• No results found

5. Conclusie

5.3. Discussie

In deze paragraaf komt allereerst de betekenis voor de theorie van dit onderzoek ter sprake en wordt er vervolgens gereflecteerd op de methoden van dit onderzoek en de weerslag die de methoden hebben gehad op de bruikbaarheid van de resultaten van dit onderzoek. Tot slot volgt een samenvatting van de

aanbevelingen – zoals in Bijlage G opgenomen – die aan de gemeente Zaltbommel naar aanleiding van dit onderzoek zijn gedaan. Hierbij wordt bijzondere aandacht geschonken aan op grond van welke in dit onderzoek opgedane inzichten de betreffende aanbevelingen zijn gebaseerd.

5.3.1. Betekenis voor de theorie

Allereerst is gebleken dat de vier typen van producten zoals in het theoretisch kader zijn beschreven niet geheel aansluiten bij de werkelijke producten van de gemeente Zaltbommel. De individuele dienstverlening blijkt bijvoorbeeld te bestaan uit beleidswerkzaamheden enerzijds en hulpverlening anderzijds. Uit de analyse blijkt bovendien dat het gedeelte betreffende de hulpverlening niet aansluit op het begrip burgerparticipatie en de vijf treden van de participatieladder. Het niet aansluiten op het begrip

Op grond van deze inzichten kunnen er in ieder geval een aantal categorieën van producten worden onderscheiden waarbij ‘burgerparticipatie’ – althans een van de treden van de participatieladder – van toepassing kan zijn.

Verder is ook de theorie over de aard van de (beleids)onderwerpen en (beleids)problemen niet geheel van toepassing gebleken. Zo zijn er twee factoren gebleken (kennis over de gevolgen en mate van

zekerheid dat een gevolg zich voordoet) in weinig gevallen relevant gebleken bij de verschillende producten

om de aard te duiden. In plaats van deze factoren is de factor ‘de mate van specifieke (vak)kennis die vereist is’ relevanter gebleken om de aard van het product te duiden.

De theorieën over de doelen van burgerparticipatie zijn wel heel bruikbaar gebleken om de redenen voor ambtenaren te achterhalen waarom zij burgers (willen) betrekken bij het product waarvoor zij verantwoordelijk zijn. Deze theorieën zijn niet alleen bruikbaar geweest voor de (deel/hoofd)vraag over de geschikte treden van de participatieladder, maar ook voor de (deel/hoofd)vraag over de rolopvatting van ambtenaren en de wijze waarop het de keuze voor bepaalde treden van de participatieladder beïnvloedt. De

doelen van burgerparticipatie zijn in dit onderzoek zodoende belangrijker gebleken dan in eerste instantie

werd verwacht.

Tot slot is de gespleten participatieladder van Hurlbert & Gupta (2015) zeer bruikbaar gebleken. Dat model diende namelijk als inspiratiebron voor de ‘gespleten participatieladder voor gemeenteproducten’ – Figuur 5.1. – waarin uiteindelijk meerdere theorieën waaronder het contextmodel voor overheden van Beenhakker (2015) zijn geïntegreerd.

5.3.2. Methodische reflectie

Allereerst is gebleken dat, hoewel in de gemeente Zaltbommel de participatieladder van Wilcox (1994) wordt gebruikt om de verschillende gradaties van burgerparticipatie te duiden in adviesnota’s, college- en raadsvoorstellen, er onduidelijkheid bestaat over wat precies wordt bedoeld met de verschillende treden. Een goed voorbeeld hiervan is de bestaande onduidelijkheid over de derde trede (samen beslissen) van de participatieladder, waarbij voor ambtenaren niet duidelijk is dat – volgens Wilcox – burgers vroeg betrokken dienen te worden bij de besluitvorming door hen bijtijds de mogelijkheid te bieden om mee te denken over de probleemdefinitie en mogelijke oplossingen voor het (beleids)probleem. Zij zagen een vorm van de tweede trede (raadplegen) van de participatieladder, waarbij burgers input geven over al bedachte (beleids)opties, namelijk ook als samen beslissen. In dit onderzoek zijn de verschillende treden aan het begin van de enquête toegelicht om verwarring tegen te gaan. Ook in de interviews is, voordat de vragen over de treden van de participatieladder zijn gesteld, een toelichting gegeven op de definitie van de verschillende treden.

