• No results found

Welke strategieën kan Magenta gebruiken om kansarme gezinnen met een kind of jongere met een beperking te bereiken en te ondersteunen op vlak van financiële rechten en vrijetijdsbesteding?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Welke strategieën kan Magenta gebruiken om kansarme gezinnen met een kind of jongere met een beperking te bereiken en te ondersteunen op vlak van financiële rechten en vrijetijdsbesteding?"

Copied!
101
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

ACADEMIEJAAR 2019-2020

WELKE STRATEGIEËN KAN MAGENTA GEBRUIKEN OM KANSARME GEZINNEN MET EEN KIND OF JONGERE MET EEN BEPERKING, TE BEREIKEN EN TE ONDERSTEUNEN OP VLAK VAN FINANCIËLE RECHTEN EN VRIJETIJDSBESTEDING?

?

Scriptie ingediend door Elien Thijs voor het behalen van het bachelordiploma Sociale Readaptatiewetenschappen: kinderen, jongeren en welzijn

(2)
(3)

WELKE STRATEGIEËN KAN MAGENTA GEBRUIKEN OM KANSARME GEZINNEN, DIE EEN KIND OF JONGERE MET EEN BEPERKINGEN HEBBEN, TE BEREIKEN EN TE ONDERSTEUNEN OP VLAK VAN FINANCIËLE RECHTEN EN VRIJETIJDSBESTEDING?

ELIEN THIJS

ABSTRACT

Mijn scriptie tracht een antwoord te bieden op een onderzoeksvraag die tot stand is gekomen vanuit de organisatie Magenta. Het ontwerp handelt over kansarmen bereiken en ondersteunen in de hulpverlening. Dit gebeurde mede door interviews af te nemen bij verschillende organisaties die met kansarmen, al dan niet met een kind of jongere met een beperking, in contact komen. Verder ligt er in dit eindwerk ook een nadruk op de non-take-up van rechten.

Kernwoorden: Non-take-up, kansarmoede, beperking, drempels, vrijetijdsbesteding

ACADEMIEJAAR 2019-2020

Scriptie ingediend voor het behalen van het bachelordiploma Sociale

Readaptatiewetenschappen: kinderen, jongeren en welzijn

(4)

Mensen weten weinig van veel en veel van weinig

(5)

Woord vooraf

Dit eindwerk handelt over het bereiken en ondersteunen van kansarme gezinnen met een kind of jongere met een beperking. In de richting Sociale Readaptatiewetenschappen leren we om namelijk om aan de slag te gaan met kinderen en jongeren als ook de context.

Via deze weg wil ik graag enkele mensen bedanken die me geholpen, geïnformeerd en ondersteund hebben om deze scriptie te realiseren.

Allereerst wil ik mijn promotor bedanken, Sylvia Van Walleghem. Ik kon altijd bij haar terecht voor vragen en informatie en heb veel geleerd van haar. Ik kon ook bij haar terecht op momenten dat ik het moeilijk had en kreeg dan ook terug motivatie om dit eindwerk tot een goed einde te brengen.

Verder wil ik Noor Seghers bedanken om als oprichtster van Magenta mij mee te begeleiden en te informeren.

Daarnaast wil ik mijn ouders bedanken voor hun steun op momenten dat ik het moeilijk had, het was niet altijd makkelijk om in deze bizarre corona tijden me altijd gefocust te houden. Verder wil ik graag mijn meter, Martine Thijs bedanken voor het nalezen van deze scriptie.

Ik wil verder een woord van dank richten tot mijn medestudenten SRW die ook voor mij klaar stonden op ieder moment.

Tot slot wil ik al de respondenten bedanken voor hun interesse en medewerking aan mijn eindwerk.

Elien Thijs

(6)

Inhoudsopgave Inhoud

Woord vooraf ... i

Inhoudsopgave ...ii

Lijst van afkortingen ... vi

Inleiding ... 1

1 Maatschappelijke relevantie ... 3

1.1 Kansarmoede ... 3

1.1.1 Hoeveel mensen leven in kansarmoede? ... 3

1.1.2 Wie heeft meer risico om arm te zijn? ... 3

1.2 Non take-up van rechten ... 4

1.2.1 Non-take-up bij mensen met een beperking ... 4

1.3 De relatie tussen armoede en beperking ... 4

2 Probleemstelling met onderzoeksvragen en deelvragen... 6

2.1 Praktijkprobleem ... 6

2.2 Praktijkvraag ... 7

2.2.1 Onderzoeksvraag ... 7

2.2.2 Deelvragen ... 7

3 Methodologische weg ... 8

3.1 Afbakening van het onderwerp ... 8

3.2 De zoektocht naar informatie ... 9

3.2.1 Literatuur ... 9

3.2.2 Vorming en workshop Magenta ... 9

3.3 De zoektocht naar een expert en respondenten ...10

3.4 Onderzoeksopzet ...11

4 Onderzoekcontext ...12

5 Het hebben van een beperking: definitie en visies ...14

5.1 Definitie ...14

5.1.1 Verdrag inzake Rechten van Personen met een Handicap ...14

5.1.2 International Classification of Functioning, Disability and Health ...15

5.2 Visie in omgaan met personen met een beperking ...16

5.2.1 Separatie ...16

5.2.2 Integratie ...16

5.2.3 Inclusie ...16

5.2.4 Belonging ...16

(7)

6 Algemeen beleid omtrent financiële rechten voor kinderen en jongeren met een

beperking ...18

6.1 Beleidslijnen 2019 - 2024 ...18

6.2 Perspectief 2020 ...19

6.3 Het Vlaams beleid voor kinderen en jongeren met een beperking ...19

6.3.1 Persoonsvolgende financiering ...20

6.3.2 Groeipakket ...21

7 Kansarmoede ...22

7.1 Wat is kansarmoede? ...22

7.2 Hoe wordt kansarmoede berekend? ...22

7.3 Drempels tot participatie ...23

7.3.1 Drempels aanbodzijde ...23

7.3.2 Drempels m.b.t. de hulpvragers (vraagzijde) ...24

7.3.3 Relationele drempels ...25

7.4 Strategieën om kansarmen te bereiken en te ondersteunen ...26

7.4.1 Het bereiken van mensen in kansarmoede ...26

7.4.2 Aandachtspunten voor ondersteuning bij mensen in kansarmoede...27

8 Non-Take-up van rechten ...28

8.1 Oorzaken van non-take-up van rechten ...29

8.2 Sociaal beleid omtrent non-take-up van rechten ...30

8.3 Het verband tussen kansarmoede, beperking en non-take-up van rechten ...31

8.4 Oplossingen voor non-take-up van rechten ...32

9 Vrijetijdsbesteding ...34

9.1 Vaststellingen ...34

9.2 Strategieën om kansarmen te bereiken en te ondersteunen ...34

9.2.1 Outreachend en bottum-up werken ...35

9.2.2 Individuele toeleiding ...35

9.2.3 Verenigingsondersteuning ...35

9.2.4 Samenwerking en netwerkvorming ...36

9.3 Drempels vrijetijdsparticipatie kinderen met een beperking ...36

9.4 Drempels vrijetijdsparticipatie voor kansarmen ...36

9.5 Mogelijkheden voor kinderen en jongeren met een beperking in kansarmoede .37 9.5.1 De Christelijke mutualiteit ...37

9.5.2 Pirlewiet ...37

10 Magenta ...39

10.1 Algemene informatie ...39

(8)

10.2 Wat biedt Magenta aan? ...39

10.2.1 Workshops voor ouders ...39

10.2.2 Workshops voor professionelen ...40

10.3 Het Magenta werkboek ...40

10.4 Ondersteuning en bereik ...41

10.4.1 Hoe bereikt en informeert Magenta gezinnen? ...41

10.4.2 Drempels op vlak van bereik en ondersteuning ...41

10.5 Wat heeft Magenta al ondernomen om kansarmen te bereiken? ...42

11 Onderzoeksresultaten ...44

11.1 Magenta ...44

11.2 De doelgroep ...44

11.2.1 Contact met doelgroep ...44

11.2.2 Moeilijk bereikbare groep? ...44

11.2.3 Drempels bij kansarmen ...45

11.3 Non-take-up van rechten ...49

11.4 Vrijetijdsbesteding ...51

11.5 Strategieën van organisaties ...53

11.5.1 Bereiken ...53

11.5.2 Informatieverlening over rechten ...53

11.5.3 Ondersteuning bij cliënten ...54

11.6 Advies voor Magenta ...56

11.6.1 Bereiken van gezinnen in kansarmoede ...56

11.6.2 Ondersteunen van gezinnen in kansarmoede ...57

11.6.3 Aandachtspunten ...58

11.6.4 Samenwerking Magenta ...58

12 Conclusies en aanbevelingen ...59

12.1 Aanbevelingen voor Magenta ...59

12.2 Conclusies ...61

12.2.1 Eindconclusie ...61

12.2.2 Reflectie ...61

Bibliografie ...63

Bijlage 1: Respondenten ... 1

Bijlage 2: Interview leidraad ... 2

Bijlage 3: LCD Toolkit Dēmos ... 7

Bijlage 4: Uitgeschreven interview ... 8

Bijlage 5: Codeerboom ...19

(9)

Bijlage 6: Geïnformeerde toestemming ...23

(10)

Lijst van afkortingen

ADL – Algemeen Dagdagelijkse Levensverrichtingen API – Anders Pirlewiet

ASS – Autisme Spectrum Stoornis BOB – Basis ondersteuningsbudget

CM – Christelijke Mutualiteit

Domo – Door Ondersteuning Mee Opvoeden

EU-SILC – Statistics on Income and Living Conditions

GRIP – Gelijke Rechten voor Ieder Persoon met een handicap

ICF – International Classification of Functioning, Disability and Health

IT – Integratie Tegemoetkoming

IVT – Inkomensvervangende Tegemoetkoming

JOMBA – vakanties voor kinderen en Jongeren Met Bijzondere Aandacht

KVG – Katholieke Vereniging Gehandicapten MFC – Multifunctionele Centra

NRTH – Niet Rechtstreeks Toegankelijke Hulp

OCWM – Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn PAB – Persoonlijk Assistentie Budget

PMH – Personen Met Handicap

PVB – Persoons Volgend Budget PVF – Persoons Volgende Financiering RTH – Rechtstreeks Toegankelijke Hulp

TAO - Team voor advies en ondersteuning in armoede en sociale uitsluiting VAPH – Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap

VT – Verhoogde Tegemoetkoming

(11)

VN – Verenigde Naties

WHO – World Health Organisation

(12)

Inleiding

Dit eindwerk is geschreven in kader van de opleiding Sociale Readaptatiewetenschappen:

kinderen, jongeren en welzijn aan de UC Leuven-Limburg te Heverlee.

