• No results found

Deskundige B

In document Doe maar gewoon ... (pagina 135-138)

4. Twee verkenningen in het buitenland

5.3 Deskundige B

Deskundige B geeft dit jaar wiskundeles aan havo/vwo leerlingen uit klas 2 en 3 op school B (zie hoofdstuk 2.4). Ze heeft in het verleden ook lesgegeven aan havo/vwo 4 leerlingen.

Leerlingen met een beperking en de ontwikkeling van een protocol dyscalculie

Op school zitten niet veel leerlingen met een puur lichamelijke beperking. Wel zijn er veel leerlingen met dyslexie, met ADHD en met autistische kenmerken op school. Met name in 3 vwo zitten veel leerlingen met dyslexie. Voor deze leerlingen is een protocol samengesteld, hoe hiermee omgegaan kan worden. Daarnaast neemt de aandacht voor dyscalculie toe. Er wordt geprobeerd een dyscalculie protocol te ontwikkelen, dat aansluit bij het protocol voor dyslexie.

Leerlingen met een Autistisch Spectrum Stoornis (ASS)

In de tweede klas zit een leerling met een stoornis in het Autistisch Spectrum. Daarnaast is er een leerling van wie het vermoeden bestaat dat hij autistisch is, maar dat moet nog worden uitgezocht. We zoomen gedurende de rest van het gesprek op deze leerling(en) in.

B is van mening dat het wel mogelijk is om kinderen met een beperking in het regulier onderwijs een plek te geven, mits er niet te veel van deze kinderen in één klas zitten. Dit zou teveel aandacht vragen, wat ten koste van de andere kinderen gaat. Belangrijke voorwaarde is, dat de docenten weten wat er met het kind aan de hand is. Als je dat niet weet, kan het gedrag van de leerling je gemakkelijk irriteren en reageer je inadequaat.

Zo was er ooit een leerling met ASS op school, waarvan dit nog niet bekend was en ook niet heel opvallend. Deze leerling liep steeds te dralen door de school, wat vaak leidde tot een uitbrander (‘Loop je hier nou nog rond; je moet al lang in het volgende lokaal zijn’). Bij navraag bleek, dat de leerling het volgende lokaal niet kon vinden. Normaal gesproken liep hij achter een medeleerling aan, maar die was er nu niet, met als gevolg dat de betreffende leerling letterlijk de weg kwijt was. Deze zelfde leerling was niet in staat om zelfstandig aan een uitje mee te doen. Ook raakte hij in paniek toen er een wegomlegging rond de school was. Het feit dat je weet dat er iets met deze leerling aan de hand is zorgt er voor dat de tolerantie toeneemt.

Het gedrag van deze leerlingen leidt niet tot pestgedrag op school. Er heerst een veilig klimaat. Wat wel opvalt aan de autistische kinderen, is dat ze weinig vriendjes en

vriendinnetjes hebben en veel alleen staan in de pauze. Ze maken daardoor soms een wat eenzame indruk. Waarschijnlijk komt dit ook, doordat de pauze niet gestructureerd is en daardoor niet goed te overzien voor de leerling.

In de wiskundeles is het ook vaak zo dat deze kinderen ‘overblijven’, als er bijvoorbeeld groepjes gemaakt moeten worden om samen te werken. De leerling wordt dan gewoon niet

Informatievoorziening Voor docenten

De docenten krijgen wel informatie over leerlingen met autisme. Meestal is dat op papier en soms in de vorm van een video. Dit heeft echter nooit tot het succes geleid, dat een informatiemiddag georganiseerd door de ambulante begeleiding wel heeft gehad.

Docenten zijn in hun vrije tijd naar deze middag geweest, waarin de betreffende ambulante begeleidster toelichting gaf op de verschijnselen van autisme met de bijbehorende handige tips. Een tip was bijvoorbeeld:

‘Loop iedere tien minuten langs om instructie te geven over wat de leerling de volgende tien minuten moet doen.’

B is van mening dat leerlingen in een havo/vwo klas zelfstandig moeten kunnen werken, dus normaal gesproken zou ze dit niet doen. Door de voorlichting is ze ervan op de hoogte dat plannen voor autistische kinderen moeilijk is, en kan ze er rekening mee houden in haar lessen.

Voor andere leerlingen

Goede informatievoorziening is niet alleen van belang voor docenten, maar ook voor de medeleerlingen. Meestal wordt hier open over gepraat in de les. De andere leerlingen nemen het meestal tamelijk ‘gelaten’, voor kennisgeving aan. Informatie leidt over het algemeen niet tot acties bij andere leerlingen om de leerling met autisme er meer bij te betrekken. Een overweging zou kunnen zijn om alle leerlingen met autisme bij elkaar te zetten, maar dat vindt B geen optie. ‘Als ze later in de maatschappij moeten functioneren zullen ze tegen hetzelfde probleem aanlopen.’

Overleg met collega’s

Er zijn een paar onderwerpen waarover overkoepelend afspraken gemaakt worden en die alle docenten dus hetzelfde doen in hun benadering naar de leerling met autisme.

Bijvoorbeeld:

• Wel of geen extra tijd voor de leerling (voor de leerling met ASS is besloten om geen extra tijd te geven, omdat hij het wel aankon).