participatieladder verenigbaar met hoe jij het werk van een ambtenaar – op algemener niveau – ziet?” – te

moeilijk werd gevonden. Voor de meeste ambtenaren was het lastig om een link te leggen tussen de impliciete veronderstellingen die zij hebben over hun werk en over de verhouding met de burger – de rolopvatting – en de specifieke treden van de participatieladder. Het vorenstaande is opgelost door de specifieke treden van de participatieladder een voor een af te gaan, waarbij de ambtenaren tussendoor zijn gewezen op de antwoorden die zij gaven op de vragen over de rolopvatting. Daarnaast is er – ter correctie van deze methodische onvolkomenheid – in de analyse van dit onderzoek voor gekozen om geen specifieke treden aan te wijzen die wel/niet verenigbaar zijn met de rolopvattingen van ambtenaren.

Bovendien is het niet ondenkbaar dat ambtenaren gedurende de interviews af en toe sociaal wenselijke antwoorden hebben gegeven. In gemeenteland is al enige tijd aandacht voor de ambtenaar 3.0 die verregaande aandacht heeft voor de burger door zo transparant, toegankelijk en verbonden en verbindend als mogelijk te zijn ('t Hart, 2014, pp. 35-37). Ambtenaren gaven in de interviews dan ook vaak aan de hogere treden van de participatieladder als principieel beter te beschouwen dan de lagere treden van de participatieladder. Met het krijgen van sociaal wenselijke antwoorden is tijdens de interviews rekening gehouden door kritische vervolgvragen te stellen bij uitlatingen over het ‘principieel beter’ zijn van de hogere treden van de participatieladder. Hierbij viel op dat eerdere uitspraken over de wenselijkheid van de hogere treden van de participatieladder – na kritische vervolgvragen – vaak werden gerelativeerd.

Verder zijn de resultaten van dit onderzoek vooral generaliseerbaar – externe validiteit – naar kleinere gemeenten omdat deze gemeenten (organisationeel) zijn te vergelijken met de gemeente Zaltbommel. Ten aanzien van de externe validiteit geldt namelijk dat des te meer de mensen en omstandigheden in het onderzoek lijken op de groep/omstandigheden waarnaar gegeneraliseerd wordt, des te meer de generalisatie verdedigbaar is (Burke Johnson, 1997, p. 290). In kleinere gemeenten is het waarschijnlijk dat de teams op een gelijksoortige wijze zijn ingedeeld als de teams van de gemeente Zaltbommel. Deze gemeenten dienen dan wel gemeenten te zijn waarbij nog geen sprake is van een ‘Project Burgerparticipatie’ en waarbij nog geen Nota Burgerparticipatie – of een beleidskader in een andere vorm – is vastgesteld. In dergelijke gemeenten is het waarschijnlijker dat de stand van zaken voor wat betreft burgerparticipatie lijkt op de situatie die in dit onderzoek is onderzocht.

Tot slot is het niet onbelangrijk om te vermelden dat gedurende het schrijven van de resultaten, conclusie en aanbevelingen sprake is geweest van een verandering in mijn rol als onderzoeker door het aangaan van een dienstverband met de gemeente Zaltbommel. Daardoor is de kennis van en de kijk op de organisatie in korte tijd veranderd. Dat heeft vooral geresulteerd in het schrijven van een resultatenhoofdstuk op een zeer gedetailleerd niveau, waarmee de gemeente ook – meer praktisch – iets kan en het schrijven van