Ik heb gekozen om te vertrekken vanuit een persoonlijke situatie en kennis die ik verkreeg gedurende de opleiding. Zo dienden we als studenten voor het vak “Child and Youth” studies verschillende workshops te volgen rond een gekozen kinderrecht. Ik opteerde destijds voor het kinderrecht: ‘Recht op aangepaste verzorging bij ziekte of handicap.’

Naar aanleiding van het gekozen thema koos ik voor de workshop over Magenta. Noor Seghers, de oprichtster kwam ons hierover informeren in een interessante workshop.

Magenta is een project voor ouders van kinderen met een functiebeperking of een chronisch ziek kind. Magenta legt de nadruk op de zorg-werk-leven balans en geeft hier meer informatie over in workshops aan zowel ouders als professionelen. Tijdens de vorming kregen we informatie over activiteiten en mogelijkheden voor kinderen en jongeren met een beperking en hun omgeving. Van vele zaken was ik zelf niet op de hoogte.

Zelf groei ik namelijk op in een zorggezin. Mijn zus van zestien jaar heeft een verstandelijke beperking, fysieke beperking en autisme. Mijn ouders hebben lang moeten vechten tegen de papiermolen en dat was, zoals het voor veel gezinnen is, niet makkelijk. Het moest zelfs zover komen dat de toenmalige staatssecretaris voor personen met een beperking bij ons thuis moest langskomen om alles op orde te stellen.

In dit eindwerk wordt de term “kinderen en jongeren met een beperking” gebruikt. Bij Magenta is er sprake over zorgenkinderen dat breder is dan deze groep. In dit eindwerk ligt er een focus op kinderen en jongeren met een beperking.

In het begin van het jaar contacteerde ik Magenta omdat ik graag mijn eindwerk wilde schrijven over rechten van personen met een beperking. Noor Seghers, oprichtster van Magenta, stelde bij de oprichting van Magenta vast dat ze niet al de doelgroepen bereikt die ze graag zouden willen bereiken. Zo merkt ze op dat er weinig mensen met een migratieachtergrond en kansarmen met een zorgenkind deelnemen aan de workshops.

Dit is nochtans een belangrijke doelgroep gezien deze groep mensen vaak moeilijker zelf de weg vinden naar hulpverlening.

Zelf gaf Noor Seghers aan dat ze graag kansarme gezinnen wil bereiken. Hieruit ontstond volgende onderzoeksvraag:

“Welke strategieën kan Magenta gebruiken om kansarme families, die een kind of jongere met een beperking hebben te bereiken?”

Later werd deze vervolledigd naar: “Welke strategieën kan Magenta gebruiken om kansarme families, die een kind of jongere met een beperking hebben en te bereiken en te ondersteunen op vlak van financiële rechten en vrijetijdsbesteding?”

De deelvragen komen later aan bod in hoofdstuk twee. Eerst wordt er in het eerste hoofdstuk een maatschappelijk kader geschetst. Er wordt een inleiding gegeven over non-take-up van rechten, kansarmoede en de samenhang tussen het hebben van een

(13)

beperking en kansarmoede. Dit gebeurt aan de hand van cijfermateriaal. Hoofdstuk twee handelt over het praktijkprobleem. Er wordt dieper ingezoomd op de moeilijke bereikbaarheid van kansarmen in de hulpverlening.

Verder valt in hoofdstuk drie de totstandkoming van de bachelorproef te lezen. In hoofdstuk vier wordt de onderzoekcontext Magenta kort beschreven.

Verder volgt er in hoofdstuk vijf informatie over een beperking. Dit wordt toegelicht aan de hand van een begrippenkader en de evolutie in visie wordt besproken. Hoofdstuk zes handelt over financiële rechten voor personen met een beperking.

In hoofdstuk zeven volgt een toelichting over kansarmoede. Dit wordt besproken aan de hand van verschillende drempels. Verder valt in hoofdstuk acht meer te lezen over de non-take-up van rechten. Daarnaast wordt in hoofdstuk negen meer informatie gegeven over vrijetijdsbesteding. Ik heb gekozen om het aspect vrije tijd in mijn bachelorproef op te nemen omdat vrije tijd belangrijk is voor het welzijn van ouders en kinderen. Omwille van tijdsgebrek is deze vrije tijd er soms niet. Indien wel, is het aanbod voor kansarmen gezinnen vaak niet gekend, bereikbaar, ect. Over deze en ander drempels wordt gesproken in het hoofdstuk alsook mogelijkheden voor kansarmen met een zorgenkind.

Er ligt dus naast de financiële rechten, ook een focus op de vrijetijdsparticipatie omdat deze mede zorgen voor de zorg-werk-leven balans waar Magenta op focust.

Tot slot staat in hoofdstuk tien meer informatie over Magenta beschreven. Zo valt er te lezen wat zij doen en ondernomen hebben om kansarmen te bereiken.

Voor deze scriptie werden drie soorten organisaties bevraagd. Allereerst generieke organisaties omdat zij een brede doelgroep kennen en met veel kinderen in contact komen. Tevens werden handicap specifieke organisaties bevraagd door hun expertise met mensen met een beperking. Tot slot werden organisaties bevraagd die werken met mensen in kansarmoede.

In deze scriptie worden vele terminologieën gebruikt voor een beperking zoals handicap en functiebeperking. Dit gebeurt om de bron te respecteren.

Veel leesplezier!

(14)

1 Maatschappelijke relevantie

In dit onderdeel wordt het maatschappelijk kader geschetst omtrent het gekozen onderwerp. Non take-up van rechten blijkt een probleem te zijn in onze maatschappij, zeker voor mensen in kansarmoede. Mensen zijn vaak niet op de hoogte van hun rechten. In wat volgt wordt dieper ingegaan op een definitie van kansarmoede en de non-take-up van rechten. In de hoofdstukken die volgen, komt er een uitgebreide toelichting van beide onderwerpen.

In dit maatschappelijk kader komt ook het verband tussen kansarmoede en het hebben van een beperking aan bod. Later wordt dieper ingegaan hoe dit samenhangt met de non-take-up van rechten.

1.1 Kansarmoede

Kansarmoede is een netwerk van sociale uitsluitingen dat zich uitstrekt over meerdere gebieden van het individuele en collectieve bestaan. Het scheidt de armen van de algemeen aanvaarde leefpatronen van de samenleving. Deze kloof kunnen ze niet op eigen kracht overbruggen. Dit is de definitie van het Belgisch Nationaal Actieplan voor de Strijd tegen Armoede (Meireman, 2019).

1.1.1 Hoeveel mensen leven in kansarmoede?

Volgens de EU-SILC enquête uit 2018, bleek dat 16,4% van de Belgische bevolking behoort tot de groep met een armoederisico op basis van inkomen. 4,9% leeft in ernstige materiële deprivatie en 12,1% van de Belgische bevolking jonger dan 60 jaar leeft in een huishouden met een zeer lage werkintensiteit. Volgens de EU-SILC 2018 enquête gaven 19,0% van de Belgen aan moeilijk tot zeer moeilijk rond te komen. (Steunpunt tot bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting, 2019) EU-SILC staat voor statistics on income and living conditions en is een referentiebron voor vergelijkbare statistieken over inkomensverdeling en maatschappelijke integratie in de Europese Unie (Eurostat, z.d.).

Volgens de statische armoedegrens was in 2016 15,5% van de Belgische bevolking arm.

Als we dit omzetten naar absolute cijfers, komen we dus uit op 1 600 000 mensen. In Brussel bedraagt dit maar liefst 29,7% van de inwoners (Meireman, 2019).

1.1.2 Wie heeft meer risico om arm te zijn?

Niet iedere bevolkingsgroep heeft evenveel kans om in kansarmoede terecht te komen.

Zo hebben mensen die geboren zijn in België minder kans om in kansarmoede terecht te komen, dan mensen met een migratieachtergrond (Kind en Gezin, z.d.).

Ook mensen met een functiebeperking hebben meer kans om in kansarmoede terecht te komen. Het inkomen van personen met een handicap is gemiddeld 28% lager op individueel niveau. België is er niet in geslaagd om de kloof tussen personen met en zonder handicap in de afgelopen tien jaar te verkleinen. Daarnaast doet België het op het gebied van armoedecijfers bij personen met een handicap ook opvallend minder goed dan Nederland, Frankrijk en Denemarken (POD Maatschappelijk Integratie, 2019).

