• No results found

We kunnen de drempels indelen op verschillende niveaus. In dit onderdeel worden de drempels voor de aanbodzijde, de vraagzijde en omtrent de relatie tussen cliënt en hulpvrager besproken.

7.3.1 Drempels aanbodzijde

Dit eerste niveau, kunnen we verder opsplitsen in een bestuurlijk-organisatorische drempels en in drempels inzake wetgeving.

Bestuurs-organisatorische drempels

Bestuurlijk-organisatorische drempels, ook wel institutionele drempels, handelen over procedures aan de aanbodzijde die de mogelijke cliënt uitsluiten of ervoor zorgen dat er geen beroep op zal worden gedaan (Sannen in Steenssens & Vermeire, 1999: 137-138).

Deze drempels spelen zich af op het intern-organisatorisch niveau maar er zijn ook drempels ten gevolge van de globale structuur van de welzijnssector. Hier wordt dieper op ingegaan (Sannen, 2003).

Drempels op het intern-organisatorisch niveau kunnen verband houden met de interne organisatie op zich, maar ook met aspecten zoals informatisering, personeelsbezetting, bestaande instapvoorwaarden, financiële drempels, de dominantie van het klassieke

‘winkelmodel’ en het te beperkte aanbod aan voorzieningen. (Sannen in Opdebeeck e.a., 1998).

Door bijvoorbeeld de bureaucratie, reglementering van een organisatie en besparingen kan het zijn dat bepaalde doelgroepen de weg niet vinden naar een organisatie (Sannen in De Mot in: Opdebeeck e.a., 1998). Verder zijn doelstellingen van organisaties vaak eenduidig geformuleerd wat maakt dat cliënten geen duidelijk beeld hebben over de organisatie (Sannen in Opdebeeck e.a., 1998). Tot slot is er sprake van de fysieke toegankelijkheid van een organisatie en de territoriale bereikbaarheid wat voor een drempel kan zorgen. (Sannen, 2003)

Voor mensen met mindere communicatievaardigheden kan informatieverlening een probleem zijn. (Sannen, 2003). Verder kan een personeelstekort leiden tot wachtlijsten dat op zijn beurt weer een drempel vormt. Uit de literatuur blijkt dat, indien er onderbezetting plaatsvindt, hulpverleners de voorkeur geven aan cliënten die makkelijker geholpen kunnen worden, wat dan weer ten koste gaat van anderen (Sannen in De Mot in: Opdebeeck e.a., 1998). Daarnaast is er sprake van hoge instapvoorwaarden die toegankelijkheid kunnen belemmeren zoals intakegesprekken. Maar ook financiële middelen spelen mee. Hulpverlening is niet altijd betaalbaar en beïnvloedt dus ook de toegankelijkheid. Hier vallen ook de subsidies onder die de organisatie krijgt (Sannen in (Opdebeeck e.a., 1998). Daarbij komt nog dat het ‘winkelmodel’, waarbij de hulpverlener wacht tot de cliënt zich aandient alsook het werken op afspraak, drempelverhogend werken (Sannen in CEM, Jaarrapport 1999). Tot slot speelt het aanbod dat de organisatie aanbiedt een rol.

Verder wordt er ingegaan op de globale structuur van de welzijnssector. We kennen vele soorten voorzieningen met een ingewikkelde structuur wat kan leiden tot verschillende drempels. Een eerste drempel gaat over het informatieve aspect en handelt over of

mensen niet of verkeerd geïnformeerd zijn over het aanbod (Sannen in (Steenssens &

Vermeire, 1999: 137). De onbekendheid van voorzieningen kan ook een drempel zijn, vooral bij de laagste inkomensklassen (Sannen in Stevens e.a. in: Pauwels, 1994).

Kansarmen hebben vaak ook te kampen met problemen op verschillende levensdomeinen waar niet iedere hulpverlener een antwoord op kan bieden (Sannen in Dogan, Van Dijke

& Terpstra, 2000). Het gebrek aan een holistische visie is volgens Goeyyaerts een leemte binnen de hulpverlening (Sannen in Goeyvaerts in: Verreth, 1989: 13).

Drempels inzake wetgeving

In de wetgeving spelen ook factoren die de toegankelijkheid beïnvloeden. In de eerste plaats gaat het over de doelgroepomschrijving. Niet iedereen heeft bijvoorbeeld toegang tot alle hulp, bijvoorbeeld mensen zonder papieren of een wettig verblijf. Verder is de regelgeving niet altijd duidelijker voor alle gebruikers. Vaak zijn deze niet op elkaar afgestemd (Sannen, 2003).

7.3.2 Drempels m.b.t. de hulpvragers (vraagzijde)

Het tweede niveau gaat over drempels bij de kansarmen, ook wel dispositionele drempels genoemd. Deze kunnen voorgekomen zijn door vooroordelen en onvoldoende geïnformeerd te zijn. Dispositionele drempels kunnen niet los gezien worden van de leefwereld van de persoon, met name de veronderstellingen, behoeften, motivaties, attitudes en verwachtingen die in en door concrete sociale ervaringen en omstandigheden worden opgebouwd (Sannen in Steenssens & Vermeire, 1999: 117, 139).

Niet iedereen staat open om gebruik te maken van formele hulp- en dienstverleningen.