• Opdrachten duidelijk op het bord noteren en controleren of de leerling weet welke opdrachten hij moet maken.

• Controleren of de leerling het huiswerk in de agenda heeft opgeschreven.

• Als het de leerling te veel wordt kan hij naar een speciale ‘time out’ plek.

De mentor en de afdelingsbegeleider zijn belangrijke schakels in de school. Als er een probleem is met de betreffende leerling, ga je naar de mentor. Als daar blijkt dat het

probleem zich met name in de wiskundeles voordoet vindt overleg met de collega wiskundedocent plaats. De mentoren krijgen extra faciliteiten, mogen bijvoorbeeld een studiemiddag volgen. Er is echter maar zeer weinig tijd beschikbaar voor leerlingen met een beperking: een half uur per week in totaal. Daarnaast kan het mentoren uur (staat op het rooster) gebruikt worden om een gesprek met kinderen te voeren.

Ook de ambulante begeleider heeft niet zo veel tijd per leerling beschikbaar: 25 uur per jaar.

B vindt dat ze zelf niet te weinig tijd heeft om de leerling met autisme te kunnen

begeleiden, hoewel het wel prettig zou zijn als er tijd en ruimte was om je te specialiseren (Bijvoorbeeld leerlingen met dyscalculie; wat te doen?).

Contact met ouders

B heeft geen contact met de ouders, behalve als er zich problemen tijdens de wiskundeles voordoen. Dit gaat in de vorm van tien minuten gesprekken. Andere contacten met ouders lopen via de mentor.

Acceptatie van de beperking

In de puberleeftijd is het het belangrijkste, dat de leerling leert omgaan met de beperking en accepteert dat het die beperking heeft. Met name het feit dat het zo blijft (en dus niet meer overgaat) is moeilijk. Ook voor de docenten is dit belangrijke informatie: er ligt geen recept klaar waardoor het autisme afneemt of verdwijnt. Wel kun je in de les rekening houden met autisme specifieke kenmerken en daar je gedrag op aanpassen.

Het vak wiskunde

Naast het accepteren van de beperking is een zeer belangrijk volgend punt dat de leraar wiskunde veel verstand heeft van het vak. Werken met vakdocenten is van belang om de kwaliteit van het onderwijs te waarborgen.

Als leraar moet je boven de stof staan, zeker als het gaat om wiskunde voor leerlingen met een beperking. Als een ASS leerling een redenering opzet, die in zijn hoofd logisch is, maar voor andere leerlingen onbegrijpelijk, moet je als docent kunnen inschatten of het relevant is of niet wat de leerling zegt. Afhankelijk daarvan moet je keuzes kunnen maken in je reactie naar de leerling toe. Om dat te kunnen moet je veel weten over mogelijke redeneringen van kinderen bij bepaalde wiskundeproblemen. Voor leerlingen met autisme komt hier nog bij, dat zij soms iets in hun hoofd hebben, wat niet perspectiefrijk is, maar waar ze niet vanaf te brengen zijn. Het helpt dan ook niet om hen daarin te corrigeren, want dat blokkeert alleen maar. In de volgende lessen is dit meestal wel weer over. Als je dit niet weet ga je onnodige maatregelen nemen.

Kennis van de wiskunde en de relevante vakliteratuur zijn belangrijke informatiebronnen.

Ook, of misschien wel juist, in het vmbo is dit van belang.

Zelf heeft B het wiskundeprogramma tot en met 4 vwo wel in haar hoofd. Ze weet wat belangrijk is en kan redelijk gemakkelijk schiften in opgaven als het nodig is. Dat zal niet voor alle docenten gelden, zeker niet voor docenten met een Pabo achtergrond. Overzichten van leerlijnen zoals ze door Speciaal Rekenen zijn gemaakt met belangrijke leermomenten daarbinnen, zouden heel bruikbaar en zinvol kunnen zijn voor hen (Boswinkel e.a., 2006).

Je moet veel kennis hebben als docent. Als je weet dat een onderwerp nog heel vaak terugkomt, ga je niet lopen muggenziften als het even niet loopt.

Als er problemen met een leerling in de wiskundeles zijn, de leerling dreigt bijvoorbeeld een niveau te dalen, vindt overleg met de mentor plaats. Als het nodig is worden

kernonderdelen uit de leerlijnen gelicht. Het examenprogramma en het kunnen maken van repetities vormen hierbij een leidraad. Ook hier geldt weer, dat je wel moet weten wat de kernonderdelen zijn.

Succesfactoren

Als belangrijkste succesfactor noemt B een goed contact tussen de ambulante begeleider en de docent. Persoonlijk contact is daarbij erg belangrijk: echte uitleg, met echte aanwijzingen en geen papieren verhaal.

De tijdsfactor is soms een belemmerende factor. Meer tijd om over en met deze leerlingen te praten zou het begrip verhogen en waarschijnlijk ook tot adequater gedrag leiden.

Verder blijkt uit dit gesprek dat het belangrijk is, dat de docenten voldoende kennis hebben.

Dit geldt niet alleen voor de beperking, maar ook voor het vak. Zeker als er keuzes in leerstof gemaakt moeten worden is dit onontbeerlijk.

In document Doe maar gewoon ... (pagina 135-138)