(15)

Kansarmoede treft vooral alleenstaanden, alleenstaande ouders, mensen geboren buiten de Europese Unie, huurders, kortgeschoolden, ouderen en werklozen (Meireman, 2019).

1.2 Non take-up van rechten

In België hebben verschillende mensen recht op bepaalde sociale en financiële rechten:

verhoogde tegemoetkoming, leeflonen, een integratietegemoetkoming, ect. Toch wordt opgemerkt dat de rechten niet iedereen die ze toebehoort, bereiken. Er is dus sprake van een kloof tussen de rechten en de rechthebbenden. Dit heeft een invloed op het sociaal beleid.

De niet-toegang tot en het niet-gebruik van rechten (‘non-take-up’) is een fenomeen dat breder gaat dan wordt aangenomen en treft vaak kwetsbare mensen (Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid, z.d.).

Non-take-up van rechten wordt gezien als een combinatie van: niet-kennen, niet-vragen, geen toegang, niet-voorstellen en zelfuitsluiting. Non-take-up van rechten speelt zich af op verschillende terreinen: huisvesting, opleiding, tewerkstelling, gezondheid en inkomen (Nationale Hoge Raad voor Personen met een Handicap, 2018).

Vanuit de dagelijkse hulpverleningspraktijk blijkt het echter niet evident om gezinnen in kansarmoede te bereiken. Mensen in armoede die hun rechten niet kunnen realiseren, is een onderschatte problematiek (Van Hootegem en De Bie, 2017).

1.2.1 Non-take-up bij mensen met een beperking

De non-take-up van rechten is een probleem voor het sociaal beleid. Net zoals bij het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap en de Grondwet (art 23 en 24) zijn de uitgangspunten hierbij basisrechten om een menswaardig leven te leiden: recht op onderwijs, arbeid, sociale zekerheid, behoorlijke huisvesting, bescherming en een gezond leefmilieu, culturele en maatschappelijke ontplooiing. Niet-gebruik wijst op een gebrek aan effectiviteit van het sociaal beleid (Hermans, Dubois, & Vanroose, 2019).

1.3 De relatie tussen armoede en beperking

In een kennisclip dat gemaakt werd door het Steunpunt tot bestrijden van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting getuigt een vrouw dat ze een beperking heeft en leeft in kansarmoede. Ze had recht op een bepaalde tegemoetkoming maar deze werd ingetrokken omdat haar zoon, die ook een beperking heeft, een inkomen heeft en bij haar woont. Er werd weinig rekening gehouden met haar beperking. Er volgde een rechtszaak waarbij ze ondersteund werd door een advocaat van een mutualiteit. Ze voelde zich niet begrepen. In beroep gaan heeft voor haar geen zin, daar heeft ze gewoonweg de middelen niet voor (Steunpunt tot bestrijden van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting en de coöperatie Cera, 2016, 3:30–5:35).

Doordat er weinig cijfermateriaal wordt gepubliceerd over mensen met een beperking en armoede, kunnen we geen concreet beeld geven over het inkomen van deze populatie.

Zo worden mensen in een voorziening al niet meegeteld bij de EU-SILC meting. De

(16)

klassieke wijze waarop armoede gemeten wordt, brengt vaak niet de extra kosten van de persoon met een handicap in rekening omdat de methode gebaseerd is op inkomen (Hermans, Dubois, & Vanroose, 2019).

Voor personen op actieve leeftijd met lichte of zware ADL-beperkingen, algemeen dagelijkse levensverrichtingen, stellen we in tabel 1 vast dat het armoederisico in 2016 24,7 % bedraagt in België. Het armoederisico is tweemaal groter in vergelijking met personen zonder functiebeperkingen (Hermans, Dubois, & Vanroose, 2019).

Tabel 1: Armoederisico op basis van EU SILC 2007-2016 voor personen met lichte of zware functiebeperkingen in vergelijking met algemeen armoederisico

Bron: Eurostat uit Hermans, Dubois, & Vanroose, 2019

(17)

2 Probleemstelling met onderzoeksvragen en deelvragen

In dit tweede hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de probleemstelling van mijn eindwerk. Er volgt een toelichting van het praktijkprobleem, de onderzoeksvraag en de bijhorende deelvragen.

2.1 Praktijkprobleem

De laatste jaren is de non-take-up van rechten niet afgenomen. Vaak worden hier de meest kwetsbare mensen door getroffen en is er dus sprake van het Mattheüseffect. Het Mattheüseffect is een sociologische term voor hogere inkomensgroepen die relatief gezien meer voordeel halen uit sociale voorzieningen dan lagere inkomensgroepen en bijgevolg meer sociale overheidsuitgaven naar zich toe halen (Meireman, 2018).

Er spelen verschillende drempels bij het zoeken naar hulpverlening bij kansarme mensen.

Voor gezinnen waar iemand leeft met een functiebeperking, komen er vaak nog drempels bij. Mogelijke drempels zijn: ontbreken van kennis, stigmatisering, negatieve ervaringen bij de controlearts en complexe procedures. Dit alles heeft non-take-up van rechten tot gevolg (Hermans, Dubois, & Vanroose, 2019).

Organisaties zetten dan ook in op het bereiken van kansarme gezinnen. Zo wil project ArmenTeKort een buddysysteem uitwerken. Dit systeem is bedoeld om mensen een vriendschappelijke band te laten aanknopen met een kansarm persoon. Ook buurtwerkingen zetten de laatste jaren in op buddysystemen (ArmenTeKort, 2019).

Daarnaast werkt Buurtwerking Casablanca met vrijwilligers die mensen in kansarmen helpen met het invullen van papierwerk of het bijstaan in de hulpverlening.

Verder zetten organisaties ook in op empowerend werken. Zo worden ervaringsdeskundigen meer betrokken binnen de dienst- en hulpverlening. Zelf heeft Magenta al enkele stappen ondernomen om kansarmen te bereiken in hun project. Hier valt meer over te lezen in hoofdstuk tien.

Magenta merkt dus op dat kansarmen gezinnen niet bereikt worden binnen hun hulpverlening. Enkele jaren geleden werd er in Gent een reeks workshops aangeboden voor mensen in kansarmoede in samenwerking met een buurtwerking. Uiteindelijk is niemand komen opdagen van de gezinnen die zich opgegeven hadden..

(18)

2.2 Praktijkvraag

2.2.1 Onderzoeksvraag

De onderzoeksvraag die ontstaan is luidt als volgt: “Welke strategieën kan Magenta gebruiken om kansarme families, die een kind of jongere met een beperking hebben, te bereiken en te ondersteunen op vlak van financiële rechten en vrijetijdsbesteding.”

2.2.2 Deelvragen

Vanuit de onderzoeksvraag werden volgende deelvragen opgesteld om een antwoord te bieden.

1. Wat is kansarmoede?

2. Wat is een beperking en de huidige visie hieromtrent?

3. Welke financiële rechten voor kinderen en jongeren met een beperking bestaan er?

4. Wat is non-take-up van rechten? (Oorzaken en oplossingen) 5. Wat is Magenta?

6. Wat zijn drempels om de doelgroep van kansarme gezinnen met een kind of jongere met beperking te bereiken?

7. Wat is de huidige werking van organisaties naar kansarme gezinnen met een kind of jongere met beperking?

8. Welke suggesties kunnen geformuleerd worden ten aanzien van Magenta?

(19)

3 Methodologische weg

In dit onderdeel wordt besproken hoe mijn BAP tot stand is gekomen. Beginnend met de afbakening van het onderwerp, de weg naar de praktijkvraag en het ontstaan van de deelvragen. Verder wordt besproken welk onderzoeksopzet gebruikt is en wie er deel aan genomen heeft.

3.1 Afbakening van het onderwerp

Al sinds het vorige academiejaar wist ik dat ik iets wilde doen rond rechten voor ouders van kinderen en jongeren met een beperking. Tijdens het eerste semester nam ik contact op met Noor Seghers. Zij was het jaar ervoor komen spreken op school over Magenta, de organisatie die zij heeft opgericht met als doelgroep ouders van kinderen en jongeren met een beperking of een chronisch ziek kind. De workshop was me bijgebleven omdat ik zelf opgroei in een zorggezin en het gevoel had dat zowel ik als mijn ouders van vele zaken niet op de hoogte waren.

Ik vertrok zelf met de vraag: ‘Hoe zorgen we ervoor dat ouders van kinderen en jongeren met een beperking sneller op de hoogte worden gesteld over hun financiële rechten. Via mijn BAP-begeleidster Sylvia Van Walleghem werd ik op de hoogte gesteld dat Magenta op zoek was naar manieren om mensen met een migratieachtergrond beter te bereiken en te ondersteunen.

In januari ben ik op gesprek geweest bij Magenta samen met mijn begeleidster Mevr.

Van Walleghem. Tijdens dit gesprek kwamen vele onderwerpen aan bod. Volgende onderzoeksvraag kwam aan bod:

“Hoe kan Magenta samenwerken met middelveldorganisaties, zoals DOMO en Ruimtevaart, die werken met kwetsbare groepen, om hen beter te informeren over financiële rechten bij ouders van kinderen en jongeren met een beperking, met een migratieachtergrond.”

Ook volgde ik een vorming van Noor Seghers, hier wordt later dieper op ingegaan.

Er werden verschillende deelvragen opgesteld in samenspraak met Noor Seghers en volgende onderzoeksvraag kwam tot stand:

Welke strategieën kan Magenta gebruiken om kansarme families, die een kind of jongere met een beperking hebben, te bereiken?