Er kan ook een sociale norm zijn die maakt dat men hier geen beroep op doet (Sannen in (Vanhees e.a., 1995: 2). Verder zijn er doelgroepen die een zekere discriminatie verwachten. Dit gevoel kan zich uiten in wantrouwen ten aanzien van de hulpverlening (Sannen in Sergeant, 1999).

Het kan ook voorkomen dat er vooroordelen leven ten opzichte van bepaalde organisaties of dienstverleningen waardoor men er geen gebruik van zal maken (Sannen in Van Toorn, 1992 in: Pauwels, 1994; Vanpée, Sannen & Hedebouw, 2000). Er kan wantrouwen ontstaan, wat ook een gevolg kan zijn van een slechte ervaring uit het verleden. Kansarmen hebben vaak te kampen met minderwaardigheidsgevoelens of faalangst (Sannen in Verreth, 1998: 11; Steenssens & Vermeire, 1999: 138).

Bij sommige groepen speelt ook een zekere fierheid waarbij men eerst zelf zal proberen een oplossing te zoeken voor het probleem en nadien pas professionele hulp zal overwegen (Sannen in Steenssens & Vermeire, 2000: 105, 120). Verder kunnen er bij kansarmen en etnisch-culturele minderheden bepaalde communicatievaardigheden ontbreken die men nodig heeft om de weg te vinden naar de welzijnsvoorziening.

Tot slot is er sprake van situationele drempels. Deze komen voort uit concrete levensomstandigheden (Sannen in Steenssens & Vermeire, 1999: 137). Op vlak van mobiliteit heeft bijvoorbeeld niet iedereen dezelfde mogelijkheden wat weer een drempel kan vormen. Daarnaast, is het niet eenvoudig om opvang te vinden voor kinderen als men een afspraak heeft, zeker bij kansarme gezinnen met jongere kinderen (Sannen in

Steenssens & Vermeire, 1999: 138). Ander situationele drempels zijn: tijdsgebrek en het overstelpt worden met andere problemen (Sannen, 2003).

7.3.3 Relationele drempels

Relationele drempels gaan over de relatie tussen hulpverlener en cliënt. Er worden sociaal-culturele drempels, psychologische drempels en drempels door meervoudige problemen besproken.

Onder sociaal-culturele drempels wordt als eerst gesproken over differentiële sociale positie tussen hulpvragen en hulpverlener. Dit kan door een verschil in inkomen of opleiding. Maar ook de plaats waar de organisatie zich bevindt speelt een rol (Sannen in Opdebeeck e.a., 1998). Verder gaat het hier over verschillen in opvattingen, levensstijlen, problemen en opvatting van de cliënt ten opzichte van hulpverleningsinstanties. Ten tweede wordt discriminatie besproken dat leidt tot uitsluiting. Ten derde is er sprake over de professionalisering van de hulpverlening. Dat kan zich uiten in een taalproblematiek of een culturele afstand. Ten vierde kunnen er te hoge verwachtingen zijn ten aanzien van de cliënt. Zo kan ervanuit gegaan worden dat deze mensen verbaal sterk zijn, de hulpvraag helder kunnen verwoorden, adviezen juist kunnen toepassen, ect. (Sannen, 2003). Tot slot speelt het eerder besproken Matheüseffect ook mee.

In deze relatie tussen hulpverlener en cliënt spelen ook psychologische drempels zoals schaamte, onmacht en stigmatisering. Deze gevoelens kunnen een drempel vormen om hulp te gaan zoeken. Het stigmatiseren van bepaalde groepen zorgt voor een verhoogde drempel. Maar ook bepaalde organisaties kunnen dit stigma dragen. Sommige kansarmen gaan ervan uit dat hun toekomst wordt bepaald door anderen wat kan leiden tot een afwachtende houding. Vaak leeft men in het hier-en-nu perspectief. Verder vallen wantrouwen, ‘gestoorde communicatie’ en faalangst ook onder de psychologische drempels. Kansarmen kunnen door eerdere levenservaringen wantrouwig zijn ten opzichte van de hulpverlening. Ook moeilijke communicatie speelt een rol. Dit kan gaan over het vakjargon dat gehanteerd wordt maar ook over de manier van spreken. Tot slot ontstaat er bij vele kansarmen de angst om opnieuw te falen (Sannen, 2003).

Een andere psychologische drempel is bindingsangst. De verbinding tussen hulpverlener en hulpvrager kan verstoord zijn op verschillende vlakken. De hulpverlening kan gezien worden als een vijandige reactie van de buitenwereld. Wat ook kan leiden tot een drempel, is dat kansarmen vaak afhankelijk zijn van welzijnswerkers voor hun financiële zaken in orde te brengen. Tot slot moet er rekening gehouden worden met een verschillende beeldvorming over de organisatie (Sannen, 2003).

Naast de sociaal-culturele en de psychologische drempels, zijn er nog drempels die het gevolg zijn van meervoudige problematieken. Kansarmen hebben vaak problemen in verschillende domeinen van het leven. Dat zorgt ervoor dat men aangewezen is op meer dan één hulpverlener, wat ook een drempel is. Verder is het ook niet makkelijk om een heldere hulpvraag te formuleren en de juiste voorziening te vinden. Er moet vaak ook eerst op bepaalde acute problemen ingespeeld geworden (bv. Huisvesting) alvorens men verder kan ingaan op andere problematieken (Sannen, 2003).