• No results found

Context

In document Doe maar gewoon ... (pagina 150-154)

6. Reflectie

6.1 Context

6.2 Reflectie vanuit het perspectief van de leerling en de ouders

Leerlingen in de puberleeftijd

In het voortgezet onderwijs hebben we te maken met leerlingen in de leeftijd van ongeveer 12 tot 18 jaar. Kenmerkend voor pubers is dat ze willen zijn zoals de anderen. Daarin verschillen leerlingen met een beperking niet van hun leeftijdsgenoten. Ook zij willen er graag bijhoren en zij doen er veel voor om dit voor elkaar te krijgen. Een ambulante begeleider van een chronisch ziek kind gaf een voorbeeld dat illustreert hoe ver dit soms kan gaan:

‘Kinderen zijn er vaak een kei in om moeilijkheden te verbloemen. Niemand ziet dat de energie opraakt, met als gevolg dat ze eigenlijk voortdurend op een te hoog niveau worden aangesproken. Het komt dan ook regelmatig voor dat een leerling

‘nog net de drempel haalt’ en vervolgens thuis instort.’

Bij kinderen met gedragsproblemen of met een stoornis in het Autistisch Spectrum, gebeurt er iets vergelijkbaars: zij gaan tot de grenzen van hun kunnen op school om vervolgens thuis agressief of anderszins storend gedrag te vertonen.

In bovengenoemd voorbeeld lijkt de integratie ogenschijnlijk geslaagd maar onder de oppervlakte is het dat niet. We moeten alert zijn op juist deze signalen en proberen componenten te vinden om hier iets aan te doen.

Aanpassingen in de fysieke omgeving

Scholen zijn tot veel bereid als het gaat om het aanpassen van de fysieke omgeving. Zij leggen een ringlijn aan, de leerling krijgt een laptop met webcam, er worden loeps gekocht, drempels verdwijnen letterlijk en de trap krijgt een lift voor de rolstoelleerling. De leerling zelf wil hier echter soms niets mee te maken hebben. De rolstoel blijft ongebruikt, de loep blijft in de la en de lift is een gruwel. Ook de meeste leerlingen met gedragsproblemen (PDD-NOS, Gilles de la Tourette, Asperger) willen niet dat andere kinderen weten dat er iets met ze aan de hand is. Een gesprek met de mentor vindt in een tussenuur plaats, in een kamertje waar geen andere leerlingen komen of gewoon thuis. Als de leerling er wel zelf over wil praten is er een wereld gewonnen, maar vaak is dit juist niet zo. Schrijnend zijn de voorbeelden van de chronisch zieke kinderen die geen contact willen met leeftijdsgenootjes als ze ziek zijn, en ook niet via de webcam bij de klas betrokken willen worden. Zij isoleren zichzelf en lopen het risico tot de groep thuiszitters te gaan behoren. Een ambulante begeleider vertaalde dit punt als volgt:

‘Jonge kinderen leven soms nog in te veronderstelling dat het probleem van tijdelijke aard is. Zij denken dat als ze groter zijn, de beperking ook verdwijnt. In de puberteit realiseren ze zich ten volle, dat het probleem blijvend is. Deze kinderen hebben er echt een extra leerdoel bij.’

In deze voorbeelden is de leerling zelf het grootste obstakel om de integratie optimaal te laten slagen. Het accepteren van de beperking door de leerling wordt zelfs als apart leerdoel omschreven en de indruk is, dat dit niet overdreven is gesteld. De omgeving kan het de leerling wel gemakkelijker maken, bijvoorbeeld door optimale omstandigheden te creëren, waardoor de leerling ook de kans krijgt om te integreren. Het is echter aan de leerling om deze kansen te benutten.

Zelfbeeld

Uit onderzoek naar de invloed van het zelfbeeld van kinderen op leerprestaties blijkt, dat een positief zelfbeeld zichzelf versterkt in een positieve spiraal: een kind denkt dat het goed rekent en begint vol vertrouwen aan een rekentaak, het doet de taak goed, wordt daarvoor beloond, het zelfbeeld wordt bevestigd, etc. Bij een kind met een negatief zelfbeeld treedt juist een negatieve spiraal in werking. Als een kind eenmaal een negatief zelfbeeld heeft is dit moeilijk te veranderen. Wellicht is het zo, dat als een kind zelf ver is met de acceptatie het ook anders in de groep komt te staan en daardoor in een spiraal omhoog terechtkomt.

Een van de geïnterviewde leerlingen, (met Gilles de la Tourette en een erg problematische basisschooltijd) zei, dat hij er heel lang over heeft gedaan om zijn beperking te accepteren.

Toen hij eenmaal zo ver was, heeft hij besloten om zelf aan de klas te vertellen wat er met hem aan de hand is, overigens na de betrokken docenten via een brief op de hoogte te hebben gesteld.