Nadien werd deze onderzoeksvraag aangepast naar:

Welke strategieën kan Magenta gebruiken om kansarme families, die een kind of jongere met een beperking hebben, te bereiken en te ondersteunen op vlak van financiële rechten en vrijetijdsbesteding.

Er kwamen ook verschillende deelvragen ter sprake, namelijk:

1. Wat doen generieke organisaties die in contact komen met kansarme gezinnen met een kind met een beperking op vlak van ondersteuning?

Bijvoorbeeld: mutualiteiten, Kind en Gezin, ect.

(20)

2. Welke strategieën werken in hun aanpak op vlak van bereik en impact?

3. Welke suggesties kunnen van daaruit geformuleerd worden ten aanzien van Magenta?

Gedurende het proces werden nog verschillende deelvragen toegevoegd die op pagina zeven beschreven staan.

3.2 De zoektocht naar informatie

Nu mijn onderwerp afgebakend was, kon ik verder op zoek naar informatie. Ik zocht in boeken, websites en brochures informatie en volgde ook een vorming bij Magenta. In dit onderdeel wordt er dieper op ingegaan.

3.2.1 Literatuur

Voor mijn literatuur ben ik beginnen lezen. Ik zocht informatie op over mijn onderwerp in brochures, boeken, rapporten en op websites. Het rapport Kansarmoede en Handicap in armoede gaf me informatie over de relatie tussen non-take-up van rechten, kansarmoede en het hebben van een beperking. Uit het werkboek van Magenta (Seghers en Maes, 2013) kon ik lezen over de verschillende technieken en informatie die worden aangeboden tijdens de workshops voor ouders van een zorgenkind. Het onderzoek van Van Hootegem en De Bie (2017) bracht me meer inzicht over de non-take-up van rechten.

Ik heb ook verschillende sites geraadpleegd die handelen over kansarmoede, het hebben van een beperking en non-take-up van rechten.

Uit mijn cursussen van de afgelopen drie studiejaren kon ik ook informatie halen. Zo raadpleegde ik leerstof uit de vakken sociologie, kinderen en jongeren met een beperking en beleidsvraagstukken en sectoren. Verder werd gebruik gemaakt van technieken die ik leerde bij het vak schriftelijke informatievaardigheden.

Uit mijn literatuuronderzoek kon ik nog geen concreet antwoord vormen op mijn onderzoeksvraag. Om goede aanbevelingen te kunnen geven, mag ik me dus niet alleen focussen op mijn literatuuronderzoek.

3.2.2 Vorming en workshop Magenta

Verder heb ik me verdiept in het Magenta project, zowel via de website, persoonlijke contacten als een vorming.

Van Noor Seghers kreeg ik ook informatie over het Magentaproject. Verder volgde ik een vorming bij haar. Deze vorming ging over de maatschappelijk werker en informatie. De bijscholing was bedoeld voor persoonsleden van vzw Stijn en vond plaats in dienstencentrum Sint-Oda te Pelt. Er werd informatie gegeven over de non-take-up van rechten. De oorzaken werden in kaart gebracht alsook suggesties gegeven voor mogelijke oplossingen zoals outreachend werken. In kleinere groep gingen we in dialoog over verschillende aspecten. Later wordt hier nog verder op ingegaan.

Normaal gezien zou ik deelgenomen hebben aan een workshop van Magenta maar deze is door de COVID-19 situatie niet kunnen doorgaan.

(21)

3.3 De zoektocht naar een expert en respondenten

Het gegeven van de uitbraak van de coronacrisis maakte dat enkele contactpersonen afgezien hebben van hun deelname aan mijn BAP omwille van extra druk die deze crisis voor hun instantie met zich mebracht.

Ik nam contact op met volgende organisaties: Christelijke Mutualiteit Leuven, Christelijke Mutualiteit Limburg, RISO Vlaams-Brabant, vzw Ruimtevaart Leuven, Domo, door ondersteuning mee opvoeden Leuven, Huis van het Kind Leuven, Resonans Leuven, Huis van het kind Bree, OCMW, Openbaar Centrum Maatschappelijk Welzijn van Alken en Bilzen, Kind en Gezin en Het Raster.

Mr. Johan Fobelets heb ik geïnterviewd als expert. Johan Fobelets is opbouwwerker bij Riso Vlaams-Brabant maar hij is ook jaren actief geweest als buurtwerker bij buurthuis Casablanca te Kessel-Lo. Vorig jaar hielp hij met een pro-actief-kader te ontwikkelen ter bestrijding van de non-take-up van rechten. Dit is een oplossingskader voor de non-take- up van rechten. Daarnaast heeft hij vanuit zijn dagelijkse functie veel werkervaring met kansarmen.

Als generieke medewerkers werden de Christelijke Mutualiteit Leuven, Huis van het Kind Bree en Kind en Gezin bevraagd. Bij de Christelijke Mutualiteit werd enthousiast gereageerd op mijn oproep. Er vond een groepsinterview plaats met drie personen, namelijk: Mevr. Ann Florentie, maatschappelijk werkster, Mevr. Liesbeth Vanderwaeren, actief op de zorglijn en Mevr. Laura Roman, indicatiestelster. Via een kennis werd contact gelegd met Mevr. Yvonne Domen van Huis van het Kind te Bree. Tot slot nam ik contact op met Kind en Gezin. Hier kreeg ik een respons van twee medewerkers namelijk: Mevr.

Anne Goethals, werkzaam als intersectorale medewerkster te Oost-Vlaanderen en Mevr.

Rachida Zarioh die werkzaam is als gezinsondersteuner regio Antwerpen.

Verder werden Domo Leuven en Ruimtevaart Leuven bevraagd als organisaties die in contact komen met kansarmen. Bij Domo interviewde ik Mevr. Hanne Gijbels, coördinator van Domo te Leuven. Door de COVID-19 crisis kreeg ik ook van vzw Ruimtevaart te horen dat ze besloten hebben om niet mee te werken door de drukte. Mevr. Saskia De Bruyn bleek echter wel bereid voor een deelname. Zij is actief geweest als ex-coördinator van Ruimtevaart.

Domo biedt laagdrempelige, preventieve gezinsondersteuning aan huis bij kwetsbare gezinnen, met kinderen onder de twaalf jaar en aanstaande gezinnen (Domo vzw, z.d.).

Ruimtevaart is een plek waar mensen actief samenwerken aan een wereld zonder armoede en uitsluiting (De Ruimtevaart, z.d.).

Tot slot heb ik twee handicap specifieke organisaties bevraagd. Via een kennis kreeg ik contact met Mevr. Kim Van Leemput. Zij werkt als gezinsbegeleidster voor Het Raster te Antwerpen. Het Raster is een thuisbegeleidingsdienst voor kinderen met autisme. Tot slot was Mevr. Veva Kennes, actief als gezinsbegeleidster voor Resonans vzw, ook bereid om mee te werken. Resonans vzw is ook een thuisbegeleidingsdienst voor personen met een beperking. Veva Kennes is actief te Noord-Brabant alsook regio Brussel.

In bijlage 1 is meer informatie te vinden over de respondenten die uiteindelijk bevraagd werden.

(22)

3.4 Onderzoeksopzet

Als onderzoeksopzet heb ik gekozen om semi-gestructureerde interviews te houden. Ik heb de respondenten eenmalig bevraagd in een minder gestructureerde opzet omdat ik verschillende organisaties bevraagd heb. Deze organisaties hebben verschillende doelgroepen en een verschillend takenpakket. Verder biedt een minder gestructureerd interview meer ruimte om bijvragen te stellen. De vraagstelling was een combinatie van open vragen, ja-nee vragen en meningsvragen.

Het doel van het interview was om kennisniveaus over non-take-up van rechten te bevragen alsook mogelijk advies te formuleren voor Magenta. Verder werd er bevraagd hoe verschillende organisaties mensen in kansarmoede met een kind of jongere met een beperking begeleiden en ondersteunen. Ook de vrijetijdsbesteding kwam aan bod. Hier werd dieper op ingegaan in de laatst afgenomen interviews omdat dit later toegevoegd is aan de bachelorproef. Resonans, Ruimtevaart, CM Leuven, Het Raster, Huis van het Kind, Kind en Gezin en Domo zijn hierover bevraagd.

Ik heb ervoor gekozen om de respondenten eenmalig te bevragen via een telefonisch interview. Normaal gezien gingen de interviews face-to-face plaatsvinden maar door de COVID-19 crisis is dit niet kunnen doorgaan.

De interviews waren zowel individueel als in groepsverband. Het groepsinterview leek me interessant omdat de respondenten werken voor dezelfde organisatie en informatie kunnen aanvullen. Verder was het ook interessant om verschillende perspectieven te horen.

Ter verwerking werden zes van de acht interviews volledig getranscribeerd. De andere twee interviews werden uitgeschreven aan de hand van codes en zo mee opgenomen in een codeerboom.

In bijlage 2 staat een algemene interviewleidraad beschreven.

(23)

4 Onderzoekcontext

Magenta is een organisatie die opgericht werd in 2012 en vormingen aanbiedt voor ouders van een zorgenkind. Magenta is ingebed in de onderzoeksgroep INHOVO van de afdeling Gezins- en Orthopedagogiek van de Katholieke Universiteit Leuven. De doelgroep van Magenta zijn ouders van kinderen en jongeren met een functiebeperking of chronische ziekte (“Over het project”, 2015).

Sinds kort wordt Magenta erkend en gefinancierd door Kind en Gezin voor preventieve gezinsondersteuning met groepsaanbod met vrijwilligers. Vroeger gebeurde dit door projectsubsidies.

