het project is geen knelpunt. De aanwezigheid van flora en fauna vormt geen belemmering.