‘Je kon een speld horen vallen. Ook een ander meisje uit de klas bleek ineens iets te hebben. Ik heb haar gebeld en gezegd dat ik blij was dat ik niet de enige ben met een probleem.’

Kortom: zeker in de puberleeftijd is de leerling er zelf soms de oorzaak van dat het in een sociaal isolement terechtkomt, terwijl het dat eigenlijk juist niet wil. Het is aan deskundigen en direct betrokkenen om op zoek te gaan naar sleutels, waardoor die cirkel doorbroken kan worden.

Tijd

Veel verschillende docenten gedurende een korte tijd

De overgang van het primair naar het voortgezet onderwijs brengt met zich mee, dat leerlingen van één leraar gedurende het hele schooljaar moeten leren omgaan met

verschillende leraren voor verschillende vakken. Het aantal leraren waar leerlingen in de onderbouw van het voortgezet onderwijs mee te maken krijgen kan oplopen tot 14. Hoewel dit voor alle leerlingen om aanpassing en gewenning vraagt, kan het voor leerlingen met een beperking extra problemen met zich meebrengen. Van kinderen met een stoornis uit het autistisch spectrum is bijvoorbeeld bekend, dat zij veel moeite hebben met aanpassen aan nieuwe of onverwachte situaties. Dit kan zowel gelden voor hebben van overzicht op een nieuwe situatie, als voor het leren kennen van een nieuwe persoon met zijn (eigen)aardigheden. In de casestudies zijn twee leerlingen met PDD-NOS gevolgd, waarbij met name door één leerling vaak gebruik gemaakt werd van de time-outruimte, een speciaal lokaal waar leerlingen tot zichzelf kunnen komen.

Ook voor blinde leerlingen geldt dat het vinden van de weg in een nieuw gebouw tot problemen kan leiden. In dit geval gaat het meestal letterlijk om tijdsverlies: het kost meer tijd om de weg te vinden. Scholen lossen dit probleem soms op, door de betreffende leerlingen in een beperkt aantal lokalen lessen te laten volgen. Echter, dit beperkt zich doorgaans tot de eerste klassen van het voortgezet onderwijs. Daarna wordt een groter beroep gedaan op de zelfstandigheid van de leerling, moeten leerlingen meer in groepjes werken en verdelen de lessen zich over meerdere lokalen.

Sociale participatie

Vanuit het perspectief van ouders

Hoewel de kinderen die in de case studies zijn gevolgd uiteenlopende beperkingen hebben, geldt voor de meeste ouders dat ze een lange weg hebben afgelegd voordat duidelijk werd wat mogelijkheden zijn voor hun kind. Dit geldt met name voor de leerlingen met gedragsproblemen. Het is niet eenvoudig om de stap te nemen om hulp te zoeken.

Acceptatie van het ‘anders-zijn’ speelt hier een rol, maar ook het vinden van het juiste

‘loket’. Opmerkingen als ‘van het kastje naar de muur gestuurd’, ‘prettig weekend en zoek het verder zelf maar uit’, getuigen hiervan. In eerder verschenen rapporten (Kom op, in de takken, 2003) werd hiervan ook al gewag gemaakt. In het onlangs verschenen

‘Invoeringsprogramma Passend Onderwijs’, is nadrukkelijk opgenomen dat wordt voorzien in één loket voor indicatiestelling. Ouders hoeven hierdoor niet meer zelf op zoek naar passende hulp, in de veelheid aan voorzieningen (OCW, 2007).

Ouders over de sociale integratie van hun kind

In de gesprekken met de ouders van de gevolgde leerlingen was soms een onderstroom van zorg waarneembaar: het kind zit wel op de reguliere school en haalt goede cijfers op proefwerken, maar komt wel drie keer in de week huilend thuis, ondanks dat het weet dat het terecht kan bij de mentor, de vertrouwenspersoon of de afdelingsleider. Andere kinderen doen het cognitief goed, maar hebben geen vriendjes. Veel ouders vinden juist dit

De ouders van de kinderen in de integratieklas hebben er doelbewust voor gekozen om hun kind in deze klas geplaatst te krijgen. Sterker nog, zij hebben deze mogelijkheid zelf in het leven geroepen. Het is niet ondenkbaar dat in de toekomst meer van dit soort voorzieningen gecreëerd zullen worden. Immers, als we leerlingen ook zelf de keuze willen geven voor het soort onderwijs dat ze willen volgen, moet er wel een keuzemogelijkheid zijn. Op dit moment is die er nog onvoldoende. In Scandinavië zijn voorbeelden van leerlingen die de helft van de tijd in een reguliere klas doorbrengen en de andere helft in een speciale klas. Op de vraag aan de leerlingen waar ze het liefste zitten, antwoorden ze de reguliere klas. En op de vraag waar de vrienden zaten, was het antwoord: in de speciale klas.

In document Doe maar gewoon ... (pagina 150-154)