Magenta staat voor “MAnagenment voor Gezinnen vanuit TALent”. Verder is Magenta ook de kleur die ontstaat door blauw en rood te mixen. Blauw staat in de zakenwereld symbool voor zakelijkheid en efficiëntie, rood staat voor passie en talent. Magenta wil een combinatie van beide geven in hun vormingen: efficiënte technieken en vaardigheden aanleren, met de nadruk op persoonlijke talenten en individuele keuzes (Seghers, Maes, & Van den Broeck, 2013, pp. 7). Sinds de subsidiëring van Kind en Gezin kunnen de workshops voor de ouders gratis gegeven worden.

Ouders met een kind met een functiebeperking ervaren meer uitdagingen in het opvoeden van hun zorgenkind dan ouders van normaal ontwikkelende kinderen (Saenen en Peeters, 2013). De ouders staan onder druk op verschillende domeinen. Een moeilijke evenwichtsoefening hierbij is de balans tussen zorgen, werken en leven (De Keyser, 2014).

Magenta focust op de zorg-werk-leven balans van deze ouders en heeft als doel deze balans in evenwicht te houden. Ouders van een zorgenkind ervaren hier namelijk vaker stress mee. Een bijkomend doel is om de draagkracht van de ouders te vergroten. Verder wil Magenta het welzijn en de levenskwaliteit in het gezin verhogen (Saenen en Peeters, 2013).

Dit alles gebeurt door ouders bewust te leren omgaan met de eigen zorg-werk-leven balans. Men wil bereiken dat ouders in staat zijn om persoonlijke waarden en doelen te expliciteren en aanwezige sterktes en krachten te benoemen.

Als volgende doelstelling, wil het project ouders in staat te stellen om een partnerschap aan te gaan met professionele hulpverleners. Door de vormingen kunnen de ouders te weten komen welke hulpverleners hulp kunnen bieden. Er wordt aangeleerd hoe een actieplan wordt opgesteld om professionelen in te schakelen of te evolueren naar volwaardig partnerschap. Er is verder ook aandacht voor vaardigheden die bruikbaar zijn bij een consultatie om gericht te communiceren (Saenen en Peeters, 2013).

Tot slot heeft Magenta als derde doelstelling om ouders te laten groeien in de dagelijkse organisatie van zorg en gezinstaken. Men wil ouders taken en activiteiten laten organiseren vanuit hun eigen sterktes (Seghers, uit Saenen en Peeters, 2013).

Magenta biedt aan professionelen en ouders een vormingsaanbod waarbij gewerkt wordt met volgende uitgangspunten: krachtgericht werken, managementinvalshoek, ervaringsdeskundigheid, wisselwerking en samenwerking (“Over het project”, 2015).

(24)

In hoofdstuk tien wordt verder ingegaan op Magenta.

(25)

5 Het hebben van een beperking: definitie en visies

In dit eerste hoofdstuk wordt informatie gegeven over het hebben van een beperking.

Eerst wordt er kort een definitie gegeven. Nadien volgt er informatie over het Verdrag inzake Rechten van Personen met een Handicap. Het International Classification of Functioning, Disability and Health komt aan bod. Dit is een begrippenkader waarin verschillende aspecten van het hebben van een beperking aan bod komen alsook de samenhang tussen deze factoren. Nadien wordt er een toelichting gegeven over de visie op handicap. Hoe kijken we de dag van vandaag hiernaar?

5.1 Definitie

“Elk langdurig en belangrijk participatieprobleem van een persoon dat te wijten is aan het samenspel tussen functiestoornissen van mentale, psychische, lichamelijke of zintuiglijke aard, beperkingen bij het uitvoeren van activiteiten en persoonlijke en externe factoren (Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, z.d.).’

Ik opteer voor deze definitie, gesteld door het VAPH omdat ik deze terugvond in verschillende bronnen.

5.1.1 Verdrag inzake Rechten van Personen met een Handicap

Op 13 december 2006 namen De Verenigde Naties het VN-Verdag inzake Rechten van Personen met een Handicap aan. België ratificeerde dit op 2 juli 2009 (GRIP vzw).

Er wordt in het verdrag gesproken over een nieuwe kijk op handicap. Het is altijd een wisselwerking tussen iemands beperkingen, persoonlijkheidskenmerken en onaangepaste omgeving. Verder gaat het verdrag uit van de inclusiegedachte. Deze benadering is ook terug te vinden in het burgerschapsmodel dat uitgaat van kwaliteit van leven. Het legt de klemtoon op mogelijkheden, vaardigheden, autonomie en sociale solidariteit.

In het verdrag wordt ook benadrukt dat het begrip handicap onderhevig is aan veel verandering.

“Het begrip handicap is onderhevig aan verandering en vloeit voort uit de wisselwerking tussen personen met functiebeperkingen en sociale en fysieke drempels die hen belet ten volle, daadwerkelijk en op voet van gelijkheid met anderen te participeren in de samenleving (Hermans, Dubois, & Vanroose, 2019).”

Door de jaren heen zijn we anders gaan kijken naar een functiebeperking. Er vond een verschuiving plaats van een medisch model naar een sociaal model. Het medische model wordt beschouwd als het standaard theoretische model dat academici, zorgverstrekkers en beleidsmakers heeft beïnvloed. De verandering die hierboven wordt besproken heeft betrekking op de afwijzing van dit medisch model waarbij handicaps het directe gevolg van ziekten en verwondingen zijn (Hermans, Dubois, & Vanroose, 2019).

Het sociale model handelt over de sociale aspecten die zich afspelen in het menselijk leven en functioneren. Het sociaal model erkent dat een handicap geen kenmerk is van een persoon maar net een complexe verzameling van omstandigheden die voortkomen uit de sociale omgeving.

(26)

5.1.2 International Classification of Functioning, Disability and Health

Het International Classification of Functioning, Disability and Health, kortweg ICF is vandaag de dag een veelal gebruikt begrippenkader. Als doel heeft het ICF, een kaderontwikkeld door WHO: World Health Organisation, om internationaal vergelijkbare gegevens voor gezondheidsonderzoek, -praktijk en -beleid te kunnen verzamelen. De ICF is een nauwkeurige en operationele manier in de visie omtrent handicap. De volledige beleving van de persoon wordt besproken (Hermans, Dubois, & Vanroose, 2019).

Het model omschrijft geen handicaps maar legt een focus op het functioneren en op eventuele problemen die mensen kunnen ondervinden tijdens het functioneren. Er is ook aandacht voor persoonlijke factoren en omgevingsfactoren die hier een invloed op uitoefenen. Met andere woorden, de ICF beschrijft hoe mensen omgaan met hun gezondheidstoestand (Internationale classificatie van het menselijk functioneren – ICF.

z.d.).

Onderstaande tabel weergeeft het ICF-kader.

Tabel 2: ICF-kader

Als eerste staat in de tabel de functies, anatomische eigenschappen en de stoornissen beschreven. Functies en anatomische eigenschappen hebben betrekking op het menselijk organisme als geheel. We moeten beide wel los zien van elkaar aangezien het afzonderlijke classificaties zijn. Toch vullen ze elkaar aan. Iemand die een visuele functiebeperking heeft, heeft vaak ook een equivalent in de klasse anatomische eigenschappen. Stoornissen kunnen verschillende vormen aannemen (Internationale classificatie van het menselijk functioneren – ICF. z.d.).

De ICF omschrijft ook activiteiten en participatie. Dit handelt over uitvoering en vermogen van de persoon. Met uitvoering wordt hetgeen wat iemand in zijn omgeving doet bedoeld. Vermogen duidt of iemand een taak of een handeling kan uitvoeren. Als volgt worden de externe en persoonlijke factoren ook besproken binnen het ICF-kader (Internationale classificatie van het menselijk functioneren – ICF. z.d.).

(27)

Externe factoren handelen over de omgeving waarin iemand leeft. Het speelt zich af buiten het individu en hebben een invloed op de participatie van het individu, het uitvoeren van activiteiten of op de functies en anatomische eigenschappen. Persoonlijke factoren gaan over het individu en kenmerken die geen deel uitmaken van de functionele gezondheidstoestand. Bijvoorbeeld: leeftijd, afkomst en beroep (Internationale classificatie van het menselijk functioneren – ICF. z.d.)

5.2 Visie in omgaan met personen met een beperking

Door de jaren heen hebben er verschuivingen afgespeeld omtrent de visie over personen met een functiebeperking.

5.2.1 Separatie

Separatie is een gevolg van de institutionalisering. Mensen die anders waren, werden letterlijk uit de samenleving gehaald en in instellingen gezet. De mensen werden al het ware geïsoleerd van mensen zonder een handicap. Daar waren twee motivaties voor, een maatschappijgerichte en een gehandicapten gerichte motivatie. De maatschappijgerichte visie verklaart dat de mensen geen gevaar vormen en in vrede kunnen samenleven. De gehandicapten gerichte visie gaat dan over dat er geen complexiteit is in het huishouden omtrent de behoeften en mogelijkheden van de persoon met een beperking. Dit alles leidde soms tot vervreemding, depersonalisatie en negatieve leefomstandigheden (Tom De Coster in Grip vzw, z.d.).

Er kwam meer en meer kritiek op het zorgsysteem waarbij separatie de kern vormde. Er wilde iets gedaan worden aan de vervreemding die ontstond door de separatie. Bij normalisatie wilde men er net voor zorgen dat mensen met een beperking een normaal mogelijk leven hadden. Het is de bedoeling om de mensen een normaal mogelijk leven te laten leiden en verschillen worden aangepast (Tom De Coster in Grip vzw, z.d.).

5.2.2 Integratie

Integratie betekent dat we mensen met een beperking laten deelnemen aan het maatschappelijk leven en ze daar een gewaardeerde positie hebben. Volgens hun mogelijkheden laten we hun functioneren binnen de maatschappij. Bestaande structuren passen zich niet of te weinig aan, aan de noden van de persoon. Het is dan ook moeilijk om volwaardig deel te nemen (Tom De Coster in Grip vzw, z.d.).

5.2.3 Inclusie

Bij inclusie gaan we ervan uit dat iedereen erbij hoort. Inclusie is het recht op volwaardige deelnemen aan de samenleving op gelijke voet met andere burgers, een onafhankelijk leven met gelijke keuzemogelijkheden en met respect voor individuele keuzes. Voor deze visie staat GRIP, de organisatie voor Gelijke Rechten voor personen met een Handicap (Grip vzw, z.d.).

5.2.4 Belonging

Vandaag spreekt men ook over Belonging. Belonging gaat nog net een stapje verder dan inclusie. Belonging, of erbij horen, wilt dat we echt gaan kijken naar wat de persoon kan en wil doen. Wat willen zij? Wat hebben zij ons te bieden?

(28)

Belonging gaat uit van een ‘sense of belonging’. Geaccepteerd worden in de groep staat hierbij centraal en verschillende factoren spelen hierbij een rol zoals identificatie, emotionele veiligheid, persoonlijke investering, herkenbare symbolen en grenzen. Sense of belonging hangt ook samen met drempelverlagend werken. We kennen verschillende drempels: financiële, zichtbare, onzichtbare, onderwijs of zelfs fysieke drempels.

Drempelverlagend werken kan gedaan worden door meer contextgebonden en outreachend te werken (Repáraz & Ardjosemito-Jethoe, 2017, p. 157-159).

(29)

6 Algemeen beleid omtrent financiële rechten voor kinderen en jongeren met een beperking

Er is een nieuwe visie ontstaan over personen met een functiebeperking, zoals hierboven te lezen valt. Personen met een functiebeperking zijn volwaardige burgers die zo autonoom mogelijk deelnemen aan de samenleving. Deze nieuwe visie zorgde voor heel wat veranderingen binnen de sector (Kabinet van Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, Jo Vandeurzen, 2010).

Vroeger gingen al de subsidies rechtstreeks naar de voorzieningen en diensten. Dat maakte dat de subsidies vertrokken vanuit de diensten en voorzieningen. Er ontstonden vele verschillende diensten met elk hun specialisatie. Het zorgde voor een doolhof aan mogelijkheden.

In het VN-verdrag inzake Rechten van Personen met een Handicap wordt er vermeld dat sociale en andere diensten voor algemeen publiek ook beschikbaar moeten zijn voor personen met een functiebeperking. België heeft dit geratificeerd en moet dit dus ook nakomen. Dat vraagt bij veel diensten voor grote aanpassingen: weten zij hier genoeg over?

6.1 Beleidslijnen 2019 - 2024

In november 2019 werd er een nieuwe beleidsnota opgesteld door de Vlaamse Regering op vier pijlers: welzijn, volksgezondheid, gezin en armoedebestrijding. Er werden ook beleidsvelden opgesteld en doelstellingen geformuleerd. Tot de beleidsvelden behoren welzijn, gezondheidszorg en woonzorg, opgroeien, personen met een handicap, sociale bescherming en zorginfrastructuur. Hieraan zijn telkens vijf doelstellingen gekoppeld:

kwaliteit, toegankelijkheid, innovatie, all policies en armoedebestrijding. Met all policies wordt bedoeld dat verschillende beleidsniveaus gaan samenwerken alsook andere actoren en overheden. Voor personen met een handicap zal extra ingezet worden op toegankelijkheid en kwaliteit (Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, z.d.).

Op vlak van kwaliteit werd door het VAPH het project Kwaliteitsgaranties opgestart. Er komen ook initiatieven rond persoonsvolgend budget om het ondernemerschap bij de zorgaanbieders te stimuleren en de kwaliteit van de dienstverlening op vlak van hulpmiddelen en aanpassingen te verhogen.

Een andere belangrijke doelstelling is toegankelijkheid. Belangrijk hiervoor is dat er geïnvesteerd wordt in een uitbreiding van de middelen. Minister Beke wil ook inzetten op laagdrempelige toegankelijke zorg en ondersteuning met een preventieve werking. Er zal ook in de komende regeerperiode een persoonsvolgende financiering voor minderjarige ingevoerd. Het PVF wordt onverkort verdergezet (Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, z.d.).

(30)

6.2 Perspectief 2020

Perspectief 2020 was een nieuw ondersteuningsbeleid dat tot stand is gekomen toen Jo Vandeurzen nog minister was van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin. De focus van perspectief 2020 lag op het zoveel mogelijk gewoon in de samenleving en zo weinig mogelijk uitzonderlijk en afzonderlijk (Vlaams Agentschap voor Personen met een handicap, z.d.). Dit sluit aan bij de visie van het verdrag van de Verenigde Naties waaruit vertrokken wordt. Het is namelijk belangrijk om rekening te houden met internationale tendensen.

Perspectief 2020 heeft twee grote doelstellingen. Enerzijds beoogt men zorggarantie voor personen met een handicap met de grootste ondersteuningsnood. Anderzijds wil men dat de gebruikers goed geïnformeerd zijn en maximale controle hebben op de zorg en de assistentie die zij willen inzetten (Maes, Noens, & Heynderickx, 2015, p. 250-251).

Vandeurzen wilde meer middelen inzetten en op een andere wijze om op die manier mensen meer in staat te stellen om meer zelf keuzes te maken, autonomer te zijn en te beslissen op welke manier zij zorgmiddelen willen inzetten (Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, z.d.).

6.3 Het Vlaams beleid voor kinderen en jongeren met een beperking

Het Vlaamse beleid voor personen met een handicap behoort tot het beleidsdomein:

Welzijn, Volksgezondheid en Gezin. Als Agentschap behoort het VAPH, Het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, hiertoe. Het VAPH staat mee in voor de uitvoering van dit beleid. Wouter Beke is de huidige minister bevoegd voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin. Het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) organiseert hulpverlening voor mensen met een erkende handicap alsook organisaties die zorgen voor ondersteuning op een klantgerichte en efficiënte manier door dienstverlening, ondersteuning, bijstand en financiering. Een bepaald deel van het door het VAPH gesubsidieerde aanbod is ook toegankelijk voor personen met een vermoeden van een handicap (Hermans, Dubois, & Vanroose, 2019).

Er wordt bij het VAPH ondersteuning georganiseerd voor personen die voor de leeftijd van 65 de aanvraagprocedure doorlopen hebben. Naast deze leeftijdsvoorwaarde, is er ook een verblijfsvoorwaarde. De persoon in kwestie moet in Vlaanderen of Brussels Hoofdstedelijk Gewest wonen om in aanmerking te komen met uitzondering voor niet- begeleide minderjarigen. Bij het VAPH wordt er gewerkt met een onderscheid tussen rechtstreeks toegankelijke hulp en niet-rechtstreeks toegankelijke hulp (Hermans, Dubois, & Vanroose, 2019).

Rechtstreeks toegankelijk hulp (RTH)

Dit bestaat uit beperkte ondersteuning bestaande uit begeleiding, dagopvang en verblijf.

Indien iemand er gebruik van wil maken, kan deze persoon zich rechtstreeks richten tot de aanbieders. RTH verloopt zonder aanvraag. Zowel meer- als minderjarigen kunnen genieten van RTH. (VAPH, z.d.).

(31)

Niet rechtstreeks toegankelijke hulp voor minderjarigen met een handicap (NRTH)

NRTH bestaat uit zorg en ondersteuning via een erkend en gesubsidieerd aanbod bestaande uit Multifunctionele Centra, MFC’s en het Persoonlijk Assisentiebudget, PAB.

Het PAB is een budget waarmee bijvoorbeeld assistentie in de omgeving van de minderjarige georganiseerd kan worden. Een aanvraag hiertoe verloopt via de Intersectorale Toegangspoort dat zich situeert binnen het Agentschap Jongerenwelzijn.

Het bedrag wordt bepaald door de ernst van de beperking, de leefsituatie en de vraag.

Met het PAB kunnen assistenten vergoed worden die bijdragen bij het huishouden en verplaatsingen maar evenzeer voor het vergoeden van begeleiding of ondersteuning (Hermans, Dubois, & Vanroose, 2019).

Een MFC richt zich tot kinderen en jongeren met een handicap tot 21 jaar, uitzonderlijk verlengbaar tot 25 jaar die nood hebben aan specifieke ondersteuning. MFC’s voorzien begeleiding, dagopvang en verblijf en bepaalde centra bieden evenwel diagnostiek en intensieve behandeling. Zoals gemeld bij het PAB dient hier ook een aanvraag ingediend worden bij de Intersectorale Toegangspoort (Hermans, Dubois, & Vanroose, 2019).

Niet rechtstreeks toegankelijke hulp voor meerderjarigen met een handicap Ook voor meerderjarigen biedt het VAPH ondersteuning aan. Meerderjarigen, die nood hebben aan intensieve en frequente zorg kunnen een persoonsvolgend budget (PVB) aanvragen. Dit is een budget op maat waar de persoon zorg en ondersteuning kan

‘inkopen’ binnen het eigen netwerk, vrijwilligers, begeleiders of professionele zorgverleners en bij het VAPH vergunde zorgaanbieders. In tegenstelling tot de hierboven beschreven Intersectorale toegangspoort, dient het PVB aangevraagd te worden bij het VAPH. Je doorloopt een procedure en dient een ondersteuningsplan in. In dit plan staan jouw wensen: wat kan jouw leven vormgeven? De overheid berekent een budget dat cash, via een rekening of via vouchers gegeven kan worden (Hermans, Dubois, & Vanroose, 2019).

6.3.1 Persoonsvolgende financiering

In september 2016 ontstond er een nieuwe manier van financiering: de persoonsvolgende financiering. Je kan in deze manier zelf kiezen welke ondersteuning je wilt. Dit bestaat uit twee trappen.

Trap één is het basisondersteuning budget (BOB), ook bedoeld voor minderjarigen en is een vast bedrag van 300 euro per maand. Je hebt recht op deze bijdrage als je een erkende handicap en vastgestelde ondersteuningsnood hebt. Het BOB is combineerbaar met rechtstreeks toegankelijke hulp. Dit omvat een bepaalde hoeveelheid dagopvang, begeleiding of verblijf. Er komt weinig papierwerk bij kijken en er moet geen verantwoording gegeven worden rond uitgaven.

Trap twee is het PersoonsVolgendBudget, afgekort PVB dat hierboven beschreven staat.

(32)

6.3.2 Groeipakket

Voor 1 januari 2019 was er sprake van kinderbijslag en dit alles bevond zich op federaal niveau. Na 1 januari 2019 spreken we van het groeipakket. Het groeipakket kunnen we de nieuwe Vlaamse kinderbijslag noemen. Het groeipakket speelt zich af op Vlaams niveau dus geldt voor ieder kind dat gedomicilieerd is in Vlaanderen.

Het groeipakket bevat een eenmalig startbedrag, vast maandelijks basisbedrag, een schoolbonus en enkele toeslag. Het startbedrag en het basisbedrag zijn gelijk voor elk kind. In augustus is er ook een schoolbonus.

Het pakket verschilt van de kinderbijslag doordat het op maat is van het kind, meer dan bij de kinderbijslag. Het groeipakket bevat een geheel aan gezinsbijslagen en financiële tegemoetkomingen vanuit de Vlaamse overheid. Het bedrag is sterk afhankelijk van de gezinssituatie en werkt dus erg op maat van het kind (Groeipakket, z.d.). De schooltoeslag, die eerder bij het ministerie van Onderwijs zat, zit ook in het groeipakket.

“Nieuw zijn de kinderopvang- en kleutertoeslag. Daarnaast is er voor kinderen met een speciale zorgbehoefte een zorgtoeslag en gezinnen met een laag inkomen kunnen een sociale toeslag krijgen (Maganck, 2020)”. De manier waarop de sociale toeslag berekend wordt is ook veranderd. Het jaarlijks inkomen en de gezinssamenstellingen bepalen dit nu (Lachaert, 2020).

De Vlaamse regering moet in 2020 74 miljoen euro extra voorzien voor het groeipakket.

Dat is het gevolg van de automatisering van de studietoelage. Er is een toename van 35% in de gezinnen die recht heeft op deze toeslag. Dat toont aan dat er veel kinderen in een kansarm gezin wonen, aldus Wouter Beke (Casagrande, 2020, p. 12).

Kinderen geboren vanaf 1 januari 2019 krijgen direct het groeipakket. Kinderen die ervoor geboren zijn, behouden hun basisbedrag en leeftijdsbijslag. Zij krijgen wel mogelijke toeslagen en eventueel een sociale- of zorgtoeslag uit het zorgpakket.

Het groeipakket kan aangevraagd worden bij vijf Vlaamse uitbetalers: FONS, Infino, Kidslife Vlaanderen, MyFamily en Parentia. (Groeipakket, z.d.).

Zorgtoeslag

Binnen het groeipakket zit dus ook een zorgtoeslag. Dit is speciaal voor kinderen met specifieke noden. De toeslag dient om extra kosten in hun situatie te dekken. De zorgtoeslag is voor kinderen met een beperking, wezen en kinderen in een pleeggezin en wordt maandelijks uitbetaald (Groeipakket, z.d.).

Voor kinderen met een beperking spreken we nu van de ‘zorgtoeslag voor kinderen met een specifieke ondersteuningsbehoefte’, de vroegere ‘verhoogde kinderbijslag’. Het bedrag is een vergelijking van de specifieke ondersteuning met die van de leeftijdsgenoten (Groeipakket, z.d.).

(33)

7 Kansarmoede

In dit onderdeel wordt dieper ingegaan op het begrip ‘kansarmoede’. Eerst wordt er een definitie besproken. Nadien wordt er verder gegaan op de manier waarop kansarmoede berekend wordt. Verder wordt ingegaan op verschillende drempels. Tot slot worden verschillende tips om kansarmen te bereiken en te ondersteunen besproken.

7.1 Wat is kansarmoede?

In België leeft maar liefst één op tien mensen met een risico op kansarmoede. In tegenstelling tot wat veel mensen denken, heeft kansarmoede met meer te maken dan alleen het inkomen, het is een multi-dimentioneel begrip (Kind en Gezin, z.d.).

Kansarmoede is een netwerk van sociale uitsluitingen dat zich uitstrekt over meerdere gebieden van het individuele en collectieve bestaan. Het scheidt de armen van de algemeen aanvaarde leefpatronen van de samenleving. Deze kloof kunnen ze niet op eigen kracht overbruggen. Dit is de definitie van het Belgisch Nationaal Actieplan voor de Strijd tegen Armoede (Meireman, 2019).

Het begrip kansarmoede is al jaren onderhevig aan verandering. In de jaren ’80 ging men uit dat armoede alleen te maken had met een tekort aan bestaansmiddelen.

Momenteel heerst er een multidimensionele visie omtrent kansarmoede. Kansarmoede speelt zich af op meer vlakken dan enkel de financiële situatie. Armoede wordt gezien als een combinatie van sociale uitsluitingen (Meireman, 2019).

Mensen in kansarmoede kampen met verschillende problemen in verband met hulpverlening. Dit heeft te maken met de kostprijs, het niet terugbetalen van bepaalde dingen, gebrek aan informatie op maat en de grote kloof met de kennis van de hulpverleners. Hulpverleners praten vaak vanuit eigen waarden en normen en dat kan leiden tot misvattingen.

Kansarmoede onderscheidt zich van armoede in twee aspecten: (1) kansarmen zijn niet in staat om zelfstandig de armoedeval te doorbreken wat maakt dat, (2) bij het uitblijven of falen van externe hulp deze problematiek per definitie van generatie op generatie wordt doorgegeven (ArmenTeKort, 2019).

7.2 Hoe wordt kansarmoede berekend?

Kansarmoede wordt berekend op basis van zes levensdomeinen: arbeidssituatie, inkomen, opleidingsniveau, gezondheid, stimulatieniveau in het gezin en huisvesting.

Wanneer een gezin zwakker scoort op drie of meer criteria, mogen we stellen dat de kinderen in kansarmoede leven (Kind en Gezin).

(34)

7.3 Drempels tot participatie

We kunnen de drempels indelen op verschillende niveaus. In dit onderdeel worden de drempels voor de aanbodzijde, de vraagzijde en omtrent de relatie tussen cliënt en hulpvrager besproken.

7.3.1 Drempels aanbodzijde

Dit eerste niveau, kunnen we verder opsplitsen in een bestuurlijk-organisatorische drempels en in drempels inzake wetgeving.

Bestuurs-organisatorische drempels

Bestuurlijk-organisatorische drempels, ook wel institutionele drempels, handelen over procedures aan de aanbodzijde die de mogelijke cliënt uitsluiten of ervoor zorgen dat er geen beroep op zal worden gedaan (Sannen in Steenssens & Vermeire, 1999: 137-138).

Deze drempels spelen zich af op het intern-organisatorisch niveau maar er zijn ook drempels ten gevolge van de globale structuur van de welzijnssector. Hier wordt dieper op ingegaan (Sannen, 2003).

Drempels op het intern-organisatorisch niveau kunnen verband houden met de interne organisatie op zich, maar ook met aspecten zoals informatisering, personeelsbezetting, bestaande instapvoorwaarden, financiële drempels, de dominantie van het klassieke

‘winkelmodel’ en het te beperkte aanbod aan voorzieningen. (Sannen in Opdebeeck e.a., 1998).

Door bijvoorbeeld de bureaucratie, reglementering van een organisatie en besparingen kan het zijn dat bepaalde doelgroepen de weg niet vinden naar een organisatie (Sannen in De Mot in: Opdebeeck e.a., 1998). Verder zijn doelstellingen van organisaties vaak eenduidig geformuleerd wat maakt dat cliënten geen duidelijk beeld hebben over de organisatie (Sannen in Opdebeeck e.a., 1998). Tot slot is er sprake van de fysieke toegankelijkheid van een organisatie en de territoriale bereikbaarheid wat voor een drempel kan zorgen. (Sannen, 2003)

Voor mensen met mindere communicatievaardigheden kan informatieverlening een probleem zijn. (Sannen, 2003). Verder kan een personeelstekort leiden tot wachtlijsten dat op zijn beurt weer een drempel vormt. Uit de literatuur blijkt dat, indien er onderbezetting plaatsvindt, hulpverleners de voorkeur geven aan cliënten die makkelijker geholpen kunnen worden, wat dan weer ten koste gaat van anderen (Sannen in De Mot in: Opdebeeck e.a., 1998). Daarnaast is er sprake van hoge instapvoorwaarden die toegankelijkheid kunnen belemmeren zoals intakegesprekken. Maar ook financiële middelen spelen mee. Hulpverlening is niet altijd betaalbaar en beïnvloedt dus ook de toegankelijkheid. Hier vallen ook de subsidies onder die de organisatie krijgt (Sannen in (Opdebeeck e.a., 1998). Daarbij komt nog dat het ‘winkelmodel’, waarbij de hulpverlener wacht tot de cliënt zich aandient alsook het werken op afspraak, drempelverhogend werken (Sannen in CEM, Jaarrapport 1999). Tot slot speelt het aanbod dat de organisatie aanbiedt een rol.

Verder wordt er ingegaan op de globale structuur van de welzijnssector. We kennen vele soorten voorzieningen met een ingewikkelde structuur wat kan leiden tot verschillende drempels. Een eerste drempel gaat over het informatieve aspect en handelt over of

(35)

mensen niet of verkeerd geïnformeerd zijn over het aanbod (Sannen in (Steenssens &

Vermeire, 1999: 137). De onbekendheid van voorzieningen kan ook een drempel zijn, vooral bij de laagste inkomensklassen (Sannen in Stevens e.a. in: Pauwels, 1994).

Kansarmen hebben vaak ook te kampen met problemen op verschillende levensdomeinen waar niet iedere hulpverlener een antwoord op kan bieden (Sannen in Dogan, Van Dijke

& Terpstra, 2000). Het gebrek aan een holistische visie is volgens Goeyyaerts een leemte binnen de hulpverlening (Sannen in Goeyvaerts in: Verreth, 1989: 13).

Drempels inzake wetgeving

In de wetgeving spelen ook factoren die de toegankelijkheid beïnvloeden. In de eerste plaats gaat het over de doelgroepomschrijving. Niet iedereen heeft bijvoorbeeld toegang tot alle hulp, bijvoorbeeld mensen zonder papieren of een wettig verblijf. Verder is de regelgeving niet altijd duidelijker voor alle gebruikers. Vaak zijn deze niet op elkaar afgestemd (Sannen, 2003).

7.3.2 Drempels m.b.t. de hulpvragers (vraagzijde)

Het tweede niveau gaat over drempels bij de kansarmen, ook wel dispositionele drempels genoemd. Deze kunnen voorgekomen zijn door vooroordelen en onvoldoende geïnformeerd te zijn. Dispositionele drempels kunnen niet los gezien worden van de leefwereld van de persoon, met name de veronderstellingen, behoeften, motivaties, attitudes en verwachtingen die in en door concrete sociale ervaringen en omstandigheden worden opgebouwd (Sannen in Steenssens & Vermeire, 1999: 117, 139).

Niet iedereen staat open om gebruik te maken van formele hulp- en dienstverleningen.

Er kan ook een sociale norm zijn die maakt dat men hier geen beroep op doet (Sannen in (Vanhees e.a., 1995: 2). Verder zijn er doelgroepen die een zekere discriminatie verwachten. Dit gevoel kan zich uiten in wantrouwen ten aanzien van de hulpverlening (Sannen in Sergeant, 1999).

Het kan ook voorkomen dat er vooroordelen leven ten opzichte van bepaalde organisaties of dienstverleningen waardoor men er geen gebruik van zal maken (Sannen in Van Toorn, 1992 in: Pauwels, 1994; Vanpée, Sannen & Hedebouw, 2000). Er kan wantrouwen ontstaan, wat ook een gevolg kan zijn van een slechte ervaring uit het verleden. Kansarmen hebben vaak te kampen met minderwaardigheidsgevoelens of faalangst (Sannen in Verreth, 1998: 11; Steenssens & Vermeire, 1999: 138).

Bij sommige groepen speelt ook een zekere fierheid waarbij men eerst zelf zal proberen een oplossing te zoeken voor het probleem en nadien pas professionele hulp zal overwegen (Sannen in Steenssens & Vermeire, 2000: 105, 120). Verder kunnen er bij kansarmen en etnisch-culturele minderheden bepaalde communicatievaardigheden ontbreken die men nodig heeft om de weg te vinden naar de welzijnsvoorziening.

Tot slot is er sprake van situationele drempels. Deze komen voort uit concrete levensomstandigheden (Sannen in Steenssens & Vermeire, 1999: 137). Op vlak van mobiliteit heeft bijvoorbeeld niet iedereen dezelfde mogelijkheden wat weer een drempel kan vormen. Daarnaast, is het niet eenvoudig om opvang te vinden voor kinderen als men een afspraak heeft, zeker bij kansarme gezinnen met jongere kinderen (Sannen in

(36)

Steenssens & Vermeire, 1999: 138). Ander situationele drempels zijn: tijdsgebrek en het overstelpt worden met andere problemen (Sannen, 2003).

7.3.3 Relationele drempels

Relationele drempels gaan over de relatie tussen hulpverlener en cliënt. Er worden sociaal-culturele drempels, psychologische drempels en drempels door meervoudige problemen besproken.

Onder sociaal-culturele drempels wordt als eerst gesproken over differentiële sociale positie tussen hulpvragen en hulpverlener. Dit kan door een verschil in inkomen of opleiding. Maar ook de plaats waar de organisatie zich bevindt speelt een rol (Sannen in Opdebeeck e.a., 1998). Verder gaat het hier over verschillen in opvattingen, levensstijlen, problemen en opvatting van de cliënt ten opzichte van hulpverleningsinstanties. Ten tweede wordt discriminatie besproken dat leidt tot uitsluiting. Ten derde is er sprake over de professionalisering van de hulpverlening. Dat kan zich uiten in een taalproblematiek of een culturele afstand. Ten vierde kunnen er te hoge verwachtingen zijn ten aanzien van de cliënt. Zo kan ervanuit gegaan worden dat deze mensen verbaal sterk zijn, de hulpvraag helder kunnen verwoorden, adviezen juist kunnen toepassen, ect. (Sannen, 2003). Tot slot speelt het eerder besproken Matheüseffect ook mee.

In deze relatie tussen hulpverlener en cliënt spelen ook psychologische drempels zoals schaamte, onmacht en stigmatisering. Deze gevoelens kunnen een drempel vormen om hulp te gaan zoeken. Het stigmatiseren van bepaalde groepen zorgt voor een verhoogde drempel. Maar ook bepaalde organisaties kunnen dit stigma dragen. Sommige kansarmen gaan ervan uit dat hun toekomst wordt bepaald door anderen wat kan leiden tot een afwachtende houding. Vaak leeft men in het hier-en-nu perspectief. Verder vallen wantrouwen, ‘gestoorde communicatie’ en faalangst ook onder de psychologische drempels. Kansarmen kunnen door eerdere levenservaringen wantrouwig zijn ten opzichte van de hulpverlening. Ook moeilijke communicatie speelt een rol. Dit kan gaan over het vakjargon dat gehanteerd wordt maar ook over de manier van spreken. Tot slot ontstaat er bij vele kansarmen de angst om opnieuw te falen (Sannen, 2003).

Een andere psychologische drempel is bindingsangst. De verbinding tussen hulpverlener en hulpvrager kan verstoord zijn op verschillende vlakken. De hulpverlening kan gezien worden als een vijandige reactie van de buitenwereld. Wat ook kan leiden tot een drempel, is dat kansarmen vaak afhankelijk zijn van welzijnswerkers voor hun financiële zaken in orde te brengen. Tot slot moet er rekening gehouden worden met een verschillende beeldvorming over de organisatie (Sannen, 2003).

Naast de sociaal-culturele en de psychologische drempels, zijn er nog drempels die het gevolg zijn van meervoudige problematieken. Kansarmen hebben vaak problemen in verschillende domeinen van het leven. Dat zorgt ervoor dat men aangewezen is op meer dan één hulpverlener, wat ook een drempel is. Verder is het ook niet makkelijk om een heldere hulpvraag te formuleren en de juiste voorziening te vinden. Er moet vaak ook eerst op bepaalde acute problemen ingespeeld geworden (bv. Huisvesting) alvorens men verder kan ingaan op andere problematieken (Sannen, 2003).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Met de inwerkingtreding van de nieuwe CAO ambulancezorg per 1 januari 2011 en het besluit dat 5% van de kosten voor het overgangsrecht FLO voor rekening van de eigen ambulancedienst

In de vergelijkende cijfers van de balans per 31 december 2010 zijn de overgenomen uit de jaarrekening 2009, vastgesteld door het algemeen bestuur op 30 juni 2010.

De Veiligheidsregio zal haar capaciteit en financiële middelen voor 2020 in eerste instantie inzetten op de uitvoering van haar primaire taak voor de brandweer, ambulancezorg,

Als een pup vóór deze tijd (op leeftijd van 8-12 weken) al naar zijn nieuwe huis gaat, heeft hij deze bijtinhibitie nog niet geleerd en gaat hij los op de mensen en kinderen waar

Erg jammer, want als wij onze expertise met mensen in armoede delen, gaat er vaak een wereld voor hen open.” Een mooi voorbeeld waarbij informatie op een laagdrempelige manier

In basis is de leningenportefeuille van Veiligheidsregio Noord-Holland Noord afgestemd op het kunnen uitvoeren van de haar gestelde taken. In het verleden zijn kortlopende

In basis is de leningenportefeuille van Veiligheidsregio Noord-Holland Noord afgestemd op het kunnen uitvoeren van de haar gestelde taken. In het verleden zijn enkele

In basis is de leningenportefeuille van Veiligheidsregio Noord-Holland Noord afgestemd op het kunnen uitvoeren van de haar gestelde taken. In het verleden zijn enkele